ECLI:NL:GHAMS:2011:3132

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2011
Publicatiedatum
30 april 2013
Zaaknummer
200.043.353-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Werkgeversaansprakelijkheid en asbestblootstelling in de context van mesothelioom

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap Corus Staal B.V. tegen de erven van een overleden werknemer, die claimen dat de werknemer tijdens zijn werkzaamheden blootgesteld is aan schadelijk wit asbest, wat heeft geleid tot mesothelioom. De zaak is eerder behandeld in een tussenarrest op 22 maart 2011, waarin het hof al enkele vragen had geformuleerd voor deskundigen. Het hof heeft in deze uitspraak de deskundigen benoemd die de vragen moeten beantwoorden over de blootstelling aan asbest en de verantwoordelijkheden van Corus in de periode van 1965 tot 1976. De deskundigen moeten onder andere vaststellen of de werknemer in die periode schadelijk is blootgesteld aan asbest en of Corus op de hoogte had moeten zijn van de risico's van asbestblootstelling. Het hof heeft ook de verdeling van de kosten van het deskundigenonderzoek geregeld, waarbij beide partijen een gelijk deel van de kosten moeten dragen. De deskundigen hebben tot 22 maart 2012 de tijd om hun rapport op te stellen. Het hof houdt verdere beslissingen aan totdat het deskundigenbericht is ingediend.

Uitspraak

20 september 2011
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ZEVENTIENDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CORUS STAAL B.V.,
gevestigd te Velsen-Noord, gemeente Velsen,
APPELLANTE,
advocaat:
mr. A. van Heeste Amsterdam,
t e g e n
de erven van [geïntimeerde], vertegenwoordigd door [X], in zijn hoedanigheid van opvolger onder algemene titel in de nalatenschap van [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat:
mr. R.F. Ruerste Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

De partijen worden hierna respectievelijk Corus en (in enkelvoud) [geïntimeerde] genoemd. Met de naam ‘[geïntimeerde]’ zullen hierna, tenzij anders kenbaar gemaakt, zowel de erflater als de erven worden aangeduid.
In deze zaak heeft het hof een tussenarrest uitgesproken op 22 maart 2011. Voor het procesverloop tot die datum verwijst het hof naar dat tussenarrest.
Aan beide partijen is vervolgens akte verleend van een schriftelijke uitlating.
Ten slotte is het hof verzocht arrest te wijzen op de stukken van beide instanties.

2.Verdere beoordeling

2.1.
Bij voormeld tussenarrest heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor uitlating over het in dat arrest onder 4 overwogene alsmede over de voorgestelde vraagstelling aan deskundigen en de hoogte van het voorschot.
2.2.
Het hof heeft in meergenoemd tussenarrest onder 4 overwogen er voorshands van uit te gaan dat de gezamenlijke erven van [geïntimeerde] zijn verschenen in hoger beroep, overeenkomstig de aanduiding in de kop van dat arrest en dat [geïntimeerde] zich daarover nog zou kunnen uitlaten. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] in zijn akte van 3 mei 2011 niet hierop is ingegaan, maar uit de aanduiding in de kop van deze akte leidt het hof af dat dit uitgangspunt de instemming heeft van [geïntimeerde].
2.3.
[geïntimeerde] heeft opgemerkt zich met de door het hof voorgestelde vragen 1, 2 en 4 geheel te kunnen verenigen. [geïntimeerde] zou echter aan vraag 3 drie subvragen toegevoegd willen zien. Het hof neemt dit voorstel van [geïntimeerde] niet over. Onder 5.11 van het eerdere tussenarrest heeft het hof overwogen zich voor te stellen aan de vragen nog toe te voegen, voor zover hier van belang, de opmerking dat de deskundigen hun antwoorden dienen te motiveren. Het hof wenst het aan het inzicht van de deskundigen over te laten op welke wijze zij dat zullen doen.
2.4.
Corus heeft verzocht aan vraag 1 een vraag toe te voegen betreffende omgevingslucht (milieublootstelling). Het hof volgt Corus niet in dit voorstel. Het door Corus aan de orde gestelde aspect komt reeds tot uitdrukking aan het slot van vraag 4.
2.5.
Het hof zal overeenkomstig de suggestie van Corus “(mogelijke) gevaren” in de voorgestelde vraag 4 vervangen door “(mogelijke) risico’s”. De laatste term sluit inderdaad aan bij het eerder in vraag 4 gebezigde woord “risico”.
2.6.
Corus stelt met betrekking tot vraag 4 voorts voor het tekstgedeelte “de gemiddelde waarde in de omgevingslucht” te vervangen door “de toen geldende grenswaarden en zelfs niet (of nauwelijks) boven de concentratie asbestvezels in de omgevingslucht (in de betreffende periode). Het hof zal het voorstel voor zover het betreft “de toen geldende grenswaarden” niet overnemen. Het hof ziet de betekenis van zodanige toevoeging aan het gehele samenstel van vragen niet in. Tegen het overige gedeelte van het voorstel van Corus, waarmee in haar visie haar stelling in deze procedure beter wordt verwoord, heeft het hof geen bezwaar. Het hof zal het tekstvoorstel van Corus enigszins herformuleren en daarbij aansluiting zoeken bij haar stellingen bij memorie van grieven.
2.7.
[geïntimeerde] heeft bezwaar gemaakt tegen het oordeel van het hof dat het door de deskundigen gevraagde voorschot – waartegen door [geïntimeerde] als zodanig geen bezwaar wordt gemaakt - door beide partijen zal moeten worden gedragen. Het hof verwerpt dit bezwaar. Aan het oordeel van het hof ligt de volgende overweging ten grondslag. Het deskundigenonderzoek betreft enerzijds de kwestie of [geïntimeerde] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij Corus en anderzijds de kwestie of Corus aan haar zorgplicht heeft voldaan. Bewijslast en bewijsrisico rusten op [geïntimeerde] met betrekking tot de eerste kwestie en op Corus met betrekking tot de tweede. Het hof heeft hierin aanleiding gezien af te wijken van het uitgangspunt van de wet (artikel 195 Rv.) dat het voorschot wordt gedeponeerd door de eisende partij. In de door [geïntimeerde] bij akte genoemde omstandigheden ziet het hof geen grond het voorschot alsnog geheel ten laste van Corus te brengen.
2.8.
Het hof zal ter beantwoording van de in het tussenarrest van 22 maart 2011 geformuleerde vragen, aangepast in de zin als hiervoor overwogen, derhalve tot deskundigen benoemen prof.dr.ir. D.J.J. Heederik, epidemioloog, en dr.ir. R. Houba, arbeidshygiënist. Het hof zal als uiterste datum van inlevering van het deskundigenbericht voorlopig bepalen 22 maart 2012.
2.9.
Mocht de beslissing van het hof met betrekking tot het voorschot of mochten overwegingen van [geïntimeerde] ten aanzien van proceskosten en/of procesrisico’s [geïntimeerde] alsnog aanleiding geven zich te beraden over de wenselijkheid van voortprocederen, dan wordt [geïntimeerde] verzocht dat zo spoedig mogelijk kenbaar te maken aan de deskundigen, de wederpartij en het hof.

3.Beslissing

Het hof:
gelast een onderzoek door deskundigen ter beantwoording van de volgende vragen:
(1) is [geïntimeerde] in de periode 1965-1976 bij en gedurende zijn werkzaamheden aan de hardingswalsen blootgesteld geweest aan wit asbest afkomstig van asbesthoudende onderdelen van de hardingswalsen en spankranen in een mate die schadelijk kan zijn geweest voor zijn gezondheid?
(2) is [geïntimeerde] in de periode 1965-1976 bij en gedurende zijn werkzaamheden aan de hardingswalsen blootgesteld geweest aan wit asbest afkomstig van asbesthoudende onderdelen van de hardingswalsen en spankranen in een mate die uitging boven (al dan niet wettelijke) veiligheidsnormen die in die periode golden met het oog op andere gevaren van wit asbest dan mesothelioom, zoals asbestose en longkanker? Zo ja, is de kans dat [geïntimeerde] hierdoor een tot een mesothelioom leidend asbestkristal zou binnenkrijgen in aanmerkelijke mate verhoogd?
(3) had Corus in de periode 1965-1976 bekend behoren te zijn met de gevaren van het werken met wit asbest? Zo ja, met welke gevaren (in het bijzonder: met de gevaren van asbestose, longkanker en mesothelioom)? Daarbij moet rekening worden gehouden met de maatschappelijke kring waartoe Corus in de genoemde periode behoorde: een (zeer) grote onderneming, waarbinnen interne notities circuleerden over de gevaren voor de gezondheid van het gebruik van asbest (vergelijk als eerste de notitie van 24 oktober 1972, productie 17 bij inleidende dagvaarding en verder onder meer de notitie van 11 april 1973, productie 5 bij memorie van grieven) en binnen welke onderneming bekend was dat gebruik gemaakt werd van, kort gezegd, asbesthoudende apparatuur en machines, niet ter productie of verwerking van asbest.
(4) mocht Corus in de periode 1965-1976 ervan uitgaan dat de blootstelling van haar werknemers in de walserij aan asbeststof, zoals die concreet heeft plaatsgevonden, gelet op de duur en intensiteit van die blootstelling, geen risico voor respectievelijk asbestose, longkanker en mesothelioom opleverde? Bestond voor Corus in genoemde periode redelijkerwijs aanleiding veiligheidsmaatregelen te treffen met het oog op deze (mogelijke) risico’s en wilt u hierbij betrekken de stelling van Corus dat geen sprake is geweest van blootstelling die in relevante mate uitstijgt boven de concentratie asbestvezels in de omgevingslucht (in de desbetreffende periode)?
5). heeft u overigens nog opmerkingen die voor deze zaak van belang kunnen zijn?
(De deskundigen dienen hun antwoorden te motiveren en waar mogelijk een concrete inschatting te geven van de mate van waarschijnlijkheid (zo mogelijk uitgedrukt in een percentage).)
benoemt tot deskundigen om het onderzoek naar aanleiding van de vragen 1 t/m 5 te verrichten:
  • prof.dr.ir. D.J.J. Heederik, epidemioloog,
  • dr.ir. R. Houba, arbeidshygiënist,
IRAS NKAL,
postbus 80178,
3508 TD Utrecht;
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit arrest en van het tussenarrest van 22 maart 2011 aan de deskundigen zal toezenden;
bepaalt dat partijen vóór 11 oktober 2011 kopieën van de overige gedingstukken aan de deskundigen zullen doen toekomen en dat zij de deskundigen voorts zullen voorzien van aanvullende gegevens indien zij dit noodzakelijk achten voor hun onderzoek;
bepaalt dat de deskundigen het onderzoek zelfstandig – dat wil zeggen niet onder leiding van het hof – zullen verrichten en dat dit – mocht het onderzoek daartoe aanleiding geven - zal plaatsvinden op een door de deskundigen te bepalen tijd en plaats;
bepaalt dat aan de deskundigen een bedrag groot € 16.660,- inclusief btw als voorschot op loon en kosten toekomt;
bepaalt dat zowel [geïntimeerde] als Corus vóór 11 oktober 2011 € 8.330,- zal overmaken naar RBS, rekeningnummer 56.99.90.505 t.n.v. Ministerie van Justitie MvJ ontvangsten Gerechtshof onder vermelding van zaaknummer 200.043.353/01;
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na deponering van deze voorschotten de deskundigen hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundigen pas dan met het onderzoek behoeven te beginnen;
bepaalt dat de deskundigen een schriftelijk, gemotiveerd en ondertekend bericht zullen inleveren ter griffie van het hof vóór 22 maart 2012, onder indiening van hun (gespecificeerde) declaratie onder vermelding van zaaknummer 200.043.353/01;
verstaat dat de deskundigen bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moeten stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, dat uit het schriftelijke bericht van de deskundigen moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan en dat van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken in dit schriftelijke bericht melding wordt gemaakt;
verwijst de zaak naar de rol van 22 maart 2012 voor deskundigenbericht;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.F. Thiessen, S.F. Schütz en A.R. Sturhoofd, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 september 2011.