GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 26 oktober 2010 in de zaak met zaaknummer 200.057.809/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. M.J.F.A. Mutsaers te Haarlem,
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. V.G.J. van Veenendaal Stolk te Almere.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 23 februari 2010 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van
24 november 2009 van de rechtbank Haarlem, met kenmerk 158152/09 1811.
1.3. De man heeft op 6 april 2010 een verweerschrift ingediend.
1.4. De man heeft op 4 juni 2010 en 7 juni 2010 nadere stukken ingediend.
1.5. De zaak is op 17 juni 2010 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2.1. Partijen zijn gehuwd geweest. Hun huwelijk is op 7 mei 2002 omgezet in een geregistreerd partnerschap. Hun geregistreerd partnerschap is op 28 mei 2002 ontbonden door inschrijving van de verklaring beëindiging geregistreerd partnerschap van 27 mei 2002 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren […] (hierna: [kind A]) [in] 1994 en […] (hierna: [kind B]) [in] 1996 (hierna ook gezamenlijk: de kinderen). Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen. [kind A] had zijn hoofdverblijf bij de man en woont sinds 12 maart 2009 feitelijk bij de vrouw. [kind B] woonde aanvankelijk bij de vrouw maar heeft thans zijn hoofdverblijf bij de man.
2.2. Bij beschikking van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) van 11 december 2007 is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind A] met ingang van 1 mei 2006 op nihil gesteld en is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind B] met ingang van 30 maart 2006 op € 100,- per maand gesteld.
2.3. Bij beschikking van de rechtbank van 7 oktober 2008 is de hoofdverblijfplaats van [kind B] bij de man bepaald en is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind B] op nihil gesteld.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.4. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1969. Zij vormt met [kind A] en haar minderjarige zoon uit een andere relatie een eenoudergezin.
2.5. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1970. Hij leeft samen met zijn partner met wie hij een geregistreerd partnerschap is aangegaan. Uit die samenleving is een dochter geboren. Hij vormt met zijn partner, hun dochter, [kind B] en twee kinderen uit een eerdere relatie van zijn partner een gezin.
Zijn partner heeft geen eigen inkomsten.
Hij heeft een eenmanszaak handelend onder de naam […]. Het resultaat van die eenmanszaak bedroeg volgens de – door een accountant van een samenstellingsverklaring voorziene – jaarrekeningen in 2007, 2008 en 2009 respectievelijk € 13.662,-, € 23.903,- en € 19.688,- positief. Voor de gehuurde bedrijfsruimte werd per maand ongeveer € 550 aan huur betaald.
Op 23 december 2009 heeft de man voor € 315.000,- een onroerende zaak gekocht, bestaande uit een bedrijfsruimte (kantoor en werkplaatsen) en een door de man en zijn partner bewoonde woonruimte. Hiervan wordt, in overleg met de fiscus, 40% als zakelijk en 60% als privé aangemerkt. De WOZ-waarde van de onroerende zaak is per 1 januari 2010 vastgesteld op in totaal € 407.000,-. Ter financiering van de aankoop, inclusief kosten, is de man in familieverband een door hypotheek op de onroerende zaak verzekerde lening aangegaan voor een hoofdsom van € 336.091,- waarop € 5.000,- per jaar dient te worden afgelost. Over (het restant van) de hoofdsom is een rente van 4% verschuldigd. In verband hiermee bedragen de woonlasten € 1.120,- per maand aan rente. Er wordt geen premie voor een levensverzekering betaald, wel de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Het – ter zitting van de rechtbank gewijzigde – verzoek van de vrouw om te bepalen, met wijziging van de beschikking van de rechtbank van 11 december 2007 in zoverre, dat de man aan haar € 262,- per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind A], is bij de bestreden beschikking afgewezen.
3.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
3.3. De man verzoekt de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De behoefte van [kind A] aan de door de vrouw verzochte bijdrage in de kosten van zijn verzorging en opvoeding wordt niet betwist en staat derhalve vast.
4.2. Partijen zijn verdeeld over de draagkracht van de man. De vrouw stelt dat de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de man ten onrechte de norm voor gehuwden heeft gehanteerd en de partner van de man niet in staat heeft geacht in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte rekening gehouden met een aflossing van € 151,- per maand op een schuld bij Defam Plus. De man heeft deze stellingen gemotiveerd betwist.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw haar grief dat bij het bepalen van de draagkracht van de man de netto privé-opnamen uit zijn onderneming als uitgangspunt dienen te worden genomen, ingetrokken, zodat deze grief geen bespreking meer behoeft. Zij heeft in dit verband ter zitting nader toegelicht dat in plaats daarvan dient te worden uitgegaan van het gemiddelde bedrijfsresultaat over de laatste drie jaren. Voorts heeft zij haar grief dat sprake is van co ouderschap ingetrokken, zodat deze grief evenmin bespreking behoeft.
4.3. Het hof gaat bij het bepalen van de draagkracht van de man uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder 2.5, behoudens voor zover hiervan in het navolgende wordt afgeweken.
Gezien de fluctuaties in het bedrijfsresultaat van de eenmanszaak zal het hof bij het bepalen van de draagkracht van de man het gemiddelde resultaat over de jaren 2007, 2008 en 2009, te weten € 19.084,-, in aanmerking nemen. Voor zover de man heeft gesteld dat niet van een gemiddeld bedrijfsresultaat, doch van een voor 2010 in verband met de aankoop van het bedrijfspand met woonruimte gecorrigeerd bedrijfsresultaat van € 19.101,- dient te worden uitgegaan, ziet het hof hiertoe geen aanleiding, nu de huisvestingskosten van het bedrijf van de man niet veel lager zijn dan de huurlasten in de voorgaande jaren en – naar het hof begrijpt – de man aldus verzoekt met een hoger resultaat rekening te houden, zodat de man in zoverre geen belang heeft bij zijn grief.
4.4. Het hof is van oordeel dat de partner van de man, zoals de vrouw terecht heeft betoogd, in staat moet worden geacht in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Daaraan doet niet af dat de partner van de man, in verband met een praktische combinatie van haar werkzaamheden en de zorg voor [kind B] en de overige nog (zeer) jonge kinderen in het gezin, thans vanuit huis werkzaam is voor het bedrijf van de man. Voor zover de man heeft betoogd dat, indien zijn partner elders gaat werken, hij extra kosten zal moeten maken die het bedrijfsresultaat negatief zullen beïnvloeden, heeft hij dit gelet op de betwisting door de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4.5. Ingevolge artikel 1:400 van het Burgerlijk Wetboek heeft kinderalimentatie voorrang boven alle andere onderhoudsverplichtingen. Gelet op de huidige richtlijnen zal het hof de man dan ook als alleenstaande beschouwen en bij de berekening van de draagkracht uitgaan van een draagkrachtpercentage van 70 en zijn draagkracht verdelen over alle kinderen voor wie de man onderhoudsplichtig is.
4.6. Het hof zal gelet op het hetgeen hiervoor onder 4.4 is overwogen bij het bepalen van de draagkracht van de man geen rekening houden met de door hem opgevoerde premie zorgverzekering voor zijn partner. Het hof zal derhalve € 136,- aan premie voor een zorgverzekering in aanmerking nemen. Het eigen risico dat aan deze verzekering is verbonden bedraagt € 165,- per jaar, welk bedrag geheel wordt verbruikt. Op grond van zijn inkomen komt de man in aanmerking voor een zorgtoeslag van € 64,- per maand, zodat het hof de vrouw op dit punt zal volgen.
4.7. Gelet op de omstandigheden van het geval ziet het hof evenwel aanleiding om bij het bepalen van de draagkracht van de man rekening te houden met de volledige woonlasten. Anders dan de vrouw ter zitting in hoger beroep heeft gesteld, acht het hof de onder 2.5 vermelde woonlasten, waarin tevens de huisvestingskosten voor de eenmanszaak zijn begrepen, gelet op het bedrijfsresultaat en de gezinssituatie niet buitensporig.
4.8. Voorts zal het hof rekening houden met de volledige premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 1.501,- per jaar ten behoeve van de man, nu volgens de jaarstukken 2009 dat bedrag voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering in privé is opgenomen. Voor zover de vrouw heeft betoogd dat slechts de helft van deze kosten voor rekening van de man dient te komen, omdat zijn partner in haar eigen levensonderhoud moet voorzien, gaat het hof daaraan voorbij. De door de man opgevoerde arbeidsongeschiktheidsvoorziening is gelet op het feit dat hij als zelfstandige werkzaam is alleszins redelijk te achten en het gegeven dat zijn partner in eigen levensonderhoud dient te voorzien doet daaraan niet af.
4.9. Het hof zal de door de man in zijn draagkrachtberekening opgevoerde zelfstandigenaftrek van € 7.222,- in aanmerking nemen, welke door de vrouw niet is betwist, alsmede de in de conceptaangifte Inkomstenbelasting 2009 opgenomen meewerkaftrek van € 396,-. Het hof zal tevens rekening houden met de MKB winstvrijstelling, de heffingskortingen alsmede het kindgebonden budget voor vier kinderen waarvoor de man in aanmerking komt.
4.10. Het hof zal geen rekening houden met de door de man te betalen aflossing van € 151,- per maand in verband met een schuld aan Defam Plus, nu deze schuld, naar zijdens de man ter zitting in hoger beroep is verklaard, na het huwelijk van partijen is aangegaan en derhalve geen huwelijkse schuld betreft.
4.11. Uit de op grond van de vorenvermelde feiten en overwegingen opgestelde draagkrachtberekening volgt dat de man niet in staat is een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind A] te betalen. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw derhalve terecht afgewezen.
4.12. Dit leidt tot de volgende beslissing.
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Wigleven, J. den Boer en H.S.G. Verhoeff in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2010.