ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9674

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01026
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting voor participanten in CV 9

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd aan belanghebbende voor het jaar 2001. De inspecteur van de Belastingdienst had op 17 februari 2006 een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning was vastgesteld op € 90.257. Belanghebbende had eerder een aangifte gedaan met een belastbaar inkomen van € 82.656, inclusief een verlies uit onderneming van € 7.601 als commanditair vennoot in de besloten commanditaire vennootschap CV 9. Na bezwaar van belanghebbende had de rechtbank Haarlem op 25 augustus 2008 de navorderingsaanslag vernietigd, waarop de inspecteur in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 1 april 2009 heeft de inspecteur verklaard dat de navorderingsaanslag onder een toezegging valt, die inhoudt dat participanten in CV 9 met een primitieve aanslag na april 2004 recht hebben op vernietiging van de navorderingsaanslag. Het Hof heeft deze verklaring gevolgd en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.207,50, en er werd griffierecht geheven van € 447. De uitspraak is openbaar gemaakt en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

De uitspraak van het Hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept de rechten van participanten in CV 9 met betrekking tot navorderingsaanslagen. Het Hof heeft de kosten van de procedure vastgesteld op basis van de geldende regelgeving en heeft de inspecteur in de kosten veroordeeld, wat een belangrijke uitspraak is voor vergelijkbare zaken in het belastingrecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 08/01026
23 september 2010
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi, kantoor Utrecht Gerbrandystraat,
de inspecteur,
en het incidenteel hoger beroep van
[X], wonende te [Z], belanghebbende,
gemachtigde [A],
tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 06/5786 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen
belanghebbende en de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 17 februari 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 90.257. De navorderingsaanslag is eerder verstuurd dan de dagtekening ervan.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 10 april 2006, de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 25 augustus 2008 heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag vernietigd.
1.2. Het door de inspecteur tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 22 september 2008. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift in incidenteel hoger beroep ingediend.
1.3. Op 23 maart 2009 zijn nadere stukken ontvangen van de inspecteur. Deze zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2009. Het hoger beroep is tegelijk behandeld met het hoger beroep met kenmerknummer 08/00931 ten name van [B] en het hoger beroep met kenmerknummer 08/00855 ten name van [C]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op 22 juli 2009 aan partijen is gezonden.
1.5. Bij brief van 21 augustus 2009 heeft belanghebbende het Hof verzocht de behandeling te heropenen. Bij brief van 9 oktober 2009 heeft de inspecteur daarop gereageerd. Partijen hebben over en weer afschriften van elkaars stukken ontvangen. Het Hof heeft besloten het onderzoek te heropenen.
1.6. Op 13 januari 2010 heeft, in de drie in 1.4 genoemde zaken, een nadere mondelinge behandeling plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
1.7. Bij brief van 27 januari 2010 heeft de griffier belanghebbende in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de brief van de inspecteur van 9 oktober 2009, voor zover het betreft de onderdelen 44 tot en met 48 van die brief. Bij brief van 10 februari 2010 heeft belanghebbende daarop gereageerd. De inspecteur heeft van die brief een afschrift ontvangen.
1.8. Partijen hebben schriftelijk afgezien van een nadere mondelinge behandeling van de zaak.
2. Feiten
2.1.1. In de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 heeft belanghebbende aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 82.656. In die aangifte is een verlies uit onderneming verantwoord van € 7.601 dat belang-hebbende had geleden als commanditair vennoot in de besloten commanditaire vennootschap [E] CV 9 (hierna: CV 9).
2.1.2 Bij de op 27 mei 2004 gedagtekende aanslag is de aangifte gevolgd. Met dagtekening 17 februari 2006 is de in geschil zijnde navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 90.257. Daarbij is het verlies uit onderneming gecorrigeerd met € 7.601.
3. Geschil in hoger beroep
3.1. Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd.
3.2. Ter zitting in hoger beroep van 1 april 2009 heeft de gemachtigde van belanghebbende het incidentele hoger beroep en daarmee het beroep op schadevergoeding ingetrokken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De inspecteur heeft in zijn brief van 9 oktober 2009 onder meer het volgende geschreven:
“Gerechtshof Arnhem heeft op 3 juni 2009 uitspraak gedaan in alle CV 9 zaken. In twee gevallen was een primitieve aanslag 2001 opgelegd na april 2004, het tijdstip waarop de contact-inspecteur kennis kreeg van de kasrondes die waren uitgevoerd door de CV’s 4, 5 en 6. (…)
(…) [O]mdat ik bij brief van 19 augustus 2004 nog nadere vragen had gesteld concludeerde het Hof dat het onderzoek naar CV 9 nog steeds gaande was. Aldus waren de primitieve aanslagen naar het oordeel van het Hof opgelegd voordat het onderzoek was afgerond.
Na overleg met het Ministerie is afgezien van het instellen van beroep in cassatie (…).
(…)
Ik ben van mening dat op grond van de toezegging die ik heb gedaan (…) participanten in CV9 die een primitieve aanslag hebben gehad met een dagtekening na april 2004, recht hebben op vernietiging van de navorderingsaanslag.”
4.2. Ter zitting in hoger beroep van 13 januari 2010 heeft de inspecteur verklaard dat de onderhavige aanslag onder deze toezegging valt en dat dus de navorderingsaanslag van belanghebbende moet worden vernietigd. Het Hof ziet geen aanleiding de inspecteur daarin niet te volgen.
Slotsom
4.3. De slotsom is dat het hoger beroep en het incidentele hoger beroep ongegrond zijn. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
5. Kosten
Nu het door de inspecteur ingestelde hogere beroep ongegrond is, heeft belanghebbende recht op vergoeding van kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuurs-recht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 2,5 (proceshandelingen) x € 322 x 1,5 (wegingsfactor) = € 1.207,50.
6. Beslissing
Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.207,50;
- bepaalt dat van de inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 447.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, J. den Boer en E.F Faase, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J.H.M. Milder-Wolbers, als griffier. De beslissing is op 23 september 2010 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.