ECLI:NL:GHAMS:2010:BO8454

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-005652-09
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en terbeschikkingstelling wegens moord en meermalen gepleegde verkrachting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis, en de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is opgelegd. De verdachte is schuldig bevonden aan moord op [slachtoffer 1], meermalen verkrachting van [slachtoffer 2], poging tot verkrachting van [slachtoffer 3] en poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 4]. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte lijdende was aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, namelijk paranoïde schizofrenie, waardoor de feiten hem in sterk verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van vijftien jaren opgelegd, maar het hof oordeelde dat een aanzienlijk lagere vrijheidsstraf passend was, gezien de omstandigheden van de zaak en de geestelijke toestand van de verdachte. De verdachte heeft de slachtoffers onder bedreiging met geweld gedwongen tot seksuele handelingen en heeft [slachtoffer 1] met opzet van het leven beroofd door meerdere keren met een vuurwapen op hem te schieten. De slachtoffers hebben blijvende psychische en fysieke schade opgelopen door de daden van de verdachte. Het hof heeft de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toegewezen, met inachtneming van de geleden schade door de slachtoffers.

Uitspraak

parketnummer: 23-005652-09
datum uitspraak: 17 december 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 3 november 2009 in de strafzaak onder parketnummer 14-810433-08 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1985],
thans gedetineerd in PPC Amsterdam te Amsterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 20 oktober 2009 en op de terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, nadat ter terechtzitting van 20 oktober 2009 door de rechtbank Alkmaar een vordering tot aanpassing is toegelaten en ter terechtzitting van 3 december 2010 door het gerechtshof een vordering tot wijziging is toegelaten, ten laste gelegd dat:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
"hij op of omstreeks 3 mei 2008 in de gemeente Alkmaar opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), (meermalen) met een vuurwapen in de rug en/of de borst, althans in het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden";
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
"hij op of omstreeks 12 september 2008 in de gemeente Alkmaar en/of de gemeente Heerhugowaard, althans in het arrondissement Alkmaar (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het (telkens) ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], immers heeft verdachte (telkens)
- met zijn, verdachtes, tong de vagina van die [slachtoffer 2] gelikt en/of
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht en/of geduwd en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 2] gebracht en/of geduwd en/of
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht en/of geduwd,
bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)den hierin dat verdachte
- in de auto die die [slachtoffer 2] heeft bestuurd is gestapt en/of
- die [slachtoffer 2] (meermalen) een mes heeft getoond en/of
- die [slachtoffer 2] heeft gedwongen vanuit Alkmaar naar Heerhugowaard te rijden en/of
- zijn, verdachtes, hand op de sluiting van de autogordel van die [slachtoffer 2] heeft gehouden en/of
- die [slachtoffer 2] heeft gedwongen te stoppen op een landweg en/of
- een/dat mes bij de vagina van die [slachtoffer 2] heeft gehouden en/of
- die autosleutel uit het contactslot heeft gehaald en/of die sleutel in zijn, verdachtes, zak heeft gedaan en/of
- in een handgemeen is geraakt met die [slachtoffer 2] en/of
- die [slachtoffer 2], toen zij uit de auto wilde wegkomen/vluchten, heeft tegengehouden en/of
- (meermalen) tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd: "Rijden" en/of "Niets zeggen" en/of "Likken, likken" en/of "Jij luistert niet goed" en/of "Hier stoppen" en/of "Zien" en/of "Toeteren is gevaarlijk" en/of "Niet toeteren" en/of "Doe de deur dicht" en/of "Broek uit" en/of "Neuken" en/of "Je praat er met niemand over", althans woorden van dergelijke aard en/of strekking en/of
aldus voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan";
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
"hij op of omstreeks 28 september 2008 in de gemeente Alkmaar (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het (telkens) ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3], immers heeft verdachte (telkens)
- met zijn, verdachtes, tong de vagina en/of de anus van die [slachtoffer 3] gelikt en/of
- zijn, verdachtes, tong in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer 3] geduwd en/of gebracht,
bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- de woning van die [slachtoffer 3] (en haar echtgenoot [slachtoffer 4]) is binnengedrongen en/of
- een mes heeft gepakt en/of getoond aan die [slachtoffer 3] en/of
- die [slachtoffer 3] heeft vastgepakt bij haar (boven-)arm(en) en/of
- tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd: "Jij, naar boven" en/of "Naar je slaapkamer" en/of "Nee, jouw slaapkamer" en/of
- die [slachtoffer 3] heeft meegetrokken richting de trap en/of
- die [slachtoffer 3] op haar/het bed heeft gegooid en/of geduwd en/of
- (toen zij op haar rug op dat/het bed lag) de jurk van die [slachtoffer 3] omhoog heeft getrokken en/of (met een/dat mes) haar riem heeft doorgesneden en/of de broek en/of de onderbroek van die [slachtoffer 3] naar beneden heeft getrokken en/of heeft uitgetrokken en/of
- dat mes (met de punt) op de buik van die [slachtoffer 3] heeft gezet/geplaatst en/of
- tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd "Benen open, benen open" en/of "Je mij pijpen" en/of
- die [slachtoffer 3] heeft gedwongen zijn, verdachtes, penis in haar hand te nemen en/of
(- wetende dat haar, [slachtoffer 3], echtgenoot, [door verdachte] vastgebonden en/of gewond [beneden] in het toilet lag en/of)
aldus voor die [slachtoffer 3] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan";
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
"hij op of omstreeks 28 september 2008 in de gemeente Alkmaar (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 3] te dwingen tot het (telkens) ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3], (telkens)
- met zijn, verdachtes, tong de vagina en/of de anus van die [slachtoffer 3] heeft gelikt en/of
- zijn, verdachtes, tong in/tegen de vagina en/of de anus van die [slachtoffer 3] heeft geduwd en/of gebracht,
bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- de woning van die [slachtoffer 3] (en haar echtgenoot [slachtoffer 4]) is binnengedrongen en/of
- een mes heeft gepakt en/of getoond aan die [slachtoffer 3] en/of
- die [slachtoffer 3] heeft vastgepakt bij haar (boven-)arm(en) en/of
- tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd: "Jij, naar boven" en/of "Naar je slaapkamer" en/of "Nee, jouw slaapkamer" en/of
- die [slachtoffer 3] heeft meegetrokken richting de trap en/of
- die [slachtoffer 3] op haar/het bed heeft gegooid en/of geduwd en/of
- (toen zij op haar rug op dat/het bed lag) de jurk van die [slachtoffer 3] omhoog heeft getrokken en/of (met een/dat mes) haar riem heeft doorgesneden en/of de broek en/of de onderbroek van die [slachtoffer 3] naar beneden heeft getrokken en/of heeft uitgetrokken en/of
- dat mes (met de punt) op de buik van die [slachtoffer 3] heeft gezet/geplaatst en/of
- tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd "Benen open, benen open" en/of "Je mij pijpen" en/of
- die [slachtoffer 3] heeft gedwongen zijn, verdachtes, penis in haar hand te nemen en/of
(- wetende dat haar, [slachtoffer 3], echtgenoot, [door verdachte] vastgebonden en/of gewond [beneden] in het toilet lag en/of)
aldus voor die [slachtoffer 3] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid";
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
"hij op of omstreeks 28 september 2008 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (telkens) opzettelijk (en met voorbedachte rade) [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) (meermalen) met een mes in/tegen het hoofd en/of de armen en/of handen van die [slachtoffer 4] heeft gestoken en/of (met geschoeide voet terwijl die [slachtoffer 4] op de grond ligt) (meermalen) tegen diens gezicht/hoofd heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid";
Subsidiair:
"dat hij op of omstreeks 28 september 2008 in de gemeente Alkmaar aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk, te weten, één of meer klievingen in de hoofdhuid en/of (snij)wonden op handen en op de buik, heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een mes, althans een puntig voorwerp, in/tegen het hoofd en/of de armen en/of handen en/of de buik te steken en/of met geschoeide voet, terwijl die [slachtoffer 4] op de grond lag, tegen diens gezicht/hoofd te schoppen en/of te trappen";
Meer subsidiair:
"dat hij op of omstreeks 28 september 2008 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 4], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 4], met een mes, althans een puntig voorwerp, in/tegen het hoofd en/of de armen en/of handen en/of de buik heeft gestoken en/of met geschoeide voet tegen diens gezicht/hoofd heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid";
Nog meer subsidiair:
"dat hij op of omstreeks 28 september 2008 opzettelijk mishandelend een persoon genaamd [slachtoffer 4][benadeelde], met een mes, althans een puntig voorwerp, in/tegen het hoofd en/of de armen en/of handen en/of de buik heeft gestoken en/of met geschoeide voet tegen het gezicht/hoofd heeft geschopt en/of getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden";
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3 primair en 4 (impliciet) primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewijsverweer ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep evenals in eerste aanleg met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde betoogd - zakelijk weergegeven - dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde moord, aangezien er bij zijn cliënt geen sprake is geweest van een voorop gezet plan of van welke vorm van kalm en rustig beraad dan ook. Hij werd boos toen het slachtoffer hem begon uit te schelden en heeft toen in een opwelling geschoten. Voorbedachte raad kan om die reden niet bewezen worden. De raadsman heeft zich ten aanzien van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende komen vast te staan. Op 3 mei 2008 heeft de verdachte tijdens het uitlaten van zijn hond [slachtoffer 1] in de garage van diens woning bezig gezien. De verdachte dacht dat [slachtoffer 1], die hij aanduidt als "de blonde man" (het sectierapport en foto K 001, map A/B, p. 188 maken echter duidelijk dat [slachtoffer 1] donker haar had), samen met andere mannen, onder wie ene X, hem enige tijd daarvoor had verkracht. Hij wilde [slachtoffer 1] daarop aanspreken en om het praten te vergemakkelijken bracht hij eerst zijn hond naar huis. Toen hij weer naar de woning van [slachtoffer 1] terugliep droeg hij het geladen, maar niet doorgeladen, pistool dat hij enige weken tevoren had aangeschaft om zichzelf te beschermen in zijn binnenzak. De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] aansprak en hem vroeg waarom hij hem verkracht had en wie daar nog meer bij betrokken waren. [slachtoffer 1] begon toen - volgens de verdachte - tegen hem te schelden en hem uit te maken voor viespeuk en klootzak. Daarop pakte hij zijn wapen en schoot hij van een afstand van tussen de 3 en 4 meter op het slachtoffer, naar zijn zeggen, eerst in de buik en toen [slachtoffer 1] zich voorover boog en met zijn hand naar zijn buik greep nogmaals. Toen viel [slachtoffer 1] op zijn buik op de grond. De verdachte is toen naar [slachtoffer 1] toegelopen en schoot, nu van een afstand van ongeveer een halve meter, nog tweemaal in de rug.
Op de plaats van het misdrijf zijn vier kogelhulzen aangetroffen, die volgens de conclusie van het NFI zijn verschoten met het bij de verdachte aangetroffen pistool.
Uit het sectieverslag komt naar voren dat er vier schotbanen zijn te onderscheiden. Van twee is met zekerheid de richting aangeduid: één horizontaal, van rechts aan de rug tot in het spierweefsel van de borst en één van links laag aan de borstwand van links naar rechts en iets naar onderen. De twee andere verliepen waarschijnlijk van rechts hoog aan de rug naar voren en vrijwel horizontaal. Aan de gevolgen van de schotverwondingen is [slachtoffer 1] overleden.
Het hof overweegt dat niet vast te stellen is wat precies is gebeurd in de garage van [slachtoffer 1] nu alleen de verdachte daarover nog kan verklaren. Vast staat evenwel dat vier kogels [slachtoffer 1] hebben getroffen, waarvan één met zekerheid aan de voorzijde en één met zekerheid aan de rugzijde. De bevindingen van de patholoog kunnen naar het oordeel van het hof passen bij de lezing van de verdachte.
Bij de politie (map A/B, p. 79) en ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard, dat hij toen hij naar de garage waarin hij [slachtoffer 1] had gezien liep, in gedachten had dat als deze slecht zou reageren hij, verdachte, zou gaan schieten. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte echter nadrukkelijk verklaard dat hij op het slachtoffer heeft geschoten omdat hij boos was geworden toen deze hem begon uit te schelden.
Wat daarvan ook zij, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan in elk geval van de twee laatste schoten, van korte afstand en in de rug, niet anders worden afgeleid dan dat de verdachte zijn slachtoffer dood wilde hebben. Ook de verklaring dat hij - van een wat grotere afstand - het tweede schot in de richting van het hart heeft afgevuurd wijst daarop. Uit niets komt naar voren dat [slachtoffer 1] op enig moment voor de verdachte een fysieke bedreiging heeft gevormd waartegen hij zich zou hebben moeten beschermen.
Nu de verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, naar [slachtoffer 1] is toegegaan met een geladen wapen op zak en met de gedachte dat hij dat wapen zou kunnen gebruiken als de man slecht zou reageren en hij op enig moment dat wapen ter hand heeft genomen en doorgeladen, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat hij zich in elk geval vanaf het moment dat hij zijn hond naar huis ging brengen bewust is geweest van de mogelijkheid dat hij op [slachtoffer 1] zou gaan schieten als hem iets niet beviel, hetgeen ook is gebeurd.
Naar het oordeel van het hof is op grond van de onder de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, komen vast te staan dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad [slachtoffer 1] om het leven heeft gebracht. Het verweer wordt verworpen.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 3 mei 2008 in de gemeente Alkmaar opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen met een vuurwapen in de rug en de borst van die [slachtoffer 1] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 12 september 2008 in de gemeente Alkmaar en de gemeente Heerhugowaard telkens door bedreiging met geweld en door feitelijkheden [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], immers heeft verdachte
- met zijn, verdachtes, tong de vagina van die [slachtoffer 2] gelikt en
- zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht en
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 2] gebracht en telkens
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht,
bestaande die bedreiging met geweld of die feitelijkheden hierin dat verdachte
- in de auto die die [slachtoffer 2] heeft bestuurd is gestapt en
- die [slachtoffer 2] meermalen een mes heeft getoond en
- die [slachtoffer 2] heeft gedwongen vanuit Alkmaar naar Heerhugowaard te rijden en
- zijn, verdachtes, hand op de sluiting van de autogordel van die [slachtoffer 2] heeft gehouden en
- die [slachtoffer 2] heeft gedwongen te stoppen op een landweg en
- dat mes bij de vagina van die [slachtoffer 2] heeft gehouden en
- de autosleutel uit het contactslot heeft gehaald en die sleutel in zijn, verdachtes, zak heeft gedaan en
- in een handgemeen is geraakt met die [slachtoffer 2] en
- die [slachtoffer 2], toen zij uit de auto wilde vluchten, heeft tegengehouden en
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd: "Rijden" en "Niets zeggen" en "Likken, likken" en "Jij luistert niet goed" en "Hier stoppen" en "Zien" en "Toeteren is gevaarlijk" en "Niet toeteren" en "Doe de deur dicht" en "Broek uit" en "Neuken" en "Je praat er met niemand over", althans woorden van dergelijke aard en strekking en
aldus voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan";
ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde:
op 28 september 2008 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld en bedreiging met geweld en door feitelijkheden [slachtoffer 3] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3],
bestaande die bedreiging met geweld of die feitelijkheden hierin dat verdachte
- de woning van die [slachtoffer 3] en haar echtgenoot [slachtoffer 4] is binnengedrongen en
- een mes heeft gepakt en
- die [slachtoffer 3] heeft vastgepakt bij haar bovenarm en
- tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd: "Jij, naar boven" en "Naar je slaapkamer" en "Nee, jouw slaapkamer" en
- die [slachtoffer 3] heeft meegetrokken richting de trap en
- die [slachtoffer 3] op het bed heeft gegooid en
- toen zij op haar rug op dat bed lag de jurk van die [slachtoffer 3] omhoog heeft getrokken en met dat mes haar riem heeft doorgesneden en de broek en de onderbroek van die [slachtoffer 3] heeft uitgetrokken en
- dat mes met de punt op de buik van die [slachtoffer 3] heeft gezet en
- tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd "Benen open, benen open" en "Je mij pijpen" en
- die [slachtoffer 3] heeft gedwongen zijn, verdachtes, penis in haar hand te nemen,
terwijl die [slachtoffer 3] wist dat haar echtgenoot, gewond en door verdachte vastgebonden beneden in het toilet lag en
aldus voor die [slachtoffer 3] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid";
ten aanzien van het onder 4 meer subsidiair ten laste gelegde:
op 28 september 2008 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 4] met een mes in het hoofd heeft gesneden en met geschoeide voet tegen diens gezicht heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Moord.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Verkrachting, meermalen gepleegd.
Het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Poging tot verkrachting.
Het onder 4 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Het hof heeft onder meer kennis genomen van de volgende stukken/rapporten die zich in het dossier bevinden:
- een briefrapport van 26 november 2008, opgemaakt en ondertekend door drs. R.S. Turk, vast gerechtelijk deskundige, GZ-psycholoog, zijnde een advies tot plaatsing van de verdachte in het Pieter Baan Centrum;
- een de verdachte betreffend Pro Justitia rapport van 10 juli 2009, opgemaakt en ondertekend door I. Schilperoord en M.D. van Ekeren, respectievelijk psycholoog en psychiater en beiden als vast gerechtelijk deskundige verbonden aan het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum (PBC). Voornoemd rapport is ter terechtzitting van 20 oktober 2009 van de rechtbank door de getuige-deskundige I. Schilperoord nader toegelicht;
- een de verdachte betreffend aanvullend multidisciplinair onderzoek van 5 oktober 2010, opgemaakt en ondertekend door I. Schilperoord en M.D. van Ekeren, respectievelijk psycholoog en psychiater en beiden als vast gerechtelijk deskundige verbonden aan het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum.
In het Pro Justitia rapport van 10 juli 2009 (PBC) wordt onder meer geconcludeerd dat ten tijde van het plegen van het de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde (indien bewezen), de verdachte weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, maar in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen.
Ten tijde van het de verdachte onder 1 ten laste gelegde, aldus de conclusie en het advies, was de verdachte lijdende aan een zodanig ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens (schizofrenie van het paranoïde type), dat dit feit hem minst genomen in verminderde mate kan worden toegerekend. Op grond van de beperkt beschikbare informatie wordt onvoldoende duidelijk of de verdachte op dat moment psychotisch is geweest, hoewel zijn huisgenoot in de maanden voorafgaand aan feit 1 verwardheid rapporteert en de verdachte de dag na het feit angstig, in zichzelf sprekend en starend zou zijn aangetroffen. Wanneer meer informatie beschikbaar was geweest, zou mogelijk een verdergaande vermindering in de toerekeningsvatbaarheid aan de orde kunnen zijn geweest.
Ten tijde van het de verdachte onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde was de verdachte eveneens lijdende aan een zodanig ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens (paranoïde schizofrenie), waarbij in toenemende mate sprake zou zijn geweest van verwardheid, paranoïde psychotische ideeën, angst en bizarre wanen, zodat deze feiten hem in sterk verminderde mate kunnen worden toegerekend.
In het aanvullend multidisciplinair onderzoek van 5 oktober 2010 wordt onder meer geconcludeerd dat er geen redenen zijn om de in het PBC-rapport van 10 juli 2009 gestelde diagnose aan te passen, noch de doorwerking van de ziekelijke stoornis in het de verdachte ten laste gelegde.
Het hof neemt de conclusies van voornoemde deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte over en maakt die tot de zijne, echter met dien verstande, dat het naar het oordeel van het hof niet onaannemelijk is, dat het onder 1 bewezen verklaarde, evenals het onder 2, 3 subsidiair en 4 meer subsidiair bewezen verklaarde, de verdachte in sterk verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof overweegt hiertoe het volgende. Uit de emailwisseling tussen de raadsman van de verdachte en verdachte's vader, die met de pleitnotities van mr. Vogel is gehecht aan het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 23 maart 2010 en onderdeel uitmaakt van het dossier, komt - zakelijk weergegeven - naar voren dat de vader constateert dat vanaf april 2005 de verdachte sterk is veranderd en bij zijn bezoek aan (zijn geboorteland) in juni 2007 dat opnieuw het geval is, dat hij er slecht uitzag, in zich zelf sprak en lachte en bang was vergiftigd te worden en met een mes een kruis in zijn arm kerfde. Volgens het rapport van het PBC betrof het hier waarschijnlijk een (tweede) psychotische periode. Verdachte's huisgenoot, (getuige Z), bevestigt in zijn verklaring bij de politie (bijlage G, p. 479) dat de verdachte sinds december 2007 onrustig is geworden en ander gedrag is gaan vertonen, dat hij niet kon plaatsen. Verdachte zou psychisch sterk achteruit zijn gegaan.
Het hiervoor door de vader en de huisgenoot beschreven beeld lijkt in grote mate op het gedrag dat door de deskundigen in het PBC rapport van 10 juli 2009 wordt beschreven als basis voor de diagnose schizofrenie, te weten:
een verwarde en angstige man, bij wie niet alleen sprake is van psychotische - zogenaamde positieve bij schizofrenie passende - symptomen in de zin van hallucinaties en paranoïde belevingen, maar ook van de zogenaamde negatieve symptomen in de zin van vervlakking van het affect, apathie en initiatiefverlies, terugtrekgedrag en onvermogen tot planmatige aanpak.
In het aanvullend multidisciplinair onderzoek van 5 oktober 2010 wordt onder meer opgemerkt dat de zogenaamde 'negatieve' symptomen passend zijn bij de chronische psychiatrische ziekte schizofrenie - die nog steeds aanwezig is - en dat de zogenaamde 'positieve' symptomen, zoals wanen en hallucinaties, die uit verdachtes voorgeschiedenis blijken, dan naar alle waarschijnlijkheid als gevolg van medicatie, (grotendeels) onder controle zijn.
Het paranoïde schizofrene beeld, dat in ieder geval vanaf 2004 (of, naar het hof uit de email van de vader begrijpt: vanaf 2005) bestaat, heeft echter een chronisch karakter, waarbij de realiteitstoetsing van de verdachte geregeld tekortschiet en het hem op grond van de stoornis aan overzicht op zijn situatie en zijn handelen ontbreekt.
Het hof acht niet onaannemelijk dat de verdachte ook ten tijde van het onder 1 bewezen verklaarde lijdende was aan een zodanig ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens (paranoïde schizofrenie), waarbij in toenemende mate sprake zou zijn geweest van verwardheid, paranoïde psychotische ideeën, angst en bizarre wanen, dat het onder 1 bewezen verklaarde de verdachte, evenals het onder 2, 3 subsidiair en 4 meer subsidiair bewezen verklaarde, in sterk verminderde mate kan worden toegerekend en zal dat ook bij de verdere overwegingen als uitgangspunt nemen.
Nu ondanks de geconstateerde ziekelijke stoornis bij de verdachte ten tijde van zijn handelen niet ieder inzicht heeft ontbroken in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan, is de verdachte strafbaar.
Oplegging van straf en maatregelen
De rechtbank Alkmaar heeft de verdachte na bewezen verklaring van het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Tevens heeft de rechtbank de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. Voorts heeft de rechtbank beslist tot onttrekking aan het verkeer van de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen tot vergoeding van de door de benadeelde partijen geleden schade als volgt - tot respectievelijk de volgende bedragen - toegewezen of niet-ontvankelijk verklaard:
- de vordering tot vergoeding van geleden schade van [slachtoffer 1] groot EUR 11.506,45 is toegewezen,
- de vordering tot vergoeding van geleden schade van [slachtoffer 2] groot EUR 10.155,- is toegewezen,
- de vordering tot vergoeding van geleden schade van [slachtoffer 3] is tot een bedrag van EUR 5.000,- toegewezen en de benadeelde partij is voor het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaard, en
- de benadeelde partij [slachtoffer 4] is in haar vordering tot vergoeding van geleden schade niet-ontvankelijk verklaard nu de rechtbank de verdachte van het onder 4 ten laste gelegde heeft vrijgesproken,
en daarbij aan de verdachte telkens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd - zulks rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht - dat de verdachte na bewezen verklaring van het onder 1 primair, 2, 3 subsidiair en 4 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, én oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, met het advies aan het hof in het arrest op te nemen dat deze pas aanvangt nadat tweederde van de duur van de door het hof op te leggen gevangenisstraf is verstreken dan wel dat het hof nadrukkelijk in het arrest opneemt wanneer het hof het geraden acht dat voornoemde maatregel een aanvang neemt.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen aan het verkeer worden onttrokken. Tevens heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen tot vergoeding van de door de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] geleden schade en gevorderd dat aan de verdachte telkens de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsman heeft het hof onder meer verzocht te bepalen dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zo spoedig mogelijk aanvangt, bij voorkeur nadat éénderde van de duur van de door het hof op te leggen gevangenisstraf is verstreken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan moord op [slachtoffer 1], door hem meerdere malen in de borst en in de rug te schieten. De verdachte heeft het slachtoffer daarmee het meest fundamentele recht ontnomen waarover de mens beschikt: het recht op leven. Bovendien heeft de verdachte door zijn handelen onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. De nabestaanden van het slachtoffer, waaronder zijn dochter en zijn zuster moeten hem - zonder dat zij kunnen begrijpen waarom - missen. De verwerking van een dergelijke gewelddadige dood door de naasten is in het algemeen zwaar en langdurig. De gevolgen van de dood van [slachtoffer 1] zijn tijdens de uitoefening van het spreekrecht door de zuster van het slachtoffer indringend verwoord.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan brute verkrachting. De verdachte is in een parkeergarage onverhoeds bij een vrouw die hij niet kende in de auto gestapt en heeft haar onder bedreiging met een mes gedwongen om naar een afgelegen plek te rijden. Aldaar heeft de verdachte het slachtoffer meermalen verkracht. Dit alles moet voor het slachtoffer een uitermate angstige en vernederende ervaring zijn geweest. Zij heeft tijdens de verkrachting gevreesd voor haar leven. De verdachte heeft hierdoor een zeer grove inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke ernstige misdrijven hiervan langdurig en niet zelden onherstelbare geestelijke en fysieke schade ondervinden. Inmiddels is gebleken dat het slachtoffer lijdt aan een posttraumatische stressstoornis. Het slachtoffer zal hiervoor psychologische begeleiding en therapie nodig hebben.
Ruim twee weken na deze veelvoudige verkrachting is de verdachte 's nachts de woning van een echtpaar binnengedrongen op het moment dat zij thuis kwamen. Toen de man dat wilde verhinderen heeft de verdachte hem tegen de grond geslagen zijn enkels geboeid, hem het toilet ingeduwd en aldaar, terwijl de man daar lag, zijn armen geboeid. Vervolgens heeft de verdachte hem met geschoeide voet hard tegen het gezicht geschopt. De verdachte heeft de man vervolgens geboeid en bloedend in het toilet achtergelaten.
Onder bedreiging met een mes heeft de verdachte de vrouw daarna gedwongen mee naar boven te gaan. De verdachte heeft daar getracht de vrouw te verkrachten. Toen de man zich had weten te bevrijden en naar boven kwam, heeft de verdachte hem tot tweemaal toe met een mes in het hoofd gesneden. Daarna verliet hij de woning.
Uit de door de vrouw in eerste aanleg opgestelde schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat zij en haar echtgenoot zeer ernstig zijn geschokt en nog voor lange tijd de psychische gevolgen met zich mee zullen dragen, terwijl de man van het toegebrachte fysieke letsel nog lang ernstig nadeel heeft ondervonden. Daarbij weegt zwaar dat de aantasting van hun lichamelijke integriteit heeft plaatsgevonden in de eigen woning, bij uitstek een plek waar zij zich veilig moeten kunnen voelen.
Ten aanzien van alle bewezen verklaarde feiten geldt verder dat de samenleving en in het bijzonder de Alkmaarse samenleving is geschokt door de uitzonderlijk ernstige gebeurtenissen die zich in haar midden hebben afgespeeld.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof kennis genomen van eerdergenoemde rapporten.
Het PBC-rapport van 10 juli 2009 houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
Betrokkene is lijdende aan schizofrenie van het paranoïde type.
In het onderzoek komt betrokkene naar voren als een verwarde en angstige man, bij wie niet alleen sprake is van psychotische - zogenaamde positieve bij schizofrenie passende - symptomen in de zin van hallucinaties en paranoïde belevingen, maar ook van de zogenaamde negatieve symptomen in de zin van vervlakking van het affect, apathie en initiatiefverlies, terugtrekgedrag en onvermogen tot planmatige aanpak.
Het psychiatrische beeld van betrokkene heeft een doorwerking gekend in het plegen van de feiten.
De kans op herhaling van soortgelijke feiten is aanzienlijk. De paranoïde schizofrenie blijft onverminderd aanwezig. Van paranoïde wanen is bekend dat deze in het algemeen beperkt reageren op antipsychotische medicatie, ook bij betrokkene is nog slechts beperkt effect waar te nemen.
Op grond van het bovenstaande adviseren ondergetekenden dan ook om betrokkene de maatregel van een terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden dan wel plaatsing in een psychiatrische instelling conform artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht achten onderzoekers niet in de rede liggen, gezien de te verwachten lange behandelduur bij een ongunstige prognose bij het progressieve ziektebeeld van betrokkene en gezien een beperkte motivatie tot behandeling.
Het rapport van 5 oktober 2010 houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
Het huidig aanvullende onderzoek geeft geen aanleiding tot bijstelling van de diagnostiek. Bij betrokkene is onmiskenbaar en met zekerheid sprake van schizofrenie van het paranoïde type, een chronisch progressieve psychiatrische aandoening, gekenmerkt door de zogenaamde 'positieve' en/of 'negatieve' symptomen.
De aandoening heeft een langdurig beloop en is niet te genezen, wel kan in de behandeling aandacht gegeven worden aan 'symptoom-management'.
De zogenaamde 'negatieve' symptomen zijn passend bij de chronische psychiatrische ziekte schizofrenie. De zogenaamde 'positieve' symptomen, zoals wanen en hallucinaties, die uit betrokkene's voorgeschiedenis blijken, zijn momenteel naar alle waarschijnlijkheid als gevolg van medicatie, (grotendeels) onder controle.
De 'negatieve' symptomen in de vorm van affectvervlakking, initiatiefarmoede, apathie, terugtrekgedrag en onvermogen tot planmatige aanpak staan thans voorop.
Concluderend kan gesteld worden dat er geen redenen zijn om de in het PBC-rapport gestelde diagnose aan te passen, noch de doorwerking van de ziekelijke stoornis in het ten laste gelegde of de prognose voor wat betreft het recidivegevaar. Evenmin geeft het onderzoek aanleiding tot een wijziging van het advies.
Met de genoemde conclusies en adviezen kan het hof zich verenigen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 29 november 2010 is de verdachte eerder strafrechtelijk veroordeeld.
De bewezen verklaarde feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Gelet op de ernst van deze feiten en de hiervoor weergegeven adviezen van de deskundigen - met name met betrekking tot de ernst van de stoornis en het gevaar dat de verdachte opnieuw tot soortgelijke delicten zou kunnen komen -, komt het hof tot het oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege eist.
Ten aanzien van de door de advocaat-generaal gevorderde combinatie van een zeer langdurige gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege overweegt het hof het volgende.
De advocaat-generaal heeft haar eis gemotiveerd door te stellen dat een langdurige vrijheidsstraf op zijn plaats is om enerzijds het aangerichte kwaad te vergelden en anderzijds om de samenleving tegen de verdachte te beschermen.
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten kan het hof de advocaat-generaal volgen met betrekking tot de hoogte van de gevorderde straf.
De advocaat-generaal heeft echter niet uitgelegd dat, en in welke mate het openbaar ministerie recht wil doen aan het, blijkens de hiervoor genoemde rapporten, gegeven dat de feiten zijn gepleegd door een man met een zeer ernstige ziekelijke stoornis met een verslechterend verloop die voor die feiten volgens de deskundigen in verminderde en sterk verminderde en naar het oordeel van het hof slechts in sterk verminderde mate verantwoordelijk kan worden gehouden.
Het hof acht daarom, in het kader van vergelding, een langdurige vrijheidsstraf niet gerechtvaardigd.
Met betrekking tot de beveiliging van de maatschappij stelt het hof voorop dat in zaken als de onderhavige de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege slechts kan worden opgelegd als de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist. De maatregel is
- andermaal in gevallen als het onderhavige - niet in tijdsduur beperkt, maar kan telkens worden verlengd zo lang de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen dat eist, ook als dat feitelijk neerkomt op verblijf in een long stay afdeling.
Naar het oordeel van het hof wordt in deze zaak en ten aanzien van deze verdachte juist door toepassing van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging bewerkstelligd dat de maatschappij tegen een ernstige zieke persoon wordt beschermd. Dat geldt te sterker nu het hier gaat om een nog jonge man met een ten aanzien van zijn ziektebeeld uitermate sombere prognose.
Nu naar het oordeel van het hof in het geheel niet aannemelijk is dat ter beveiliging van de maatschappij in deze zaak een gevangenisstraf zoals geëist enige meerwaarde heeft naast terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging komt het hof tot een aanzienlijk lagere vrijheidsstraf.
Gelet hierop is een advies met betrekking tot de aanvang van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege overbodig.
De hierna als zodanig te melden in beslag genomen voorwerpen, te weten:
17- 1.00 STK Wapen, en
18- 1.00 STK Munitie,
dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien het onder 1 bewezen verklaarde met behulp van deze voorwerpen is begaan of voorbereid, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 63, 242, 289 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer 1]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De benadeelde partij heeft door middel van haar ter terechtzitting verschenen wettelijke vertegenwoordiger, mr. M.R. Bruins namens mr. A. Koopsen, beiden advocaat te Alkmaar, de vordering mondeling nader toegelicht.
De verdachte heeft deze vordering niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 10.000,-, zoals door haar ook in eerste aanleg is gevorderd.
De benadeelde partij heeft door middel van haar ter terechtzitting verschenen wettelijke vertegenwoordiger, mr. M.R. Bruins namens mr. A. Koops, beiden advocaat te Alkmaar, de vordering mondeling nader toegelicht.
De verdachte heeft deze vordering niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 4 ten laste gelegde.
De benadeelde partij is in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 10.000,-, zoals door haar ook in eerste aanleg is gevorderd.
De benadeelde partij heeft door middel van haar ter terechtzitting verschenen wettelijke vertegenwoordiger, mr. M.R. Bruins namens mr. A. Koops, beiden advocaat te Alkmaar, de vordering mondeling nader toegelicht.
De verdachte heeft deze vordering niet betwist.
Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Het hof overweegt dat het zeer aannemelijk is dat [benadeelde] niet alleen door wat hemzelf is aangedaan maar evenzeer en wellicht nog ernstiger is geschokt door de poging tot verkrachting van zijn echtgenote, [slachtoffer 3], doch nu een deel van de vordering is gebaseerd op wat de echtgenote van de benadeelde partij is aangedaan terwijl de benadeelde partij haar niet direct te hulp heeft kunnen schieten, is deze zogenaamde "shockschade" zo ingewikkeld dat het hof de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren.
Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 primair en 4 (impliciet) primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd.
Onttrekt aan het verkeer de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 17- 1.00 STK Wapen, en
18- 1.00 STK Munitie.
Ten aanzien van de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer 1]:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [nabestaande slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], een bedrag van EUR 11.506,45 (elfduizend vijfhonderdzes euro en vijfenveertig cent), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 september 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 11.506,45 (elfduizend vijfhonderdzes euro en vijfenveertig cent), zulks ten behoeve van [nabestaande slachtoffer 1].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 92 (tweeënnegentig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats], een bedrag van EUR 10.155,- (tienduizend honderdvijfenvijftig euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
De materiële - en immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 september 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 10.155,- (tienduizend honderdvijfenvijftig euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer 2].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 85 (vijfentachtig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3]:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 3], wonende te [woonplaats], een bedrag van EUR 10.000,- (tienduizend euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 september 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 10.000,- (tienduizend euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer 3].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 85 (vijfentachtig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 4]:
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het onder 4 meer subsidiair bewezen verklaarde gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 4], wonende te [woonplaats], een bedrag van EUR 5.000,- (vijfduizend euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij ter zake van het onder 4 meer subsidiair bewezen verklaarde voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 september 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 5.000,- (vijfduizend euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer 4].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Gonggrijp-van Mourik, mr. P.C. Kortenhorst en mr. H.A. Holthuis, in tegenwoordigheid van mr. D. Zeiss, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 december 2010.