ECLI:NL:GHAMS:2010:BP2134

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.058.404/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen gerechtsdeurwaarder wegens schending van de Gerechtsdeurwaarderswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. De klacht was ingediend door een naamloze vennootschap, NAUTADUTILH N.V., tegen een gerechtsdeurwaarder. De klacht betrof onder andere het niet retourneren van een exploot van betekening en het onterecht in rekening brengen van kosten. De gerechtsdeurwaarder werd verweten dat hij in strijd handelde met artikel 15 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) door het exploot niet te retourneren, ondanks herhaalde verzoeken van de klaagster. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder inderdaad niet had voldaan aan zijn verplichtingen en dat de klacht op dit punt gegrond was. De klacht over het met opzet en structureel uit de weg gaan van telefonisch overleg werd echter ongegrond verklaard. Het hof legde de maatregel van berisping op aan de gerechtsdeurwaarder en vernietigde de eerdere beslissing van de kamer van toezicht. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van gerechtsdeurwaarders onder de Gdw en de noodzaak om adequaat te reageren op verzoeken van cliënten.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 28 december 2010 in de zaak onder nummer 200.058.404/01 GDW van:
[de gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
APPELLANT,
tegen
de naamloze vennootschap NAUTADUTILH N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
GEÏNTIMEERDE
gemachtigde: mr. N.W.M. van den Heuvel.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, verder de gerechtsdeurwaarder, is bij een op 25 februari 2010 ter griffie ingekomen verzoekschrift – met bijlagen– hoger beroep aangetekend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 26 januari 2010 waarbij de klacht van geïntimeerde, verder klaagster, gegrond is verklaard onder oplegging van de maatregel van berisping.
1.2. Van de zijde van klaagster is op 16 april 2010 per faxbericht een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 november 2010, alwaar zijn verschenen namens klaagster, mr. Van den Heuvel voornoemd en de gerechtsdeurwaarder. Zij hebben het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar wat de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder allereerst dat hij in strijd heeft gehandeld met artikel 15, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet, verder Gdw, omdat hij heeft geweigerd om het exploot van betekening te retourneren; bovendien berekende de gerechtsdeurwaarder ten onrechte de betekeningskosten. niettegenstaande het feit dat het betreffende exploot - ook na herhaald verzoek, zelfs sommatie – niet aan klaagster ter beschikking is gesteld.
4.2. Voorts wordt de gerechtsdeurwaarder verweten dat hij met opzet en structureel telefonisch overleg uit de weg is gegaan en dat hij zich niet als een behoorlijk gerechtsdeurwaarder heeft gedragen.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
5.1. De gerechtsdeurwaarder heeft de stellingen van klaagster gemotiveerd betwist en zich als volgt verweerd.
5.2. De gerechtsdeurwaarder heeft betoogd dat klaagster geen enkele reden heeft om eraan te twijfelen dat het desbetreffende arrest is betekend; indien klaagster door de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder zo is benadeeld als zij stelt, dan had het op haar weg gelegen om daarover direct met het kantoor van de gerechtsdeurwaarder contact op te nemen na ontvangst van de stukken bij de brief van 12 november 2008 en niet pas op 21 januari 2009.
5.3. Voorts heeft de gerechtsdeurwaarder naar voren gebracht dat hij heeft voldaan aan zijn opdracht ondanks de ontoereikende informatie bij het verlenen van de opdracht met betrekking tot de adresgegevens en de voorgeschiedenis van de beslagen, terwijl klaagster hem verder geheel onthield van informatie.
5.4. Ten slotte is de gerechtsdeurwaarder van mening dat klaagster de overeenkomst niet te goeder trouw heeft uitgevoerd, dat zij ten tijde van de declaratie de vordering volledig heeft geïncasseerd en dat hij recht heeft op de afwikkelingskosten.
6. De beoordeling
6.1. Het hof is van oordeel dat klaagster terecht naar voren heeft gebracht dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft voldaan aan het bepaalde van artikel 15 lid 4 van de Gdw.
Artikel 15 lid 4 Gdw luidt:
“Een gerechtsdeurwaarder verstrekt desgevraagd het origineel van het exploot aan degene op wiens verzoek hij de ambtshandeling heeft verricht. Van ieder exploot bewaart hij een afschrift ten behoeve van zijn administratie.”
Blijkens de email van 29 oktober 2008 heeft de gemachtigde van klaagster aan de gerechtsdeurwaarder verzocht om sluiting van het dossier en toezending van de grosse van het arrest en van het exploot van betekening. Bij brief van 12 november 2008 heeft de gerechtsdeurwaarder de grosse van het arrest teruggezonden aan klaagster. Blijkens de brief van de kantoorgenoot van de gemachtigde van klaagster van 21 januari 2009 heeft de gerechtsdeurwaarder – ondanks herhaalde verzoeken daartoe – het exploot van betekening echter niet geretourneerd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de gerechtsdeurwaarder gesteld – daarnaar gevraagd – wel in het bezit te zijn van een kopie van het litigieuze exploot. De stelling van de gerechtsdeurwaarder – eveneens ter terechtzitting naar voren gebracht - dat hij het exploot van betekening heeft verzonden gelijktijdig met de grosse van het arrest vindt geen steun in de onderliggende correspondentie. In de brief van 12 november 2008 wordt slechts gesproken van de terugzending van de grosse van het arrest. Ook tijdens het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat de gerechtsdeurwaarder alsnog het exploot van betekening, of een kopie daarvan, heeft toegezonden. Gelet op dit een en ander is het hof van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder onjuist heeft gehandeld. De klacht is op dit onderdeel derhalve gegrond.
6.2. De klacht die ziet op het met opzet en structureel uit de weg gaan van telefonisch overleg treft geen doel. Klaagster heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hiervan sprake is. Dat geldt evenzeer voor de toonzetting van de berichten die de gerechtdeurwaarder naar klaagster heeft doen uitgaan. Anders dan de kamer is het hof van oordeel dat de desbetreffende brieven niet onnodig grievend zijn en/of te grimmig van toonzetting. De correspondentie van de gerechtsdeurwaarder getuigt van een stevige aanpak, waar die aanpak in concreto grensoverschrijdend zou zijn geweest is door klaagster noch de kamer aangegeven. De hier besproken klachtonderdelen zijn ongegrond.
6.3. De gerechtsdeurwaarder treft dus het verwijt dat hij heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 15 lid 4 Gdw. Onweersproken is gebleven dat hij wel de kosten van de betekening in rekening heeft gebracht. Het hof acht in ter zake oplegging van de maatregel van berisping passend en geboden. Het hof zal de beslissing van de kamer vernietigen en beslissen als na te melden.
6.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
7. De beslissing
- vernietigt de bestreden beslissing, en opnieuw rechtdoend:
- verklaart de klacht zoals genoemd onder 4.1. gegrond;
- legt de gerechtdeurwaarder de maatregel van berisping op;
- verklaart de overige klachten ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L. Verheij, W.M.E. Koopmann en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 28 december 2010 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM - 6
Beslissing van 26 januari 2010 zoals bedoeld in artikel 43, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 332.2009 ingesteld door:
[ ],
gevestigd te [ ],
klaagster,
gemachtigden mrs. [ ] en [ ],
tegen:
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
Verloop van de procedure
Bij brief met bijlagen ingekomen op 22 mei 2009 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.
Op 18 juni 2009 is het aangehechte verweerschrift met bijlagen, van de gerechtsdeurwaarder ontvangen.
Bij brief van 22 juni 2009 heeft klaagster een nader stuk ingezonden. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij brief van 3 juli 2009 gereageerd. Deze stukken zijn aangehecht.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 november 2009. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt.
1. De feiten
- Klaagster heeft aan de gerechtsdeurwaarder opdracht verstrekt tot het betekenen van een grosse van een arrest van het Gerechtshof te [ ] van 7 augustus 2008.
- Nadien is een geschil ontstaan over de vraag of aan de gerechtsdeurwaarder slechts een zogenoemde losse opdracht is verstrekt, dat wil zeggen dat enkel de opdracht tot het betekenen van voormeld stuk is gegeven of dat een executieopdracht is verstrekt.
- In het verlengde van voormeld geschil verschillen partijen van mening over de vraag of de gerechtsdeurwaarder gerechtigd is om afwikkelingskosten te berekenen.
- De gerechtsdeurwaarder heeft zich bij de deken van de Orde voor Advocaten in het Arrondissement [ ] beklaagd over de handelswijze van de gemachtigden van klaagster. De Deken heeft de gerechtsdeurwaarder in een brief van 5 februari 2009 meegedeeld dat hij van oordeel is dat het een civielrechtelijke kwestie betreft en dat er daarom voor hem geen aanleiding voor bemiddeling is. Voorts is hij van oordeel dat de gemachtigden van klaagster niet tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld omdat zij steeds hebben gereageerd op de brieven van de gerechtsdeurwaarder.
- Namens de gerechtsdeurwaarder is klaagster op 28 april 2009 gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 23.386,70 zijnde de afwikkelingskosten over een door klaagster bij haar debiteur geïncasseerd bedrag van € 308.494,45, zoals vermeld in een bijgesloten factuur van 27 februari 2009.
2. De klacht
2.1 Verkort samengevat verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarder dat deze:
1) in strijd heeft gehandeld met artikel 15, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet;
2) weigert om het exploot van betekening te retourneren, maar wel de kosten van de betekening berekent;
3) met opzet en structureel telefonisch overleg uit de weg gaat;
4) zich niet als een behoorlijk gerechtsdeurwaarder heeft gedragen.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd bestreden. Daartoe heeft hij aangevoerd dat:
- klaagster geen enkele reden heeft om te twijfelen aan de betekening en dat het niet voor de hand ligt dat klaagster pas op 21 januari 2009 heeft geklaagd dat zij het exploot niet heeft ontvangen als zij inderdaad zo benadeeld zou zijn als zij stelt;
- hij heeft voldaan aan zijn opdracht ondanks de ontoereikende informatie bij het verlenen van de opdracht met betrekking tot de adresgegevens, de voorgeschiedenis van de beslagen, terwijl klaagster hem verder geheel onthield van informatie,
- klaagster de overeenkomst niet te goeder trouw heft uitgevoerd, dat zij de vordering volledig heeft geïncasseerd ten tijde van de declaratie en dat hij recht heeft op de afwikkelingskosten.
4. Beoordeling van de klacht
4.1. Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders (waarnemend gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders inbegrepen) aan tuchtrechtspraak onderworpen. Ter beoordeling staat of de handelswijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.
4.2 Het is niet aannemelijk dat de gerechtsdeurwaarder het exploot van betekening heeft toegezonden aan klaagster zoals door hem gesteld. In de e-mail van 21 oktober 2008 verzoekt gemachtigde [ ] de gerechtsdeurwaarder expliciet om dit exploot en de grosse van het arrest toe te zenden. In zijn brief van 12 november 2008 aan klaagster meldt de gerechtsdeurwaarder dat hij voormelde grosse retour zendt. Over het exploot van betekening rept hij niet.
4.3 Dat zijn relatie in [ ] het exploot aan klaagster zou hebben gezonden, zoals de gerechtsdeurwaarder ter zitting heeft gesteld, blijkt niet uit bijvoorbeeld een brief waarin wordt vermeld dat het exploot wordt toegezonden. Zeker gelet op de stelling van klaagster dat hij weigerachtig was en is, om dit exploot aan haar af te geven had het op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen om of een afschrift uit zijn eigen register van exploten, dan wel om een afschrift uit het register van zijn collega aan klaagster te verstrekken. Door dit niet te doen heeft hij tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld.
4.4 De gerechtsdeurwaarder heeft in eerste instantie niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de opdracht op te vatten als een zogeheten executieopdracht. De brief van klaagster van 21 augustus 2009 maakt immers niet zonder meer duidelijk dat het een zogeheten ‘losse opdracht’ betrof. Ook haar reactie in de e-mail van 25 augustus 2008 geeft daarover geen uitsluitsel. Zeker nu daarin staat dat zij akkoord gaat met de door de gerechtsdeurwaarder voorgestelde tarieven. De misvatting van de gerechtsdeurwaarder ten aanzien van de omvang van zijn opdracht is dus niet alleen door een naar zich toe redeneren van de gerechtdeurwaarder ontstaan. Voor de door de gerechtsdeurwaarder gestelde “harde afspraak” over een executieopdracht ziet de Kamer echter ook geen steun in de tekst van de met betrekking tot de opdracht door klaagster gestuurde mails.
4.5 Uit de e-mail aan de gerechtsdeurwaarder van 9 september 2008 blijkt dat er reeds executoriaal derdenbeslag is gelegd en dat partijen in overleg zijn. Sedertdien kon het de gerechtsdeurwaarder in elk geval duidelijk zijn dat klaagster blijkbaar bedoeld had om aan hem een losse opdracht te verstrekken.
4.6 De Kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder, nadat duidelijk was dat zijn ruime interpretatie van de gegeven opdracht op een weliswaar begrijpelijk maar desondanks voor zijn risico komend misverstand berustte, niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt door de grimmige toonzetting van zijn berichten. Van een gerechtsdeurwaarder mag immers - ook indien hij van mening verschilt met een opdrachtgever - worden verwacht dat zijn brieven zakelijk van toon en niet onnodig grievend zijn.
4.7 Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gerechtsdeurwaarder met opzet en structureel telefonisch overleg uit de weg is gegaan. Dat het de gemachtigde enkele malen niet gelukt is om de gerechtsdeurwaarder telefonisch te spreken te krijgen, zoals zij stelt in haar e-mail van 20 oktober 2008, is daarvoor onvoldoende.
4.8 Gelet op wat hiervoor is overwogen zal de klacht gegrond worden verklaard en ziet de Kamer aanleiding tot het opleggen van na te melden maatregel.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.
Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, plaatsvervangend-voorzitter, en mrs. H.M. Patijn en J.J.L. Boudewijn (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2010 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.