ECLI:NL:GHAMS:2011:BP3288
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring in hoger beroep inzake vennootschapsbelasting
In deze zaak heeft belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde H.M. van Vliet, op 11 augustus 2010 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem van 29 juni 2010, waarin hij niet-ontvankelijk was verklaard in zijn hoger beroep betreffende de kosten van een aanmaning aangaande de aanslag vennootschapsbelasting 2006. De rechtbank oordeelde dat niet kon worden afgeleid wat de gronden van het hoger beroep waren.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 3 februari 2011 uitspraak gedaan in het verzet tegen deze niet-ontvankelijk verklaring. De gemachtigde had verzocht om uitstel van de behandeling van het verzetschrift, maar dit verzoek werd afgewezen. De griffier had de gemachtigde herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om de gronden van het beroep te vermelden, maar er was geen reactie ontvangen. Het Hof oordeelde dat de gemachtigde niet had voldaan aan de verplichting om de gronden van het hoger beroep tijdig in te dienen, en dat de gronden pas na de uitspraak van de rechtbank waren ingediend, zonder enige verklaring voor de vertraging.
Het Hof concludeerde dat de gemachtigde niet had aangetoond dat de gronden van het beroep tijdig waren ingediend en dat er geen reden was om het verzet gegrond te verklaren. De beslissing van het Hof was dat het verzet ongegrond werd verklaard, en belanghebbende werd in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. J.P.A. Boersma, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van R.J. Wessel als griffier.