ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9261

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-002365-08
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zware mishandeling en openlijke geweldpleging in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de rechtbank Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van zware mishandeling, mishandeling en openlijke geweldpleging. De feiten vonden plaats op 27 oktober 2006 in Amsterdam, waar de verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen een persoon genaamd [benadeelde]. Dit geweld resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer, waaronder een gebroken kaak en een zware hersenschudding. De verdachte heeft tijdens de zittingen volgehouden dat hij niet betrokken was bij het geweld, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen consistent en betrouwbaar waren. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die langdurig lijden onder de gevolgen van het geweld. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen, en de verdachte werd verplicht tot betaling van schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

parketnummer: 23-002365-08
datum uitspraak: 14 december 2010
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 april 2008 in de strafzaak onder parketnummer 13-477018-07 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 27 juni en 13 december 2007, 17, 18, 25 maart en 1 april 2008 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 21 mei, 27 en 28 september, 1 oktober en 30 november 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1. Primair:
hij op of omstreeks 27 oktober 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken kaak, gebroken oogkas en een zware hersenschudding), heeft toegebracht, door deze opzettelijk te schoppen en te slaan op en/of tegen het hoofd, het gezicht en/of het lichaam.
1. Subsidiair:
hij op of omstreeks 27 oktober 2006 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [adres], op de hoek van de [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten de discotheek [adres], gevestigd in de [adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon genaamd [benadeelde], welk geweld bestond uit:
- het aan de haren naar beneden trekken van die [benadeelde] en/of
- het (met veel kracht) schoppen en slaan op en/of tegen het hoofd, het gezicht en/of het lichaam van die [benadeelde], waarbij hij, verdachte, die [benadeelde] met veel kracht heeft geschopt en geslagen op en/of tegen het hoofd, het gezicht en/of het lichaam van die [benadeelde], welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken kaak, een gebroken oogkas en/of een zware hersenschudding), althans enig lichamelijk letsel voor die [benadeelde] ten gevolge heeft gehad.
2. Primair:
hij op of omstreeks 27 oktober 2006 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [adres], op de hoek van de [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte,te weten de discotheek [adres], gevestigd in de [adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon genaamd [benadeelde], welk geweld bestond uit:
- het geven van vuistslagen in het gezicht en/of op het hoofd van die [benadeelde] en/of
- het (met veel kracht) slaan op de kaak van die [benadeelde] en/of
- het geven van een harde klap aan die [benadeelde], waardoor die [benadeelde] op de grond is gevallen, waarbij hij, verdachte, die [benadeelde] in het gezicht en/of op het hoofd heeft geslagen en/of met veel kracht op de kaak van die [benadeelde] heeft geslagen en/of die [benadeelde] een harde klap heeft gegeven, waardoor die [benadeelde] op de grond is gevallen, welk door hem gepleegd geweld (zwaar) lichamelijk letsel (te weten een afgescheurde monnikskapspier in de rechterschouder, schaafwonden op het rechterschouderblad, een bloeduitstorting onder het rechteroog en/of een schaafwond bij de rechterwenkbrauw), althans enig lichamelijk letsel voor die [benadeelde] ten gevolge heeft gehad.
2. Subsidiair:
hij op of omstreeks 27 oktober 2006 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [benadeelde]:
- een of meer vuistslagen in het gezicht en/of op het hoofd heeft gegeven en/of
- (met veel kracht) op de kaak van die [benadeelde] heeft geslagen en/of
- een harde klap aan die [benadeelde] heeft gegeven waardoor die [benadeelde] op de grond is gevallen, tengevolge waarvan voornoemde [benadeelde] (zwaar) lichamelijk letsel (een afgescheurde monnikskapspier in de rechterschouder, schaafwonden op het rechterschouderblad, een bloeduitstorting onder het rechteroog en/of een schaafwond bij de rechterwenkbrauw), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
3.
hij op of omstreeks 07 februari 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (meermalen) heeft geduwd en/of met kracht vuistslagen in het gelaat van die [slachtoffer] heeft gegeven (waardoor die [slachtoffer] van de trap is gevallen) en/of op en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel, te weten:
- een zwelling boven het rechteroog en/of
- een bloeduitstorting en een zwelling rond het linkeroog en/of
- een gekneusde rib en/of
- een verwonding aan de middelvinger heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bespreking van de verweren
Bewijsuitsluiting
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, evenals in eerste aanleg, betoogd dat de getuigenverklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris van 2 oktober 2007 sterk is beïnvloed doordat zij van tevoren van het gehele procesdossier, dat haar door de officier van justitie ter hand was gesteld, heeft kennis genomen. De raadsman verzoekt het hof het oordeel van de rechtbank dat die verklaring om die reden niet voor het bewijs kan worden gebruikt, over te nemen.
De advocaat-generaal heeft - zakelijk weergegeven - gesteld dat het procesdossier terecht, te weten op grond van artikel 51d Sv., aan die [benadeelde] als benadeelde partij ter hand is gesteld. Er waren geen gronden aanwezig om afgifte van het dossier aan de benadeelde partij te weigeren. De verklaring kan met de geboden behoedzaamheid, wel voor het bewijs gebruikt worden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Met de raadsman en de rechtbank is het hof van oordeel dat de officier van justitie met het verstrekken van het dossier aan [slachtoffer] had kunnen en moeten wachten tot zij door de rechter-commissaris als getuige in deze zaak was gehoord. Met de raadsman ziet het hof in de beschreven gang van zaken echter geen aanwijzingen om aan te nemen dat door de officier van justitie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, zodat op die grond van bewijsuitsluiting geen sprake kan zijn. Wel stelt het hof voorop dat in het algemeen geldt dat getuigen uit eigen wetenschap moeten kunnen verklaren over hetgeen zij hebben waargenomen. Hieraan kan afbreuk worden gedaan als de getuige voor aanvang van het verhoor bij de rechter-commissaris beschikt over (alle) processtukken. Het hof heeft geconstateerd dat de onderhavige verklaring van het slachtoffer op de hoofdlijnen overeen stemt met eerdere door haar in deze zaak afgelegde verklaringen. Daaraan verbindt het hof de gevolgtrekking dat van sterke beïnvloeding van de verklaring door het kennisnemen van het gehele dossier, anders dan de raadsman stelt, niet blijkt. Het hof ziet daarom geen reden tot bewijsuitsluiting van de door de getuige bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring. Wel zal het hof de verklaring van [slachtoffer] gelet op deze gang van zaken met de vereiste behoedzaamheid hanteren. Het hof verwerpt het verweer.
Bewijsoverweging
Door de raadsman is - zakelijk weergegeven - betoogd, dat zijn cliënt ten onrechte door de rechtbank is veroordeeld voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde, omdat hij in de discotheek [adres] geen geweld heeft gebruikt. Zijn cliënt heeft in [adres] enkel de arm van [benadeelde] vastgepakt om haar te kalmeren en buiten [adres] is hij niet betrokken geweest bij de geweldpleging tegen [slachtoffer] en haar neef, [benadeelde]. Hij is weggerend op zoek naar een taxi om naar de eerste hulp te gaan.
Het hof oordeelt hierover als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat [slachtoffer] in [adres] is mishandeld nadat zij - kort samengevat- tegen [medeverdachte] had gezegd dat hij voordrong bij de garderobe. In de directe nabijheid van [medeverdachte] bevonden zich toen in elk geval de verdachte en [persoonsgegevens]. Er is onenigheid ontstaan waarbij de verdachte, zoals op foto 13 van de fotoserie [adres] is te zien, haar bij de pols heeft gegrepen, naar zijn zeggen om haar te kalmeren. De verdachte heeft verklaard dat hij daarna zag dat [slachtoffer] een glas in de richting van [medeverdachte] gooide. Hij heeft dat glas onderschept en daardoor letsel opgelopen aan een of meer vingers. [slachtoffer] is daarop naar buiten gebracht door personeel van [adres] en zij werd gevolgd door haar neef [persoonsgegevens]. Buiten is zij verder begeleid door de portier [persoonsgegevens] naar de hoek [adres]/ [adres]. Het incident was voor de beveiliging aanleiding om de verdachte, [medeverdachte] en [persoonsgegevens] eveneens via een nooddeur naar buiten, naar de [adres], te geleiden. Aldaar is [medeverdachte], zoals ook blijkt uit de foto's 42, 45 en 46 van de fotoserie [adres] in het dossier, onmiddellijk naar de hoek met de [adres] gerend, direct gevolgd door de verdachte en [persoonsgegevens] (zie ook het proces-verbaal van bevindingen betreffende de videobeelden [adres] van 1 april 2007, opgemaakt door verbalisant [verbalisant], pagina 301041).
[slachtoffer] heeft in haar eerste verklaring bij de politie op 27 oktober 2006 betrokkenen omschreven als een donker getinte Antilliaan- het hof begrijpt: [medeverdachte]-, een licht getinte Antilliaan - het hof begrijpt: [persoonsgegevens]- en een lange Marokkaan, over wie zij later hoorde dat deze '[persoonsgegevens]"werd genoemd. Zowel in de eerste ondervraging door de politie als bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat zij op de hoek van de [adres]/ [adres] de donkere Antilliaan en de Marokkaan aan ziet komen rennen en dat zij vervolgens door die mannen met heel veel kracht is geschopt en geslagen waarbij zij bewusteloos is geraakt. In de tweede en derde ondervraging door de politie is zij bij die omschrijvingen gebleven en heeft zij over de Marokkaan ook verklaard dat die in [adres] heel dicht bij haar heeft gestaan. Op het moment dat zij buiten werd mishandeld heeft zij niet meer kunnen onderscheiden wie wat deed, maar zij blijft bij haar verklaring dat [medeverdachte] en de verdachte degenen waren die naar haar toe renden en haar hebben mishandeld. Op 12 januari 2007 heeft zij de fotoserie [adres] bekeken en op één van de foto's de verdachte herkend als degene die haar, zoals de verdachte ook zelf verklaart, in [adres] bij de pols heeft gepakt.
[benadeelde] heeft op 28 oktober 2006 bij de politie verklaard over een donker gekleurde man en een licht gekleurde man met een V-hals shirt die zowel binnen als buiten [adres] bij de gewelddadigheden waren betrokken. Hij heeft de lichtgekleurde man [slachtoffer] zien schoppen. Op 15 januari 2007 heeft hij in de fotoserie [adres] de foto van [medeverdachte] aangewezen als degene die -voorzover hier van belang- buiten [adres] als eerste [slachtoffer] een vuistslag in haar gezicht heeft gegeven. Hij maakt in die verklaring gewag van een Marokkaanse man die in [adres] bij [medeverdachte] heeft gestaan. Bij de rechter-commissaris op 20 februari 2008 heeft hij verklaard dat er drie jongens op hen kwamen afrenden. Hij heeft ook verklaard dat hij mogelijk door het zien van de fotoserie van twee op drie mannen is gekomen en dat hij bij het zien van de foto's zich realiseerde dat er ook een Marokkaanse man bij was betrokken. Hij heeft verklaard dat de donkere Antilliaan - [medeverdachte] - [slachtoffer] een stoot op haar gezicht gaf en dat hij zelf, toen hij [slachtoffer] wilde opvangen, eveneens hard gestompt of getrapt is waarbij ook hij op de grond viel.
[persoonsgegevens] is op 27 oktober 2007 door de politie ter plekke gehoord. Hij heeft verklaard dat een Marokkaan met een witte blouse op [slachtoffer] heeft ingetrapt. In zijn verklaring bij de rechter-commissaris op 4 oktober spreekt [persoonsgegevens] over drie mannen die naar de hoek [adres]/ [adres] rennen en er alle drie gelijk op los slaan. Hij heeft gezien dat [slachtoffer] door één van die klappen wordt geraakt en valt. Daarna heeft één van die drie mannen [slachtoffer], die op de grond ligt, met volle kracht in het gezicht geschopt. [persoonsgegevens] heeft bij de rechter-commissaris op foto 2 en foto 3 uit [adres] (waarop geen [persoonsgegevens]- nummeraanduidingen stonden) de foto van verdachte aangewezen als degene die [slachtoffer] een harde trap in het gezicht gaf. Hij heeft daarbij opgemerkt dat, gelet op de woede en agressie die alle drie de mannen toonden, net zo goed een van de andere twee mannen zo'n trap had kunnen uitdelen.
[persoonsgegevens] heeft op 13 november 2007 bij de rechter-commissaris verklaard dat een groepje mannen op [slachtoffer] afstormde dat bestond uit negroïde personen en de Marokkaanse jongen die hij bij de politie op foto's had herkend: de jongen met de behoorlijk spitse grote neus. Dat was de foto van de verdachte. De groep is op het meisje afsprongen en één van hen heeft uitgehaald.
Het hof constateert dat als vast gegeven in die verklaringen naar voren komt dat er een groepje bestaande uit twee negroïde mannen en een Marokkaanse man bij de mishandelingen/ het openlijk geweld betrokken waren. De verdachte is van foto's herkend als de Marokkaan.
Gelet op het bovenstaande acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij naar die straathoek rende enkel om een taxi te nemen naar het ziekenhuis in verband met het in [adres] opgelopen letsel ongeloofwaardig temeer daar van het letsel en het bezoek aan het ziekenhuis, ook na aandringen door het hof, geen verifieerbaar gegeven naar voren is gebracht.
Dat [persoonsgegevens] op 2 oktober 2007 bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte] en de verdachte achter [slachtoffer] is aangerend en dat hij [slachtoffer] een klap op haar gezicht heeft gegeven, waardoor ze viel, waarna hij haar heeft geschopt, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Terzijde wijst het hof op de merkwaardige samenloop dat ook [persoonsgegevens] verklaart letsel aan zijn vinger te hebben opgelopen door rondvliegend glas.
Nu het hof komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde, kan een gedetailleerde beschrijving van hetgeen zich in [adres] heeft afgespeeld en de rol van de verdachte daarbij, achterwege blijven.
Door de raadsman is voorts bepleit dat zijn cliënt van het onder 3 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft daartoe aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat de verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer] tegenstrijdig zijn en volstrekt onbetrouwbaar.
Het hof oordeelt hierover als volgt.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer]) bij de politie, bij de rechter-commissaris op 20 februari 2008 en bij de raadsheer-commissaris op 24 november 2010 consistent heeft verklaard over hetgeen is voorgevallen in de discotheek [adres] op 6 februari 2005.
Kortweg heeft zij bij het opgaan van een trap in de discotheek onenigheid gekregen met een kale [persoonsgegevens] van ongeveer 1.75-1.80 m lang die met een meisje de trap afkwam. Zij is daarbij door de jongen meermalen hard tegen haar hoofd en in haar gezicht gestompt, waardoor zij van de trap is gevallen. Daarbij is zij door het meisje met stilettohakken tegen het lichaam geschopt. Van omstanders heeft zij de naam "[persoonsgegevens]"gehoord. Zij heeft de afbeeldingen van de beveiligingscamera gezien en daarop de Marokkaanse jongen herkend. Daarop is zij door de bedrijfsleidster [persoonsgegevens] naar de beveiligingsman [persoonsgegevens] verwezen die deze "[persoonsgegevens]" zou kennen. Nadat deze [persoonsgegevens] een beschrijving van [persoonsgegevens] had gekregen, wist hij, zo verklaart hij bij de rechter-commissaris op 4 oktober 2007, wie dat was en is aan die persoon de toegang tot [adres], waar [persoonsgegevens] werkte, ontzegd.
Ook [persoonsgegevens], bedrijfsleider bij [adres], heeft op 15 februari 2007 bij de politie verklaard dat hij zich herinnert gehoord te hebben dat [slachtoffer] was mishandeld door een persoon, genaamd "[persoonsgegevens]" en dat de portiers van [adres] wisten wie er met die naam werd bedoeld en dat aan die persoon de toegang tot [adres] was ontzegd. Hij heeft in de fotoserie [adres] op foto 4 de verdachte herkend als "[persoonsgegevens]".
Ook [persoonsgegevens], beveiliger bij [adres], heeft op 26 augustus 2010 de verdachte op een foto herkend als de "[persoonsgegevens]" die bij de mishandeling van [slachtoffer] betrokken zou zijn geweest.
[slachtoffer] heeft "[persoonsgegevens]" herkend toen deze met een paar vrienden in december 2006 [adres] binnen wilde, waar zij op dat moment dienst deed als caissière. De verdachte heeft bevestigd dat hij op 6 februari 2005 in [adres] was en toen is aangesproken door het meisje dat achter de kassa zat (het hof begrijpt: [slachtoffer]).
De raadsman heeft de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] in het bijzonder gebaseerd op het verhoor van [persoonsgegevens] door de raadsheer-commissaris op 22 september 2010 waarin [persoonsgegevens] verklaart dat [slachtoffer] en de verdachte elkaar kenden. Nu, aldus de raadsman, [slachtoffer] de verdachte op 6 februari 2005 reeds kende en zij hem eerder gezien moest hebben, omdat zij als caissière werkte in [adres] en de verdachte de discotheek regelmatig bezocht, en zij dit heeft verzwegen, is haar verklaring ongeloofwaardig en onbruikbaar voor het bewijs.
Het hof deelt dat standpunt niet. Naar het oordeel van het hof is het in het geheel niet uitgesloten, dat [slachtoffer] de verdachte voor 6 februari 2005 niet heeft gezien. [persoonsgegevens] heeft bij de raadsheer-commissaris op 22 september 2010 verklaard dat de verdachte onregelmatig, één keer per maand of in de twee maanden, in [adres], kwam en dat [slachtoffer] een vast rooster had. Het moet derhalve allerminst worden uitgesloten dat [slachtoffer] de verdachte telkens heeft gemist omdat zij volgens haar dienstrooster op die schaarse momenten geen dienst had, nog daargelaten dat er geen enkele reden door de raadsman is aangevoerd waarom [slachtoffer] wetenschap over de persoon van de verdachte zou willen verzwijgen.
Het hof acht, gelet op al het voorgaande, de verklaringen van [slachtoffer] consistent en betrouwbaar en het onder feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna weergegeven in de rubriek bewezenverklaarde.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. Primair:
hij op 27 oktober 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen aan een persoon genaamd [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, een gebroken oogkas en een zware hersenschudding heeft toegebracht door deze opzettelijk te schoppen tegen het hoofd en te slaan tegen het gezicht.
2. Primair:
hij op 27 oktober 2006 te Amsterdam met anderen aan de openbare weg, de [adres] op de hoek van de [adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon genaamd [benadeelde], welk geweld bestond uit het geven van vuistslagen in het gezicht en/of op het hoofd van die [benadeelde] en/of het (met veel kracht) slaan op de kaak van die [benadeelde], waardoor die [benadeelde] op de grond is gevallen.
3.
hij op 7 februari 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen met kracht vuistslagen in het gelaat heeft gegeven en tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel, te weten:
- een zwelling boven het rechteroog en
- een bloeduitstorting en een zwelling rond het linkeroog en
- een gekneusde rib en
- een verwonding aan de middelvinger heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen onder 1 primair, 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde
medeplegen van zware mishandeling
Ten aanzien van het in onder 2 primair bewezen verklaarde
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Ten aanzien van het in onder 3 bewezen verklaarde
medeplegen van mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] is tot een bedrag van 3.000, - EURO toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Het overige gedeelte van die vordering is niet-ontvankelijk verklaard. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] is tot een bedrag van 1.149,90 EURO toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Het overige gedeelte van die vordering is niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een drietal zeer ernstige geweldsdelicten, waarbij in twee gevallen vrouwen het slachtoffer zijn geworden. De slachtoffers zijn zonder enige serieuze aanleiding door de verdachte en zijn vrienden ernstig toegetakeld. Een van hem heeft van het schoppen en slaan blijvend letsel overgehouden. De bewezen feiten hebben plaats gehad in en nabij drukbezochte uitgaansgelegenheden, zodat vele omstanders met het geweld zijn geconfronteerd.
Dergelijke feiten maken een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, meer in het bijzonder in het uitgaansleven De ervaring leert, ook in het onderhavige geval, dat slachtoffers vaak langdurig lijden onder de psychische en fysieke gevolgen van zo'n traumatische gebeurtenis.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 24 november 2010 is de verdachte eerder veroordeeld voor een soortgelijk delict.
Het hof acht, alles afwegende, een straf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 63, 141, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De verdachte heeft zich bereid verklaard - onverplicht- de toegebrachte schade te vergoeden. Tot aan de sluiting van het onderzoek is niet gebleken dat de gevorderde schade is vergoed, zodat het hof met dat aanbod geen rekening kan en zal houden.
Het hof is van oordeel dat de hierna te noemen vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat die zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Nu de benadeelde partij in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard in een deel van haar vordering en niet is gebleken dat zij zich op grond van het bepaalde van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep (wederom) als benadeelde partij in dit strafproces heeft gevoegd, kan dit deel van haar vordering buiten beschouwing blijven.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De verdachte heeft zich bereid verklaard - onverplicht- de toegebrachte schade te vergoeden. Tot aan de sluiting van het onderzoek is niet gebleken dat de gevorderde schade is vergoed, zodat het hof met dat aanbod geen rekening kan en zal houden.
Het hof is van oordeel dat de hierna te noemen vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Nu de benadeelde partij in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard in een deel van haar vordering en niet is gebleken dat zij zich op grond van het bepaalde van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep (wederom) als benadeelde partij in dit strafproces heeft gevoegd, kan dit deel van haar vordering buiten beschouwing blijven.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij terzake van het onder 1 bewezenverklaarde toe en veroordeelt de verdachte die evenals zijn mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in dier voege dat indien (en voor zover) de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan (in zoverre) zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde], wonende te [woonplaats], een bedrag van EUR 3.000,00 (drieduizend euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 3.000,00 (drieduizend euro), zulks ten behoeve van [benadeelde].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 (veertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij terzake van het onder 2 bewezenverklaarde toe en veroordeelt de verdachte die evenals zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in dier voege dat indien (en voor zover) de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan (in zoverre) zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde], wonende te [woonplaats], een bedrag van EUR 1.149,90 (duizend honderdnegenenveertig euro en negentig cent), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 1.149,90 (duizend honderdnegenenveertig euro en negentig cent), zulks ten behoeve van [benadeelde].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 21 (eenentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Gonggrijp-van Mourik, mr. P.C. Kortenhorst en mr. H.A. Holthuis, in tegenwoordigheid van mr. R. van Leusden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 december 2010.
[verdachte]