GERECHTSHOF AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
[ APPELLANT ],
wonende te [ A ],
APPELLANT,
advocaat: mr. R.M. de Ruiter te Amsterdam,
de stichting WONINGSTICHTING EIGEN HAARD,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. B.M. Breedijk te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Bij afzonderlijke dagvaardingen van 17 september 2010 is appellant (hierna: [ Appellant ]) in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder zaak-/rolnummer 1159957 CV EXPL 10-20638 uitgesproken op 15 juli 2010, en gewezen tussen [ X ], als eiser in derdenverzet / eiser in het incident optredende zowel voor zichzelf als qualitate qua voor [ B ], geïntimeerde (hierna: Eigen Haard) als gedaagde in derdenverzet / verweerster in het incident, en [ Appellant ] als gedaagde in derdenverzet.
1.2 De dagvaardingen bevatten de (telkens gelijkluidende) grieven. Overeenkomstig de dagvaardingen en de daarin geformuleerde twee grieven heeft [ Appellant ] ter rolle, onder aanbieding van bewijs, geconcludeerd – kort gezegd – tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en terugwijzing van de zaak naar de kantonrechter, opdat [ Appellant ] alsnog “aan de rechtsstrijd zal kunnen deelnemen”.
1.3 Eigen Haard heeft bij memorie op de grieven geantwoord, met conclusie dat [ Appellant ] in dit hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard, althans (zo begrijpt het hof) het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd met verwijzing van [ Appellant ] in de kosten van dit hoger beroep.
1.4 Vervolgens is arrest gevraagd op basis van de in beide instanties overgelegde stukken.
2. Vaststaande feiten en verloop van het geding
2.1 In het thans bestreden vonnis wordt verwezen naar een tussenvonnis, in deze zaak uitgesproken op 24 juni 2010, waarbij een comparitie van partijen is gelast. In dat tussenvonnis is vastgesteld dat bij verstekvonnis van 24 maart 2010 een huurovereenkomst tussen Eigen Haard en [ Appellant ] betreffende de woning [ adres ] te [ plaatsnaam ] is ontbonden, met veroordeling van [ Appellant ] tot – onder meer – ontruiming van die woning. In dit tussenvonnis is voorts vastgesteld dat Eigen Haard met de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis een aanvang heeft gemaakt, waarna [ B ] daartegen derdenverzet heeft ingesteld, stellende dat hij de woning van [ Appellant ] heeft (onder)gehuurd en daar feitelijk al twee jaar woonde.
2.2 Als eiser in derdenverzet vorderde [ B ] – kort gezegd – een verklaring voor recht en vernietiging dan wel wijziging van het verstekvonnis van 24 maart 2010 opdat hij de woning niet zou behoeven te ontruimen. Daarbij heeft hij ook een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis ingesteld.
2.3 In het thans bestreden vonnis van 15 juli 2010 is vastgesteld dat [ Appellant ], door [ B ] op de voet van art. 377 Rv naast Eigen Haard opgeroepen, aanvankelijk niet is verschenen, doch mr. R.M. de Ruiter zich alsnog voor [ Appellant ] heeft gesteld bij brief van 13 juli 2010, waarin zij om aanhouding vroeg teneinde van antwoord te kunnen dienen. Verder is in dit vonnis vastgesteld dat bij de comparitie van partijen, op 8 juli 2010, alleen Eigen Haard is verschenen. [ B ] heeft, ofschoon hem in het tussenvonnis te verstaan is gegeven dat hij diende mee te werken aan een comparitie op korte termijn, enkele dagen vóór de comparitie aanhouding verzocht in verband met zijn vakantieplannen en is, na afwijzing van dat verzoek, niet verschenen. Evenmin heeft hij voldaan aan de in het tussenvonnis gegeven aansporing bewijsmiddelen ter onderbouwing van zijn stellingen te produceren. [ Appellant ] is ter comparitie niet verschenen omdat (zoals juist opgemerkt) het tegen hem verleende verstek pas na de comparitie is gezuiverd.
2.4 Na dat alles vastgesteld te hebben heeft de kantonrechter [ B ] in derdenverzet ingestelde eis afgewezen en het verstekvonnis bekrachtigd. Daartoe is in de bestreden uitspraak overwogen, samengevat, dat [ B ] zijn door Eigen Haard betwiste stellingen niet heeft onderbouwd. Voorts is in dit nu bestreden vonnis overwogen dat [ Appellant ] bij toe- of afwijzing van de door [ B ] geformuleerde vordering geen enkel belang heeft, aangezien die vordering uitsluitend tegen Eigen Haard is gericht. Om die reden is het verzoek van [ Appellant ] alsnog van antwoord te mogen dienen gepasseerd.
3. Beoordeling van het hoger beroep
3.1 [ Appellant ] komt met zijn beide grieven, die zich voor gezamenlijke beoordeling lenen, tegen die ten aanzien van hem genomen beslissing op met de stelling, samengevat, dat hij bij actieve deelname aan het geding wel degelijk een rechtens te respecteren belang heeft, “ondermeer gelegen in het feit dat hij voornemens was tegen eiser [ B ] een vordering reconventie in te stellen m.b.t. het door [ B ] aan hem ([ Appellant ]) verschuldigde bedrag ten titel van koopprijs voor de inventaris”.
3.2 Derdenverzet is in art. 376 Rv opengesteld voor degene wiens rechten worden benadeeld door een vonnis dat is gewezen in een procedure waarin hij geen procespartij is geweest. Blijkens art. 380 Rv mag het instellen van dit rechtsmiddel in beginsel niet tot een nieuwe beoordeling van het gehele, tussen de oorspronkelijke partijen gewezen vonnis voeren, doch dient zo mogelijk te worden volstaan met het opnieuw beoordelen van die onderdelen van dat vonnis waarin de door de derde gestelde benadeling van diens rechten gelegen is.
3.3 Met dit stelsel van bepalingen is niet verenigbaar dat de kantonrechter [ Appellant ] in het door [ B ] ingestelde derdenverzet had kunnen toestaan een reconventionele vordering in te stellen die niet rechtstreeks betrekking heeft op de rechtmatigheid van het ontruimen van de onder 2.1 genoemde woning jegens [ B ], nadat de huurovereenkomst met [ Appellant ] was ontbonden.
3.4 Ook de door [ Appellant ] betrokken stelling dat de te zijnen aanzien genomen beslissing zijn toegang tot de rechter blokkeert en het hem onmogelijk maakt zijn vordering op [ B ] door een rechter te laten beoordelen, gaat niet op. [ Appellant ] heeft niets gesteld waaruit zou kunnen volgen dat het hem onmogelijk is de in de wet voorziene procedure te volgen die – anders dan het door [ B ] ingestelde derdenverzet – geschikt is om de gepretendeerde vordering op [ B ] erkend en geïnd te krijgen.
3.5 Voorts heeft bij beoordeling van de grieven te gelden dat het hoger beroep in beginsel leidt tot een nieuwe behandeling van de zaak door het hof, waarbij [ Appellant ] de mogelijkheid zou hebben alsnog al zijn stellingen, weren en bezwaren tegen het in derdenverzet aangevallen vonnis naar voren te brengen. In de (toelichting op) de grieven is evenwel geen enkele aanduiding gegeven van feiten of omstandigheden die erop zouden kunnen wijzen dat de vordering van [ B ] ten onrechte is afgewezen.
3.6 Van enig concreet belang van [ Appellant ] om in het door [ B ] ingestelde derdenverzet van antwoord te kunnen dienen is aldus niet gebleken. Dat brengt onmiddellijk mee dat [ Appellant ] ook bij dit hoger beroep geen belang heeft, ook niet in die zin dat er enig uitzicht zou kunnen zijn op een andere beslissing ten aanzien van de proceskosten. Dit ontbreken van belang bij het hoger beroep voert er, anders dan Eigen Haard in primaire zin betoogt, niet toe dat [ Appellant ] in diens appel niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Het hof kan slechts vaststellen dat de grieven falen, hetgeen tot de hierna te noemen beslissing moet leiden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd. [ Appellant ] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst [ Appellant ] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Eigen Haard gevallen, op € 263,= voor verschotten en € 894,= voor salaris van de advocaat;
Dit arrest is gewezen door mr. J.W. Hoekzema, mr. J. Wortel en mr. C.C.W. Lange en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 december 2010.