ECLI:NL:GHAMS:2010:BZ1001

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-000583-10
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging van een minderjarige verdachte

In deze zaak, die zich afspeelt in Amsterdam, betreft het een twaalfjarige jongen die samen met een vriendje een op een wapen gelijkend voorwerp vindt tijdens een scoutingactiviteit. Het voorwerp blijkt een roestig gas-alarm pistool te zijn. De jongens, die denken dat het een nepwapen is, spelen ermee. De zaak komt voor het gerechtshof na een eerdere uitspraak van de kinderrechter. Het hof overweegt dat de verdachte, gezien zijn zeer jeugdige leeftijd en de omstandigheden van de zaak, niet strafrechtelijk vervolgd dient te worden. Het openbaar ministerie wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging, omdat het hof van oordeel is dat de belangen van de verdachte zwaarder wegen dan het algemeen belang van vervolging. Het hof wijst op de afwezigheid van slachtoffers die vervolging wensen en de slechte staat van het wapen. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan, wordt als een grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte beschouwd. Het hof vernietigt het vonnis van de kinderrechter en doet opnieuw recht, waarbij het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn strafvervolging.

Uitspraak

parketnummer: 23-000583-10
datum uitspraak: 7 oktober 2010
tegenspraak
ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2010 in de strafzaak onder parketnummer 13-464194-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 21 januari 2010 en op de terechtzitting in hoger beroep van 7 oktober 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 maart 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte B], althans een ander, een wapen van categorie III, te weten een gas-alarm pistool (merk: Umarex), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging
Het in artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteits-beginsel houdt in dat het openbaar ministerie, op grond van zijn eigen verantwoordelijkheid, met betrekking tot het al dan niet strafrechtelijk vervolgen van verdachten de in het geding zijnde belangen kan afwegen. Deze belangenafweging staat, in geval van vervolging, in het algemeen niet ter beoordeling van de rechter. Slechts indien het openbaar ministerie in redelijkheid niet tot vervolging had kunnen besluiten, of wanneer anderszins sprake is van schending van enig beginsel van behoorlijke procesorde, kan het recht tot strafvervolging vervallen worden verklaard.
Met betrekking tot de onderhavige zaak overweegt het hof als volgt.
In deze zaak gaat het om een twaalfjarige jongen, die tijdens een activiteit van zijn scouting-groep, met een -eveneens twaalfjarig- vriendje, een op een wapen gelijkend voorwerp in het riet vindt. Het wapen is wit uitgeslagen en heeft roestplekken. De jongens vragen aan een aantal
-oudere- begeleiders van de scouting of zij denken dat het een echt wapen is. Omdat ze steeds als antwoord krijgen dat men denkt dat het een nepwapen is, gaan de jongens daar ook van uit. Ze spelen er mee.
Op weg naar huis halen ze bij de pont in Amsterdam-Noord het wapen nog eens tevoorschijn. De verdachte bespreekt nog met zijn vriend of ze naar de politie moeten gaan, maar besloten wordt het wapen eerst aan de ouders te laten zien.
Als de twee jongens in Amsterdam-Centrum van de pont af willen gaan, worden ze, aldus de verdachte, door een flinke politiemacht, met zwaailichten aan, opgewacht. Ook het proces-verbaal van aanhouding van verdachte meldt dat er meerdere collega’s ter plaatse waren. De verdachte wordt gefouilleerd, aangehouden én geboeid en om 16.55 uur overgebracht naar het politiebureau aan de Nieuwezijds Voorburgwal. Zijn vriendje wordt ook aangehouden. De verdachte verklaart dat hij vreselijk is geschrokken.
De verdachte wordt opnieuw gefouilleerd en heeft -in zijn eentje- in een fouilleerkamer gezeten tot hij door een agent werd gehaald en overgebracht naar het politiebureau aan de Rode Kruisstraat, in Amsterdam-Noord. Daar is zijn moeder gekomen en heeft hem in de cel bezocht. De verdachte zat zonder riem en horloge in de cel; hij heeft verklaard dat hij geen tijdsbesef meer had en niet wilde eten.
Om 20.32 uur, drie en een half uur na zijn aanhouding, vond het verhoor van de verdachte plaats. Dat verhoor heeft plaatsgevonden zonder voorafgaande consultatie of bijstand van een advocaat of (een van) zijn ouders. Na een verblijf van ruim vijf uur op een politiebureau, wordt verdachte om 22.18 uur heengezonden. Verdachte heeft bij de Raad voor de Kinderbescherming verklaard dat dit het ergste is dat hem ooit is overkomen en ook zijn ouders hebben verklaard het als zeer traumatisch te hebben ervaren hun zoon zo in een politiecel aan te treffen.
Het hof neemt in aanmerking:
- bovenomschreven gang van zaken, zowel wat de feiten betreft als de omstandigheden rondom de aanhouding en het verhoor van verdachte;
- de omstandigheid dat het een zeer jeugdige verdachte betreft, die ten tijde van het feit nog op de basisschool zat en over wie ook de Raad voor de Kinderbescherming in zijn rapport van
23 juli 2009 meldt dat er -anders dan dat betrokkene moeite heeft zich te concentreren, op welk punt hij voldoende wordt begeleid- geen zorg is over het functioneren van de minderjarige;
- de omstandigheid dat verdachte al tijdens zijn verhoor bij de politie heeft verklaard dat hij begrijpt dat hij beter anders had kunnen handelen;
- de omstandigheid dat (blijkens het proces-verbaal onderzoek wapen) het een roestig, geoxideerd wapen betreft dat niet naar behoren werkt, technisch in een slechte staat verkeerde en waarin geen patronen aanwezig waren; en
- de omstandigheid dat er in deze zaak geen slachtoffers zijn die de vervolging wensen.
Toetsend aan beginselen van een goede procesorde, is het hof van oordeel dat met het oog op voormelde omstandigheden, in deze specifieke casus, met deze -zeer jeugdige- verdachte,
alsmede afwegende het algemeen belang dat met een vervolging is gediend en het individuele belang van de verdachte om niet in een strafrechtelijk circuit terecht te komen, het openbaar ministerie bij een evenwichtige en zorgvuldige afweging van alle omstandigheden in redelijkheid niet tot vervolging van de verdachte heeft kunnen besluiten. Die vervolgingsbeslissing geeft derhalve blijkt van een grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte. Het hof concludeert om die reden tot de niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging ter zake van het ten laste gelegde.
Dit arrest is gewezen door de zevende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.G.B. Heutink, mr. J.A.M. de Wit en mr. R.H.J. de Vries, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 oktober 2010.