ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9488

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-004293-09
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanrijding met zwaar lichamelijk letsel en ontzegging rijbevoegdheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 juni 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1982, was betrokken bij een verkeersongeval op 29 april 2009 te Amsterdam, waarbij hij als bestuurder van een motorrijtuig een fietser aanreed. De fietser liep zwaar lichamelijk letsel op, waaronder een zware hersenschudding. De verdachte had op dat moment een ontzegging van de rijbevoegdheid en verliet de plaats van het ongeval zonder hulp te bieden aan het slachtoffer.

De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de verdachte roekeloos had gereden, gezien de omstandigheden van de aanrijding en de snelheid waarmee hij reed, die aanzienlijk hoger was dan de toegestane maximumsnelheid. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor de vrijspraak van het eerste feit, maar achtte de andere feiten wel bewezen.

De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 240 uur opgelegd en werd de rijbevoegdheid voor 5 jaar ontzegd. Het hof legde bijzondere voorwaarden op, waaronder contact met de reclassering en mogelijke behandeling bij De Waag. De in beslag genomen voorwerpen werden teruggegeven aan het slachtoffer, terwijl voor andere voorwerpen bewaring werd gelast.

Uitspraak

parketnummer: 23-004293-09
datum uitspraak: 29 juni 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 augustus 2009 in de strafzaak onder parketnummer 13-400756-09 tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1982,
adres: [adres].
Het hoger beroep van het openbaar ministerie is, blijkens de appelschriftuur van het openbaar ministerie en de mededeling van de advocaat-generaal op de terechtzitting, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissingen ten aanzien van het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering, zal het hof het openbaar ministerie in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 13 augustus 2009 en op de terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouwe naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Ten aanzien van feit 2:
hij op of omstreeks 29 april 2009 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Bloemstraat zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, heeft gereden met een snelheid van 60 kilometer per uur, althans een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, waarna hij, verdachte met voornoemde snelheid de kruising van de Bloemstraat met de Tweede Bloemdwarsstraat is opgereden, waarbij een botsing of aanrijding is ontstaan tussen de door hem, verdachte, bestuurde personenauto en [slachtoffer] als bestuurder vaneen fiets rijdende op de kruising van de Bloemstraat met de Tweede Bloemdwarsstraat (komende van de Tweede Bloemdwarsstraat), waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een zware hersenschudding, schaafwonden, snee in het achterhoofd en pijn over het hele lichaam, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Ten aanzien van feit 3:
hij op of omstreeks 29 april 2009 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de kruising van de Bloemstraat met de Tweede Bloemdwarsstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht;
Ten aanzien van feit 4:
hij op of omstreeks 29 april 2009 te Amsterdam terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de Bloemstraat, een motorrijtuig, (personenauto (merk Ford)), heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot andere beslissingen komt.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Ten aanzien van feit 2:
hij op 29 april 2009 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Bloemstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos te rijden met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, waarna hij, verdachte, met voornoemde snelheid de kruising van de Bloemstraat met de Tweede Bloemdwarsstraat is opgereden, waarbij een aanrijding is ontstaan tussen de door hem, verdachte, bestuurde personenauto en [slachtoffer] als bestuurder van een fiets, rijdende op de kruising van de Bloemstraat met de Tweede Bloemdwarsstraat, komende van de Tweede Bloemdwarsstraat, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een zware hersenschudding en een snee in het achterhoofd werd toegebracht;
Ten aanzien van feit 3:
hij op 29 april 2009 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de kruising van de Bloemstraat met de Tweede Bloemdwarsstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander, te weten [slachtoffer], letsel en schade was toegebracht;
Ten aanzien van feit 4:
hij op 29 april 2009 te Amsterdam terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de Bloemstraat, een motorrijtuig, personenauto merk Ford, heeft bestuurd.
Hetgeen onder 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsoverwegingen
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte op de ten laste gelegde tijd en plaats roekeloos heeft gereden. De plaats van aanrijding betreft een smalle straat met eenrichtingsverkeer in de Jordaan, waar de maximumsnelheid is gesteld op 30 kilometer per uur. De avond in kwestie was de avond vóór Koninginnedag. Het is een feit van algemene bekendheid dat de straten in de Jordaan erg nauw zijn, met zeer onoverzichtelijke kruispunten - door de hoge panden die praktisch direct naast de weg staan en het uitzicht op de zijstraten aanzienlijk beperken - en dat het in het centrum van Amsterdam op de desbetreffende avond altijd erg druk is. Daarnaast zijn er in de Jordaan veel horecagelegenheden te vinden, waardoor er op de toch al smalle trottoirs, zo deze er al zijn, veel mensen buiten staan om te roken en te praten. De verdachte heeft zelf ter terechtzitting meegedeeld dat het die avond in zijn beleving "onwijs" druk was. Dusdoende heeft hij zichzelf in een situatie gebracht waarin het voor hem niet mogelijk was tijdig en adequaat op het uit de zijstraten komende verkeer te reageren, waarbij het naar het oordeel van het hof gezien de omstandigheden naar het zich laat aanzien niet uitmaakte of het om verkeer van rechts of van links ging. Onder deze omstandigheden kwalificeert het hof het rijden op deze plaats en op deze specifieke avond met een snelheid van ten minste 50 kilometer per uur als "roekeloos". Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij de borden, waarop de maximale snelheid van 30 kilometer per uur staat aangegeven, niet gezien heeft. Hieruit blijkt dat hij niet goed heeft opgelet tijdens het rijden. Alle omstandigheden in aanmerking genomen is het onbegrijpelijk dat verdachte met een dergelijke snelheid door de Bloemstraat heeft gereden.
De fietser heeft door de aanrijding een hoofdwond opgelopen, die moest worden gehecht. Verder is bij haar een contusio cerebri - in gewoon spraakgebruik: een zware hersenschudding - geconstateerd. Het slachtoffer had voorts last van dubbelzien, hetgeen werd veroorzaakt door trochlearisparese, zijnde een verlamming van de oogzenuw die blijkens de mededeling van de arts Imanse van 27 mei 2007 vaker voorkomt bij dergelijk schedelletsel. Het dubbelzien - waarvoor een van haar ogen moest worden afgeplakt - heeft enige maanden geduurd en is pas kort voor de terechtzitting in eerste aanleg genezen. Het slachtoffer had op dat moment naar haar zeggen nog wel last van de gevolgen van de hersenkneuzing. Gelet op het vorenstaande is er naar het oordeel van het hof sprake van zwaar lichamelijk letsel.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, met ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaar. Voorts heeft de rechtbank Amsterdam de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast van de in beslag genomen voorwerpen.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld ter zake van roekeloos rijden en voorts voor het onder 3 en 4 ten laste gelegde en ten aanzien van deze feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en onder de bijzondere voorwaarden van reclasseringscontact en indien nodig behandeling bij het Centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag (verder te noemen: De Waag), zulks ter beoordeling van de reclassering, alsmede tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaar. Subsidiair, voor het geval het hof niet roekeloos rijden, maar aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijden bewezen zou achten, heeft de advocaat-generaal de oplegging van een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk en overigens gelijkluidend als primair gevorderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft, terwijl hij wist dat hem de rijbevoegdheid was ontzegd, van een derde een auto geleend, kennelijk om voor die derde cocaïne te gaan halen en anders om volstrekt onduidelijke redenen. Met die auto heeft hij vervolgens op roekeloze wijze, als hiervoor omschreven, door het centrum van Amsterdam gereden op een drukke uitgaansavond. Daarbij heeft hij een fietser aangereden, die via de motorkap van de door de verdachte bestuurde auto op de straat is beland. De verdachte is vervolgens doorgereden zonder zijn identiteit kenbaar te maken en zonder het slachtoffer van de aanrijding op enige wijze hulp te bieden of te kijken hoe het met haar ging. Het slachtoffer is direct na de aanrijding geholpen door een brandweerman buiten dienst die toevallig ter plaatse was en haar luchtwegen vrij heeft gemaakt. Het is nog maar de vraag hoe het met het slachtoffer zou zijn afgelopen zonder deze hulp.
Het hof neemt de verdachte het hiervoor omschreven gedrag zeer kwalijk. De verdachte geeft hiermee er niet alleen blijk van zich niets aan te trekken van rechterlijke uitspraken, maar tevens zijn eigen belangen op grove wijze te stellen boven die van anderen, zelfs in het geval dat er voor die ander mogelijk sprake is van een levensbedreigende situatie of ernstig letsel, nota bene veroorzaakt door de verdachte. Daar komt nog bij dat hij blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 juni 2010 nog zeer kort voor de thans aan de orde zijnde feiten is veroordeeld voor het rijden tijdens een ontzegging en voorts eerder is veroordeeld voor het doorrijden na een aanrijding of ongeval.
Voorts acht het hof bewezen dat de verdachte roekeloos heeft gereden, hetgeen een zwaardere variant is van de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet dan de rechtbank bewezen heeft geacht.
Gelet op al het vorenstaande zou oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zoals door het openbaar ministerie geëist zeker passend zijn. Verdachte heeft gepleit voor het achterwege laten van oplegging van gevangenisstraf, aangezien hij van detentie psychisch in de war zou raken. De verdachte heeft niet aan de hand van medische of andere stukken onderbouwd dat dit inderdaad het geval zou zijn.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het beknopte reclasseringsadvies van 6 mei 2009 en het rapport van de reclassering Nederland van 7 juli 2009. Daaruit blijkt dat de verdachte werk heeft waarin hij naar tevredenheid van zijn werkgever functioneert. Voorts blijkt hier uit dat er indicaties zijn voor een dagbehandeling bij De Waag.
Gelet op al het vorenstaande zal het hof een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, met als bijzondere voorwaarde het onderhouden van contact met de reclassering en indien nodig behandeling in De Waag. Daarnaast acht het hof het, gelet op de ernst van de delicten, geboden dat een kleiner deel van de gevangenisstraf in onvoorwaardelijke vorm wordt opgelegd, en dat een taakstraf van na te noemen duur wordt opgelegd. Omstandigheden waardoor de verdachte onevenredig zou worden getroffen door oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid zijn niet gesteld of gebleken. Het hof acht een ontzegging van de rijbevoegdheid als opgelegd door de rechtbank passend en geboden.
De in beslag genomen voorwerpen behoren, voor zover zij toebehoren aan het slachtoffer, aan deze te worden teruggegeven. Voor het overige zal bewaring ten behoeve van de rechthebbende worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 9, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ten aanzien van feit 1.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ten aanzien van de feiten 1, 3 en 4.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op de grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland te Amsterdam, ook wanneer dit inhoudt dat de verdachte zich onder behandeling dient te stellen van De Waag.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren.
Beveelt dat bij niet naar behoren verrichten van de taakstraf, deze wordt vervangen door hechtenis voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen.
Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Gelast de bewaring van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende, te weten:
* een kentekenplaat,
* een sleutelhanger met foto,
* verpakking van een snicker,
* 2 conservenblikken,
* een stuk papier,
* een verpakking van een toetje en
* een navigatiesysteem.
Gelast de teruggave aan [slachtoffer] van
* een damesfiets met kromme voorvork en rood kettingslot.
Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. E. Mijnsberge en mr. P.C. Kortenhorst, in tegenwoordigheid van S. van Wielink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 juni 2010.
Mr. E. Mijnsberge is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.