ECLI:NL:GHAMS:2010:BP0647

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.074.574/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van kinderen in het kader van gezinshereniging en zorgverlening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee kinderen, [kind A] en [kind B], van de moeder. De moeder had in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Alkmaar, die eerder had besloten tot uithuisplaatsing van de kinderen. De moeder was van mening dat de uithuisplaatsing niet langer gerechtvaardigd was en dat zij in staat was om voor haar kinderen te zorgen.

Het hof heeft vastgesteld dat de uithuisplaatsing aanvankelijk was ingegeven door ernstige zorgen over de gezondheid van de jongste minderjarige, die met spoed in het ziekenhuis was opgenomen. De Raad voor de Kinderbescherming en de betrokken jeugdzorginstantie, LJ&R, hadden geadviseerd tot uithuisplaatsing over te gaan. Tijdens de zitting heeft het hof echter geconstateerd dat de moeder in de periode na de uithuisplaatsing aanzienlijke vooruitgang had geboekt. Ze had hulpverlening geaccepteerd, haar woning aangepast en haar relatie met de vader van de kinderen verbeterd.

Desondanks oordeelde het hof dat de zorgen over de verzorging van de kinderen nog steeds aanwezig waren. Het hof vond dat de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen in de thuissituatie onvoldoende gewaarborgd waren, vooral gezien de kwetsbaarheid van de jongste. Het hof heeft daarom het verzoek van LJ&R tot uithuisplaatsing van de kinderen afgewezen, maar heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van de jongste minderjarige gehandhaafd. De moeder werd aangeraden om samen met de jongste deel te nemen aan een observatieonderzoek bij de Bascule, om te bepalen wat zij nodig had om de kinderen weer thuis te kunnen laten wonen.

De beslissing van het hof houdt in dat het hoger beroep van de moeder tegen de eerdere beschikking van de kinderrechter werd verworpen, maar dat de uithuisplaatsing van de kinderen voor de periode van 30 november 2010 tot 9 december 2010 werd afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de overige beslissingen van de kinderrechter bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 30 november 2010 in de zaak met zaaknummer 200.074.574/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. J.W.E. Groot te Grootebroek, gemeente Stede Broec,
t e g e n
STICHTING LEGER DES HEILS WELZIJNS- EN GEZONDHEIDSZORG,
werkeenheid LEGER DES HEILS JEUGDZORG EN RECLASSERING, namens STICHTING BUREAU JEUGDZORG NOORD-HOLLAND,
gevestigd te Alkmaar,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering (hierna: LJ&R) genoemd.
1.2. De moeder is op 4 oktober 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 september 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Alkmaar, met kenmerk 122713 / OT RK 10-1056 en van de beschikking van 14 september 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Alkmaar, met kenmerk 122713 / OT RK 10-1056.
1.3. Van de zijde van de moeder heeft het hof op 8 oktober 2010 en op 20 oktober 2010 nadere stukken ontvangen.
1.4. De zaak is op 28 oktober 2010 ter terechtzitting behandeld.
1.5. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- mevrouw Y. Gerrits, mevrouw L. Ouchene en mevrouw M.Y. Barth, namens LJ&R, bijgestaan door mr. W.H. van Wijk te Utrecht;
- […], de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. P.F.M. Deijkers te Enkhuizen.
- mevrouw A. Meesters, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Alkmaar (hierna: de Raad);
- de heer R. Mud van Begeleid Wonen & Co.
2. De feiten
2.1. Uit een in oktober 2009 beëindigde relatie tussen de vader en de moeder zijn geboren […] (hierna: [kind A]) [in] 2006 en […] (hierna: [kind B]) [in] 2008 (hierna tevens: de kinderen). Voorts is uit de moeder geboren [de minderjarige] [in] 2010. Bij beschikking van 13 maart 2008 is de moeder meerderjarig verklaard. Bij beschikking van 23 oktober 2008 zijn de ouders gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
2.2. De Raad heeft op 25 november 2009 een rapport opgesteld naar aanleiding van een onderzoek naar de opvoedingssituatie van de kinderen.
2.3. Bij beschikking van 9 december 2009 heeft de kinderrechter in de rechtbank Alkmaar [kind A] en [kind B] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, tot 9 december 2010.
2.4. Bij beschikking van 3 augustus 2010 heeft de kinderrechter in de rechtbank Alkmaar [de minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 3 augustus 2010 tot 9 december 2010.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking van 7 september 2010 is het verzoek van LJ&R tot spoeduithuisplaatsing van de kinderen voor verblijf bij een pleeggezin voor de termijn van vier weken, toegewezen.
3.2. Bij de bestreden beschikking van 14 september 2010 is het verzoek van LJ&R tot verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen voor verblijf bij een pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling tot 9 december 2010, toegewezen.
3.3. De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikkingen, de inleidende verzoeken van LJ&R af te wijzen, althans te bepalen dat de moeder en de kinderen met spoed worden geplaatst en opgenomen in de Bascule in Amsterdam teneinde de terugplaatsing van de kinderen te begeleiden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Nu de termijn van de bij de bestreden beschikking van 7 september 2010 verleende machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen inmiddels is verstreken, zal het hoger beroep van de moeder tegen die beschikking worden verworpen bij gebrek aan een rechtens te respecteren belang daarbij.
4.2. Het hof dient de vraag te beantwoorden of de gronden voor uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking van 14 september 2010 (hierna: de bestreden beschikking) aanwezig waren en nog steeds aanwezig zijn.
4.3. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat er ernstige zorgen waren over de gezondheid en verzorging van [de minderjarige] op het moment dat zij uit huis werd geplaatst, aangezien zij, nadat zij in de loop van een aantal weken onvoldoende was gegroeid en zelfs was afgevallen, met spoed vanwege uitdrogingsverschijnselen en ondergewicht was opgenomen in het ziekenhuis. Voorafgaand aan de uithuisplaatsing had de moeder de adviezen van het consultatiebureau afgewezen en is zij een aantal maal – om haar moverende redenen – niet op het consultatiebureau verschenen, noch heeft zij initiatieven getoond voor het maken van een nieuwe afspraak. Het hof deelt, gelet op deze voorgeschiedenis en de nog zeer jonge leeftijd in aanmerking genomen, de zorgen van LJ&R over de verzorging van [de minderjarige], indien zij thans thuis zou worden geplaatst. Hoewel de moeder stelt de verzorging van [de minderjarige] tezamen met de zorg voor de beide andere nog jonge kinderen aan te kunnen, acht het hof dit onvoldoende aannemelijk gemaakt. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden acht het hof de veiligheid en de ontwikkeling van [de minderjarige] in de thuissituatie onvoldoende gewaarborgd, zeker nu het hier om een kwetsbaar, zeer jong kind gaat. Ter zitting in hoger beroep heeft LJ&R aangegeven dat een opname van de moeder en [de minderjarige] ter observatie gedurende een dag per week bij de Bascule in combinatie met ambulante begeleiding per december 2010 is voorzien. Het hof acht het van belang dat de moeder en [de minderjarige] aan dit onderzoek deelnemen, opdat duidelijk wordt wat de moeder nodig heeft en aan welke voorwaarden zij zal moeten voldoen om [de minderjarige] weer thuis te laten wonen. De moeder heeft ter zitting medegedeeld aan het onderzoek te zullen deelnemen. Gelet op het vorenstaande en de in december 2010 voorziene plaatsing bij Bascule in aanmerking genomen, acht het hof het in het belang van [de minderjarige] aangewezen dat de machtiging tot haar uithuisplaatsing van kracht blijft. Op grond van het vorenstaande is voldoende komen vast te staan dat de gronden voor de uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn.
4.4. Het hof ziet geen aanleiding de machtiging uithuisplaatsing voor [kind A] en [kind B] te handhaven. Allereerst lijkt het verzoek om deze kinderen uit huis te plaatsen vooral te zijn ingegeven door de zorgen met betrekking tot de gezondheid van [de minderjarige] en haar spoedopname in het ziekenhuis, waardoor een spoeduithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk was. Ter zitting heeft LJ&R verklaard dat de vrees bestond dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] ernstige emotionele gevolgen voor de moeder met zich zou brengen en dat het gelet daarop onverantwoord werd geacht [kind A] en [kind B] in een crisissituatie bij de moeder achter te laten. Een dergelijke vrees was gelet op omstandigheden in het verleden niet onjuist te achten, zodat het hof van oordeel is dat de gronden voor uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren.
Thans is echter gebleken dat deze vrees niet bewaarheid is. Naar het hof uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken is de moeder voldoende in staat geweest haar leven in het spoor te houden. De moeder heeft de hulpverlening van de heer Mud gecontinueerd, de benodigde aanpassingen in de woning van de moeder zijn – gebruikmakend van de periode van afwezigheid van de kinderen – doorgevoerd, de relatie tussen de moeder en de vader is verbeterd en de moeder heeft een stabiele werkrelatie met de nieuwe gezinsvoogd opgebouwd.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat LJ&R, gelet op de stabiele persoonlijke situatie van de moeder na de uithuisplaatsing van de kinderen, alsmede de wijze waarop de moeder in samenwerking met de heer Mud problemen heeft aangepakt, onvoldoende heeft aangetoond dat de gronden voor uithuisplaatsing van [kind A] en [kind B] thans nog aanwezig zijn. In het licht van het vorenstaande acht het hof het in het belang van [kind A] en [kind B] dat zij weer worden thuisgeplaatst. Het hof zal het verzoek van LJ&R daarom afwijzen met ingang van de datum van deze beschikking. Daarbij geeft het hof de moeder in overweging LJ&R enkele dagen de gelegenheid te bieden om [kind A] en [kind B] voor te bereiden op de terugplaatsing naar huis.
4.5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
verwerpt het hoger beroep tegen de beschikking van 7 september 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Alkmaar;
vernietigt de bestreden beschikking van 14 september 2010 voor zover deze betrekking heeft op de uithuisplaatsing van [kind A] en [kind B] in de periode van 30 november 2010 tot 9 december 2010, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek tot uithuisplaatsing van [kind A] en [kind B], voor zover het verzoek betrekking heeft op de periode van 30 november 2010 tot 9 december 2010;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Wigleven, H.S.G. Verhoeff en J.W. van Zaane in tegenwoordigheid van mr. B.J. Schutte als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2010.