ECLI:NL:GHAMS:2011:BP1172

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.005.929
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in verband met een beroep op een poliswaarde

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van appellante tegen Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. De zaak betreft de uitleg van polisvoorwaarden in het kader van een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Appellante had een beroep gedaan op de redelijkheid en billijkheid in relatie tot de poliswaarde, vooral in het licht van te late opgave van haar salarisgegevens. Het hof oordeelde dat de redelijkheid en billijkheid in de weg staan aan een beroep van Delta Lloyd op de polisvoorwaarden, omdat de ziekte van appellante bijgedragen had aan het verzuim van een tijdige opgave van haar jaarinkomen. Het hof stelde vast dat appellante steeds de door Ohra gevraagde gegevens had verstrekt en dat er geen benadeling van de verzekeraar was aangetoond. Het hof concludeerde dat de polisvoorwaarden niet voldoende bescherming boden tegen koopkrachtverlies en dat de verzekeraar niet had aangetoond dat een tijdige melding van het jaarinkomen tot andere gevolgen had geleid. De grieven van appellante werden gegrond verklaard, en het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank Utrecht, waarbij de vordering van appellante integraal werd toegewezen. Delta Lloyd werd veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan uitkeringen en wettelijke rente over de periode van 1 november 2000 tot en met 31 december 2006, evenals de kosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.005.929
(zaaknummer rechtbank 227189)
arrest van de tweede civiele kamer van 11 januari 2011
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. K.F.J. Machielsen,
tegen:
de naamloze vennootschap
Delta Lloyd Schadeverzekering N.V.
(voorheen Ohra Ziektekostenverzekeringen N.V.),
gevestigd te Arnhem,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.J.H. Crans.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 13 april 2010 (hierna ook te noemen: het tweede tussenarrest). Ingevolge dat tussenarrest heeft Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. (hierna: Delta Lloyd) een akte met producties genomen ter voldoening aan hetgeen in de rechtsoverwegingen 2.1 en 2.3 daarvan is overwogen. [appellante] heeft daarop bij antwoordakte gereageerd.
1.2 Vervolgens hebben partijen opnieuw de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2. De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
Rechtsopvolging
2.1 Blijkens productie 1 bij de onder 1.1 bedoelde akte heeft Ohra van de eerste in het tweede tussenarrest onder 2.1 bedoelde overdracht, die (niet per 29 december 2006, maar) per 1 januari 2006 plaatsvond, kennisgegeven in de Staatscourant (2007, nr. 2) en gaat het in dat geval om overdracht van rechten en verplichtingen uit een overeenkomst als bedoeld in artikel 15 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993.
2.2 Delta Lloyd, die in de onder 1.1 bedoelde akte als procespartij optreedt, bevestigt daarin dat alle verweer in beide instanties feitelijk door of namens de opvolgende vennootschappen is gevoerd. [appellante] heeft zich in haar antwoordakte ter zake van de rechtsopvolging aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Het hof merkt Delta Lloyd in deze procedure (verder) als procespartij aan.
Een der brochures
2.3 Bij de onder 1.1 bedoelde akte legt Delta Lloyd ter voldoening aan hetgeen in het tweede tussenarrest onder 2.2 en 2.3 is overwogen, voorts als productie 3 een informatiefolder in het bijzonder gericht op de medewerkers van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat over en als productie 2 een drietal pagina’s die, naar het hof begrijpt, behoren tot een brochure die Ohra ten tijde van het aangaan van de verzekeringsovereenkomst met [appellante] per 1 maart 1996 hanteerde. Delta Lloyd voert aan dat deze niet de strekking heeft te verzekeren tegen verlies van koopkracht maar tegen inflatie.
2.4 Zoals [appellante] bij haar antwoordakte naar voren brengt, heeft Delta Lloyd onder productie 2 slechts een deel van de desbetreffende brochure overgelegd. Daarin ontbreekt in ieder geval de inleiding en de uitleiding en een volledige toelichting op het zogenoemde Inkomenszekerheidsplan, waarop de brochure blijkens het wel overgelegde titelblad, mede ziet. Delta Lloyd heeft om haar moverende, niet toegelichte redenen dus slechts een deel van het toen voor het aangaan van verzekeringen als die van [appellante] gebruikte informatiemateriaal in het geding gebracht.
Zij stelt het hof daarmee niet in staat tot een volledige vergelijking tussen de brochure uit 2006 (productie 1 bij memorie van grieven), waarop [appellante] zich heeft beroepen, en het in 1996 ten tijde van het aangaan van de verzekeringsovereenkomst met [appellante] door Ohra gehanteerde informatiemateriaal. Deze vergelijking is, zoals het hof in het tweede tussenarrest onder 2.3 met verwijzing naar zijn tussenarrest van 20 oktober 2009 (hierna: het eerste tussenarrest) onder 4.11 heeft overwogen, van belang voor de uitleg door het hof van de polisvoorwaarden waar het de indexering van de verzekerde aanspraken van [appellante] op een uitkering betreft (zie hierna onder 2.8 - 2.11).
Artikel 9 lid a van de polisvoorwaarden
2.5 In het eerste tussenarrest onder 4.8 stelde het hof Ohra in de gelegenheid ter comparitie van partijen te reageren op de antwoordmemorie na pleidooi van [appellante] in verband met zijn voornemen het in artikel 9 lid a van de polisvoorwaarden bepaalde buiten toepassing te laten, omdat het beroep daarop van Ohra het hof in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar voorkwam.
2.6 Ohra heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen bevestigd - na toezending door [appellante] van de toekenningsbeschikking WAO-uitkering op 10 december 1999 – aan haar bij brief van 29 december 1999 om een kopie van haar loonstrook van januari 1999 te hebben gevraagd om de juiste uitkeringsgrondslag te kunnen bepalen. Ook overigens is het verloop van de correspondentie tussen partijen, zoals door het hof weergegeven in het eerste tussenarrest onder 4.5, door Ohra dan wel Delta Lloyd niet bestreden. Harerzijds is ter weerspreking van het vertrouwen dat [appellante] aan haar brief van 29 december 1999 ontleende dat Ohra 1999 als refertejaar aanmerkte, nog wel aangevoerd, dat er over 1999 geen polisblad was en over 1998 wel. Dit gegeven stond aan de brief van 29 december 1999 echter kennelijk niet in de weg en kan aan het daarmee bij [appellante] opgewekte vertrouwen dan ook niet afdoen. In zoverre Ohra tijdens de comparitie van partijen heeft gedoeld op eventuele miscommunicatie daarover tussen de afdeling claims en de polisafdeling bij Ohra, kan zij deze niet aan [appellante] tegenwerpen.
2.7 Naar het oordeel van het hof staan de redelijkheid en billijkheid in de weg aan een beroep van Delta Lloyd op het in artikel 9 lid a van de polisvoorwaarden bepaalde. Naast het hiervoor bedoelde vertrouwen van [appellante] neemt het hof daarbij in aanmerking dat het beding deel uitmaakt van een collectieve verzekering, waarover tussen partijen niet is onderhandeld, dat de ziekte van [appellante] zal hebben bijgedragen aan het verzuim van een tijdige opgave van haar jaarinkomen (vóór 15 februari 1999) en het feit dat zij - zo staat bij gebrek aan betwisting vast - overigens steeds ruimhartig de door Ohra gevraagde gegevens heeft verstrekt. Van benadeling daardoor in de belangen van Ohra dan wel Delta Lloyd
(hierna in deze ‘opsomming’ ook wel aan te duiden als ‘de verzekeraar’) is het hof ook ter gelegenheid van de comparitie van partijen of uit de akte van Delta Lloyd niet gebleken: weliswaar moet Delta Lloyd nakomen tegen een hoger jaarinkomen dan vóór 15 februari 1999 was opgegeven, maar dat is het directe gevolg van het feit, dat van het feitelijke jaarinkomen van [appellante] in 1999, ofschoon te laat doorgegeven, op grond van bij haar opgewekt vertrouwen (zie hiervoor), is uit te gaan. Overigens is het hof uit hetgeen Ohra ter gelegenheid van de comparitie van partijen naar voren heeft gebracht, niet gebleken dat een tijdige melding door [appellante] van haar jaarinkomen 1999 voor de verzekeraar tot andere gevolgen had geleid. Meer in het bijzonder heeft de verzekeraar niet gesteld en is ook anderszins niet gebleken, dat in zodanig geval de in 1998 afgelopen herverzekering opnieuw tot stand zou zijn gekomen. Dat de verzekeraar in dat geval mogelijk zelf andere reserveringen had gemaakt, ligt gelet op het voorgaande in zijn risicosfeer. De door Ohra ter comparitie van partijen aangevoerde mogelijke onduidelijkheid omtrent het percentage van het inkomen waarvoor [appellante] verzekerd wilde zijn, is met het door Delta Lloyd bij haar akte als productie 4 overgelegde aanvraagformulier van [appellante] opgehelderd. Daaruit blijkt immers dat [appellante] haar volledige jaarinkomen bij Ohra heeft verzekerd op basis van een parttime dienstverband van 90 %. De veronderstelling van de verzekeraar dat [appellante] slechts 90 % van haar jaarinkomen verzekerde, berust onmiskenbaar op een onjuiste lezing van dat aanvraagformulier. Het beroep van de verzekeraar op het in artikel 9 lid a van de polisvoorwaarden bepaalde faalt dan ook. Uit te gaan is van 1999 als refertejaar. Grief 1 slaagt derhalve.
Indexering van de verzekerde aanspraken
2.8 Zoals het hof in het eerste tussenarrest heeft overwogen, kan uit de polisvoorwaarden (vgl. met name artikel 2 lid b sub 1 en 2 en het rekenvoorbeeld onder deze bepalingen) de indruk ontstaan dat de door de verzekeraar verstrekte uitkering - zoals [appellante] ook aanneemt - telkenjare met de indexering wordt verhoogd. Op die wijze zou deze uitkering, overeenkomstig de vermelding in de door [appellante] overgelegde brochure van Ohra, die zo begrijpt het hof, uit 2006 dateert, tegen koopkrachtverlies door indexering zijn beschermd.
De verzekeraar voert evenwel aan dat de indexering niet ziet op bescherming tegen koopkrachtverlies maar op inflatiebescherming.
2.9 Voor de uitleg van een schriftelijk contract komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de desbetreffende bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (vgl. Hoge Raad 13 januari 1981, NJ 1981, 635). Het is derhalve van belang of uit de door Ohra dan wel Delta Lloyd (bij haar akte ten vervolge op de comparitie van partijen) overgelegde producties blijkt dat [appellante] dit, mede gelet op de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst, redelijkerwijs heeft behoren te begrijpen.
2.10 Dit is naar het oordeel van het hof niet het geval.
[appellante] heeft het zogenaamde Inkomenszekerheidsplan Extra gesloten. Volgens artikel 4 van de polisvoorwaarden heeft zij - in het hier aanwezige geval van gehele arbeidsongeschiktheid en haar daarop gegronde ontslag - in aanvulling op artikel 3 recht op een daguitkering van 1/365e deel van de uitkeringsgrondslag bij volledige arbeidsongeschiktheid (op jaarbasis) en bedraagt deze uitkering samen met haar overige inkomen niet meer dan 80% van het jaarinkomen (over het kalenderjaar) dat zij bij toekenning van de WAO-uitkering ontving. Deze 80% was ook al te lezen in de door Delta Lloyd overgelegde folder uit 1996, gericht aan alle medewerkers van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Deze folder stelt onder het Inkomenszekerheidsplan Extra in het vooruitzicht dat de verzekeringnemer bij volledige arbeidsongeschiktheid een aanvulling tot 80% van het laatstverdiende salaris ontvangt.
2.11 Het bedoelde artikel 4 vormt volgens de tekst ervan een aanvulling op het gestelde in artikel 3. Artikel 3 omtrent het Inkomenszekerheidsplan vormt weer een aanvulling op en afwijking van het gestelde in artikel 2 (omtrent het Aanvullingsplan), dat onder lid a. sub 2. onder a. bij gehele arbeidsongeschiktheid een uitkering toezegt van maximaal 10% van het jaarinkomen en onder lid b. melding maakt van de indexering: de verzekeraar verhoogt op
1 april van elk jaar de verzekerde aanspraken op een uitkering volgens een index, zodra de verzekeringnemer recht heeft op een uitkering volgens bedoeld lid a. van dit artikel; dit komt volgens lid b. sub 2. neer op een verhoging van telkens de laatst geldende uitkering met het overrente-aandeel. Het daaronder opgenomen voorbeeld, dat blijkens de tekst ook van belang is voor het Inkomenszekerheidsplan Extra, houdt in:
"Stel, u hebt een jaarinkomen van fl. 80.000. Met het door u afgesloten (...) Inkomenszekerheidsplan Extra (...) hebt u recht op een aanvulling (bij volledige arbeidsongeschiktheid) van maximaal 10% oftewel f 8.000. (...) De indexering vindt voor het eerst plaats op 1 april 1997. (...) Het overrente-aandeel (de index dus) is (…) 3%. Ohra verhoogt de uitkering tot f 8.000 + 3% = f 8.240."
2.12 Dit heldere en voorbehoudloze voorbeeld zal een nieuwe verzekeringnemer meer hebben aangesproken dan het, mede door de verwijzing in artikel 4 naar artikel 3 en van daaruit weer naar artikel 2, zeker voor niet-juristen onbegaanbare labyrint van polisartikelen. Geconfronteerd met tegenwerpingen heeft de verzekeraar, die het verzekeringsproduct en de polisvoorwaarden zelf heeft ontworpen, in de loop van beide instanties een aantal uiteenlopende interpretaties van zijn polissen verdedigd. Hoe zou dan [appellante], niet deskundig op het gebied van verzekeringen, de polis hebben kunnen doorgronden?
De door Delta Lloyd, gemankeerd, overgelegde folder Collectieve Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor ambtenaren vermeldt onder de kop van Koopkrachtbescherming:
"Omdat de uitkeringen vaak over een langere periode worden uitgekeerd is het van belang om deze uitkeringen tegen koopkrachtverlies te beschermen. Dit wordt ook wel indexering genoemd. De uitkeringen worden jaarlijks verhoogd met de behaalde overrente.
(...) In de praktijk blijkt dat dit overrentepercentage de inflatie-ontwikkeling goed volgt.
Hoewel de uitkering dus jaarlijks wordt verhoogd, hoeft er geen premietoeslag betaald te worden.
Deze koopkrachtbescherming geldt voor beide verzekeringen (Het Aanvullingsplan en Inkomenszekerheidsplan, hof)."
2.13 Onder deze gegeven omstandigheden mocht [appellante] als niet deskundig op het gebied van verzekeringen redelijkerwijs verwachten dat zij in geval van volledige arbeidsongeschiktheid aanspraak had op een zodanige uitkering dat zij in het eerste jaar uitkwam op 80% van haar bruto inkomen (over 1999; zie hiervoor onder 2.7) en dat de daaruit resulterende verzekeringsuitkering daarna jaarlijks, ter effectuering van de door de verzekeraar toegezegde koopkrachtbescherming, zou worden geïndexeerd volgens het voorbeeld onder artikel 2 van de polisvoorwaarden.
2.14 Mede gelet op de in EG-richtlijn 93/13 opgenomen contra-preferentemregel, die ook vóór de implementatie daarvan in artikel 6:238 lid 2 BW reeds deel uitmaakte van ons recht (vgl. Hoge Raad 1 juli 1977, NJ 1978, 125), zal het hof daarvan bij zijn interpretatie van de polisvoorwaarde omtrent de indexering van de verzekerde aanspraken op een uitkering van [appellante] uitgaan. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de door Ohra dan wel Delta Lloyd voorgestane berekeningswijzen geen van alle beschermen tegen koopkrachtverlies. De 80 %-grens uit artikel 4 van de polisvoorwaarden doet alle schijnbare extra-voordelen teniet. In feite wil de verzekeraar profiteren van de indexering door andere uitkeringsverstrekkers. De jaarlijkse indexering met het zogenaamde overrente-aandeel leidt tot een zekere abstractie van het inkomen van de verzekeringnemer, maar daarmee is het karakter van schadeverzekering nog niet aan de polis komen te ontvallen. Nu [appellante] haar vordering op deze interpretatie heeft gebaseerd (vgl. productie 8 bij inleidende dagvaarding) leidt het voorgaande ertoe dat het hof die vordering integraal zal toewijzen.
De grieven 2 tot en met 5 slagen derhalve eveneens.
Slotsom
De grieven slagen. Het eindvonnis zal worden vernietigd en de vordering van [appellante] zal integraal worden toegewezen. Dit geldt niet voor de (in eerste aanleg afgewezen) buitengerechtelijke kosten, nu [appellante] tegen de afwijzing van deze niet-accessoire kosten geen grief heeft gericht. Delta Lloyd zal worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.
3. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Utrecht van 13 februari 2008 en doet opnieuw recht:
verklaart van recht dat de onder de polis voorziene maanduitkering van Delta Lloyd aan [appellante] met ingang van de volgende data bedraagt:
a) 1 november 2000 € 394,41,
b) l april 2001 € 394,41,
c) 1 april 2002 € 398,35,
d) 1 april 2003 € 401,34,
e) 1 april 2004 € 401,34,
f) 1 april 2005 € 401,34,
g) 1 april 2006 € 401,34;
veroordeelt Delta Lloyd aan [appellante] te betalen € 32.781,09 wegens (resterende)
uitkering en wettelijke rente over de periode 1 november 2000 tot en met
31 december 2006, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der inleidende dagvaarding in eerste aanleg (28 februari 2007) tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Delta Lloyd aan [appellante] te betalen € 802,68 wegens uitkering over
januari en februari 2007, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der inleidende dagvaarding in eerste aanleg (28 februari 2007) tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Delta Lloyd in de kosten van beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante] voor wat betreft de eerste aanleg begroot op € 1.788,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, op € 780,-- voor griffierecht en op € 84,31 voor het exploot van dagvaarding en voor wat betreft het hoger beroep begroot op € 8.970,50,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, op € 1.055,-- voor griffierecht en op € 85,44 voor het exploot van dagvaarding in hoger beroep, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt Delta Lloyd in de nakosten van [appellante], begroot op € 131,--, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,-- in geval Delta Lloyd niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, L.F. Wiggers-Rust en L.P. Broekveldt en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 januari 2011.