ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9663

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00880
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Termijnoverschrijding bij bezwaar tegen naheffingsaanslag loonbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een naheffingsaanslag loonbelasting. De belanghebbende, een BV, had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag die was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had de naheffingsaanslag gehandhaafd na een boekenonderzoek dat was aangekondigd op 17 december 2004 en dat zich uitstrekte over meerdere jaren. De belanghebbende had haar bezwaarschrift gedateerd en ter post bezorgd op 8 februari 2006, wat buiten de wettelijke bezwaartermijn van zes weken viel. Het Hof oordeelde dat de termijnoverschrijding niet eerder in de procedure was onderkend en dat er geen feiten of omstandigheden waren gesteld die rechtvaardigden dat de belanghebbende niet in verzuim was. Het Hof verklaarde de belanghebbende niet-ontvankelijk in haar bezwaar en vernietigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van de belanghebbende ongegrond had verklaard. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die ten onrechte ontvankelijk was verklaard in haar bezwaar. De uitspraak van het Hof biedt inzicht in de toepassing van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht en de gevolgen van termijnoverschrijding voor de ontvankelijkheid van bezwaarschriften.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk P08/00880
14 oktober 2010
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] BV, gevestigd te [P], belanghebbende,
gemachtigde [A],
tegen de uitspraak in de zaak no. 07/2231 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Midden,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 27 december 2005 aan belanghebbende voor het tijdvak van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 een naheffingsaanslag opgelegd in de loonbelasting/premie volksverzekeringen ad € 21.345 en heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 8 februari 2007, de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 26 juni 2008 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 6 augustus 2008. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2010. Ter zitting zijn gelijktijdig behandeld de zaken met kenmerken 08/00720, 08/00881 en 08/00882. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. Belanghebbendes ondernemingsactiviteiten bestaan onder meer uit het optreden als openbaar accountant. Belanghebbende verstrekt maandelijkse kostenvergoedingen aan haar werknemers.
Op 17 december 2004 is door de belastingdienst een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonbelasting over het jaar 2002. Het onderzoek is op 1 februari 2005 aangevangen. In de loop van het onderzoek is besloten tot uitbreiding van de controle-periode tot de jaren 2000, 2001, 2003, 2004 en de maand januari 2005.
De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in een controlerapport met dagtekening 27 januari 2006. In het rapport wordt onder andere geconcludeerd dat de vaste vergoedingen tot het te loon behoren. Op basis van de bevindingen van bovengenoemd boekenonderzoek heeft de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
2.2. Bij brief van 8 februari 2006 maakt belanghebbende bezwaar tegen de naheffings¬aanslag. Deze brief is blijkens de op de envelop aangebrachte poststempel op 8 februari 2006 ter post bezorgd.
3. Geschil in hoger beroep
3.1. In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of de door belanghebbende toegekende kostenvergoeding tot het loon behoort. Tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft belanghebbende geen afzonderlijke grieven aangevoerd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Ter zitting heeft de inspecteur toegezegd dat indien belanghebbende ten aanzien van de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 (in het gelijktijdig behandeld hoger beroep, bij het Hof bekend onder nummer 08/00882) - in laatste ressort - geheel of gedeeltelijk in het gelijk zal worden gesteld terwijl het Hof in de onderhavige procedure belanghebbende alsnog niet-ontvankelijk verklaart in haar bezwaar, hij de onderhavige naheffingsaanslag op overeenkomstige wijze (als voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005) ambtshalve zal verminderen.
Hetgeen partijen voorts ter zitting hebben opgemerkt is opgenomen in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de onderhavige naheffingsaanslag.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar belanghebbende ontvankelijk verklaard in haar bezwaar, het bezwaar afgewezen en de naheffingsaanslag gehandhaafd.
4.2. De naheffingsaanslag is opgelegd met dagtekening 27 december 2005. De termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde derhalve op dinsdag 7 februari 2006.
4.3. Belanghebbendes bezwaarschrift is gedateerd en ter post bezorgd - zo is tussen partijen niet in geschil - op 8 februari 2006 en is daarmee ingediend buiten de bezwaartermijn van zes weken, bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.4. De omstandigheid dat sprake is van een termijnoverschrijding is door de inspecteur bij het doen van uitspraak op bezwaar niet onderkend. De termijnoverschrijding is bij de behandeling in eerste aanleg evenmin onderkend.
De termijnoverschrijding is ter zitting aan partijen voorgehouden. Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld desgewenst te reageren.
Feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht) zijn gesteld noch gebleken.
4.5. Het Hof komt ambtshalve tot de conclusie dat belanghebbende wegens termijnover¬schrijding niet-ontvankelijk is in haar bezwaar en dat de inspecteur belanghebbende ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar.
De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof de uitspraak van de inspecteur vernietigen en belanghebbende alsnog niet-ontvankelijk verklaren in haar bezwaar.
5. Kosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in deze zaak aangezien de inspecteur belanghebbende ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar waarna belanghebbende kosten heeft gemaakt in beroep en hoger beroep welke kosten zij bij een correcte uitspraak op bezwaar (wellicht) niet had gemaakt en in de daarmee samenhangende zaken met de rolnummers 08/00720, 08/00881 en 08/00882.
Nu andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet zijn gesteld of gebleken beperkt die vergoeding zich tot de door van de zijde van belanghebbende gemaakte reiskosten op basis van tweede klasse openbaar vervoer naar de rechtbank € 8 en het Hof € 18.
Daarnaast heeft belanghebbende recht op vergoeding van het griffierecht in beide instanties
6. Beslissing
Het Hof
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in haar bezwaar;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 26;
- gelast de inspecteur aan belanghebbende te vergoeden het voor de behandeling van het voor het hoger beroep betaalde griffierecht van € 433.
Aldus vastgesteld door mrs. A.M. van Amsterdam, voorzitter, F.J.P.M. Haas en M.J.
Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J.H.M. Milder-Wolbers als griffier. De beslissing is op 14 oktober 2010 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.