ECLI:NL:GHAMS:2011:BP3812

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.019.515-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsfout notaris door onzorgvuldige redactie van een akte en de gevolgen voor schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een beroepsfout van een notaris die een akte van dading onzorgvuldig heeft geredigeerd. De appellante, die schadevergoeding vorderde, stelde dat de notaris door zijn fout heeft bijgedragen aan de schade die zij heeft geleden. De Hoge Raad had eerder in een arrest van 13 januari 2006, LJN AU4119, geoordeeld dat de notaris een beroepsfout had gemaakt, maar ook dat de appellante een eigen schuld had, omdat zij de notaris niet had gewezen op de onduidelijkheid in de akte. Het hof moest nu beoordelen in hoeverre de schadevergoeding moest worden toegewezen en hoe de aansprakelijkheid moest worden verdeeld tussen de notaris en de appellante.

Het hof concludeerde dat de beroepsfout van de notaris en de eigen schuld van de appellante in gelijke mate hebben bijgedragen aan de schade. De notaris was verantwoordelijk voor een zorgvuldige redactie van de akte, maar de appellante had ook moeten inzien dat de akte onduidelijk was. Het hof oordeelde dat de schadevergoedingsplicht van de notaris met 50% moest worden verminderd, en dat de billijkheid eiste dat de schadevergoedingsplicht van de notaris werd vastgesteld op drievierde deel van de schade, terwijl eenvierde deel voor rekening van de appellante bleef.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en veroordeelde de geintimeerden tot schadevergoeding aan de appellante, met wettelijke rente vanaf een bepaalde datum. De proceskosten werden ook aan de geintimeerden opgelegd, aangezien zij grotendeels in het ongelijk waren gesteld. Dit arrest is gewezen op 18 januari 2011 en is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

zaaknummer 200.019.515/01
18 januari 2011
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[Appellante],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
t e g e n
oorspronkelijk: [Geïntimeerde], thans:
1. [Geïntimeerde sub 1], en
2. [Geïntimeerde sub 2],
beiden in hun hoedanigheid van bewindvoerders van al
hetgeen uit de nalatenschap van [Geïntimeerde] is
verkregen door diens erfgenamen,
wonende te [woonplaats], gemeente [S-D],
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat: mr. F. van der Woude te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep, in cassatie en na verwijzing
De partijen worden hierna [Appellante] en [Geïntimeerden] genoemd.
Bij arrest van 13 januari 2006, C03/153HR, LJN AU4119,
NJ 2006, 59, heeft de Hoge Raad het tussen
[Appellante] en [Geïntimeerde] in hoger beroep gewezen arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 januari 2003, C01.549, vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing. Voor het verloop van het geding tot dan toe verwijst het hof naar het arrest van de Hoge Raad.
Bij exploot van 10 oktober 2008 heeft [Appellante] [Geïntimeerden] opgeroepen te verschijnen voor dit hof.
Bij memorie na verwijzing heeft [Appellante] gemotiveerd geconcludeerd dat het hof, naar het hof verstaat, het in eerste aanleg gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 februari 2001,
rol-/zaaknummer 134343 HA ZA 00-444, zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, haar vorderingen alsnog geheel zal toewijzen, althans gedeeltelijk zal toewijzen onder toerekening van een eigen-schuldaandeel van aanzienlijk minder dan eenvierde gedeelte van de schade, kosten rechtens.
Bij memorie van antwoord na verwijzing hebben [Geïntimeerden] gemotiveerd geconcludeerd dat het hof voornoemd vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, [Geïntimeerden] zal veroordelen tot vergoeding van niet meer dan 75% van de gestelde geleden en nog te lijden schade van [Appellante], met veroordeling van
[Appellante] in de kosten van de procedure van, naar het hof begrijpt, beide feitelijke instanties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Beoordeling
2.1 De feiten waarvan de Hoge Raad blijkens rov. 3.1 van zijn voornoemde arrest is uitgegaan, dienen ook in deze procedure na cassatie en verwijzing tot uitgangspunt.
2.2 [Appellante] heeft schadevergoeding gevorderd op grond van haar stelling dat [Geïntimeerde] (hierna: de notaris) een beroepsfout heeft gemaakt. Het hof
's-Gravenhave heeft in zijn voornoemde arrest geoordeeld, kort gezegd, enerzijds dat de notaris een beroepsfout heeft gemaakt door de akte van dading van 22 december 1989 onzorgvuldig te redigeren en anderzijds dat de gestelde schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [Appellante] kan worden toegerekend, omdat zij de notaris niet erop heeft gewezen dat het concept van de akte van dading niet voldoende duidelijk was geredigeerd. Deze oordelen zijn in cassatie in stand gebleven en dienen thans als uitgangspunt.
2.3 De vordering is gebaseerd op de stelling dat schade is veroorzaakt doordat de betrokken rechters in de procedure die heeft geleid tot HR 12 september 1997, nr. 16343, de dadingsovereenkomst niet als een partiële verdeling, maar als een volledige verdeling hebben aangemerkt. Als de notaris de beroepsfout niet had gemaakt, was dit gevolg niet ingetreden (zoals ook het hof 's-Gravenhage in zijn voornoemde arrest onder 10 heeft geoordeeld).
Als [Appellante] de notaris erop had gewezen dat het concept van de akte van dading niet voldoende duidelijk was geredigeerd, had dit tot een verduidelijking van de akte geleid en was voornoemd gevolg dus evenmin ingetreden.
De aan ieder toe te rekenen omstandigheden hebben dus in zoverre gelijkelijk tot de gestelde schade bijgedragen dat zij aan beide zijden met de gestelde schade in causaal verband staan in de zin van condicio sine qua non verband. Op grond hiervan wordt de schadevergoedingsplicht van de notaris verminderd met 50%. Voorzover andere factoren in de causaliteitsafweging moeten worden betrokken, brengen zij in dit geval niet mee dat de causaliteitsafweging tot een ander resultaat leidt.
2.4 Gelet op de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten en de overige omstandigheden van het geval eist de billijkheid dat een andere verdeling plaatsvindt.
2.4.1 De notaris gold uit hoofde van zijn functie als de bij uitstek deskundige partij. Aan hem was opgedragen de akte van dading op te stellen. Daarom was hij als eerste verantwoordelijk voor een voldoende zorgvuldige redactie van de akte. De omstandigheid dat de dadingsovereenkomst in haar huidige vorm "prima vista" het misverstand kon oproepen dat deze op een volledig verdeling betrekking had, benadrukt dan ook in de eerste plaats de ernst en de verwijtbaarheid van de beroepsfout van de notaris.
Van de notaris mocht voorts worden verwacht dat hij op eigen initiatief kennis zou hebben genomen van het boedeldossier van zijn ambtsvoorganger en dat hij eventuele vragen en onduidelijkheden aan [Appellante] of aan haar echtgenoot zou hebben voorgelegd. Daarom mocht van de notaris worden verwacht dat hij zich op de hoogte zou hebben gesteld van de vordering van de boedel van de erflater op
[mr. D.] (hierna: D.) en van de betrokken borgstelling. Indien hij daarvan niet op de hoogte was, maakt die omstandigheid zijn fout dus niet minder ernstig of minder verwijtbaar.
2.4.2 [Appellante] was degene die een partiële verdeling wenste ter behartiging van haar eigen belang in verband met de vordering van de boedel op D. en de borgstelling. Het lag daarom voor de hand dat zij zou nagaan of de redactie van de aan haar voorgelegde conceptakte zodanig was dat dit belang zo veel mogelijk zou worden gediend. De omstandigheid dat de dadingsovereenkomst in haar huidige vorm "prima vista" het voornoemde misverstand kon oproepen, brengt mee dat ook van haar verwacht mocht worden dat zij had opgemerkt dat het concept van de akte van dading voor dit misverstand vatbaar was. Dit mocht te meer van haar verwacht worden, nu het voor de hand lag dat
[Appellante] het concept zou bespreken met haar echtgenoot, die registeraccountant is en in december 1989 een gespreksnotitie had gemaakt die als uitgangspunt heeft gediend bij het opstellen van de akte van dading, en met de juridisch adviseur(s) door wie zij zich destijds liet bijstaan. In zoverre kan ook aan haar een verwijt worden gemaakt.
2.4.3 Een afweging van het voorgaande leidt tot de slotsom dat de billijkheid eist dat de schadevergoedingsplicht van de notaris wordt vastgesteld op drievierde deel van de schade, zodat eenvierde deel voor rekening van
[Appellante] blijft.
2.5 Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. [Geïntimeerden] zullen als de voor het grootste deel in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep (voor en na cassatie en verwijzing).
3. Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [Geïntimeerden] aan [Appellante] alle door haar geleden en nog te lijden schade te vergoeden als gevolg van het tekortschieten van de notaris bij de behandeling van erflaters nalatenschap, met de wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2000 tot de dag der voldoening, met dien verstande dat drievierde deel van deze schade aan
[Geïntimeerden] dient te worden toegerekend en eenvierde deel aan [Appellante];
veroordeelt [Geïntimeerden] in de kosten van het geding in eerste aanleg en begroot die kosten, voor zover aan de zijde van [Appellante] gevallen, op € 996,50;
veroordeelt [Geïntimeerden] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [Appellante] gevallen, op € 261,36 aan verschotten en € 2.682,-- aan salaris van de advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman,
W.J. Noordhuizen en G.C.C. Lewin en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 18 januari 2011.