ECLI:NL:GHAMS:2010:BO8233

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-000871-10
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbaliseringsplicht en redelijke termijn in strafzaak tegen jeugdige verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Haarlem. De verdachte, een jeugdige, was op 22 augustus 2009 aangehouden en had een verhoorsituatie meegemaakt waarbij geen proces-verbaal was opgemaakt. Het hof oordeelde dat de verbaliseringsplicht, zoals vastgelegd in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), was geschonden, maar dat dit niet leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof benadrukte dat de omstandigheden van het geval bepalend zijn voor de vraag of aan de eisen van artikel 152 Sv is voldaan.

Daarnaast werd er een verweer gevoerd over de schending van de redelijke termijn. Het hof stelde vast dat de verdachte op 7 januari 2010 was gedagvaard en dat de kinderrechter op 4 februari 2010 vonnis had gewezen. Het openbaar ministerie ging op 16 februari 2010 in hoger beroep, en het hof oordeelde dat de redelijke termijn niet was overschreden, aangezien de zaak binnen de gestelde termijnen was behandeld.

Het hof behandelde ook het Salduz-verweer, waarbij werd gesteld dat de verdachte niet de gelegenheid had gekregen om een advocaat te raadplegen voorafgaand aan het eerste politieverhoor. Het hof concludeerde dat, hoewel de verdachte niet expliciet op zijn recht was gewezen, hij voldoende gelegenheid had gehad om juridisch advies in te winnen voordat het verhoor op 5 september 2009 plaatsvond. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de verdachte en medeverdachten niet uitgesloten konden worden van het bewijs.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat de verdachte openlijk in vereniging geweld had gepleegd tegen het motortankschip "De Schippersgracht" door stenen te gooien. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. Er werd geen straf of maatregel opgelegd, en de vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

parketnummer: 23-000871-10
datum uitspraak: 9 december 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Haarlem van 4 februari 2010 in de strafzaak onder parketnummer 15-761071-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1994],
adres: [adres], [woonplaats].
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte op 22 augustus 2009 is aangehouden door de politie. De verdachte is daarbij niet alleen door de verbalisanten opgehouden om contactgegevens te noteren, maar hij is ook door hen verhoord zonder dat daarvan proces-verbaal is opgemaakt. Dit levert volgens de raadsvrouw een schending op van artikel 6 EVRM en artikel 40, tweede lid, onderdeel iii van het IVRK. Voorts is volgens de raadsvrouw sprake van een schending van de redelijke termijn. Het voorgaande dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Voor zover het verweer ziet op het niet opmaken van een proces-verbaal, overweegt het hof het volgende. Uit artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en de toelichting daarop blijkt dat onder een verhoor wordt verstaan: een situatie waarin de verdachte een object van onderzoek is. Met betrekking tot de vraag of vervolgens van een verhoor een proces-verbaal dient te worden opgemaakt heeft de Hoge Raad bepaald dat een redelijke uitleg van artikel 152 Sv meebrengt dat het de opsporingsambtenaren slechts dan vrijstaat het opmaken van een proces-verbaal achterwege te laten als hetgeen door hen is verricht of bevonden naar hun oordeel redelijkerwijs niet van belang kan zijn voor enige door de rechter in het eindonderzoek te nemen beslissing. Artikel 152 Sv bepaalt voorts dat dit proces-verbaal ten spoedigste dient te worden opgemaakt. Het hangt echter van de omstandigheden van het geval af of in een concrete zaak aan die eis is voldaan.
In de onderhavige zaak is het hof met de raadsman en de advocaat-generaal van oordeel dat de verdachte op 22 augustus 2009 is aangehouden en voorgeleid en dat daarbij een verhoorsituatie heeft plaatsgevonden waarvoor de hiervoor genoemde verbaliseringsplicht geldt. Hoewel niet direct na afloop van dit verhoor een proces-verbaal is opgemaakt, zijn hier kennelijk wel aantekeningen van gemaakt. Vervolgens heeft de hulpofficier van Justitie - naar het hof begrijpt in het belang van de minderjarige verdachte - besloten dat de verdachte niet behoefde te worden ingesloten maar met zijn ouders/verzorgers naar huis mocht en dat het (verdere) verhoor op een nader te bepalen tijdstip zou plaatsvinden. Vervolgens is de verdachte op een later tijdstip ontboden voor - naar het hof begrijpt: voortzetting van het - verhoor. Die voortzetting van het verhoor heeft plaatsgevonden op 5 september 2009 en diezelfde dag nog is hiervan proces-verbaal opgemaakt. Nu bij de voortzetting van het verhoor kennelijk gebruik is gemaakt van de aantekeningen van 22 augustus 2009, moet ervan worden uitgegaan dat bij het opmaken van het proces-verbaal van verhoor van 5 september 2009 ook rekening is gehouden met de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd op 22 augustus 2009.
Het hof is van oordeel dat hiermee is voldaan aan de verbaliseringsplicht als bedoeld in artikel 152 Sv. Het hof merkt evenwel op dat het de voorkeur had verdiend indien deze gang van zaken in het dossier tot uitdrukking was gekomen. Het kan echter niet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het verweer dienaangaande wordt dan ook verworpen.
Voor zover het verweer ziet op het ontbreken van juridische bijstand, overweegt het hof dat dit verweer niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, doch onder omstandigheden kan leiden tot bewijsuitsluiting van verklaringen. Het hof zal derhalve dit verweer bespreken onder het kopje "nadere bewijsoverweging".
Voor zover het verweer ziet op schending van de redelijke termijn overweegt het hof Het volgende. De Hoge Raad heeft bij arrest van 17 juni 2008 bepaald dat sprake is van schending van de redelijke termijn indien een strafzaak tegen een jeugdige in eerste aanleg niet binnen 16 maanden is afgedaan. Voor de behandeling in hoger beroep geldt eenzelfde termijn. Voorts geldt er een inzendingstermijn van 6 maanden.
In het onderhavige geval is de verdachte op 7 januari 2010 gedagvaard en heeft de kinderrechter in de rechtbank Haarlem op 4 februari 2010 vonnis gewezen. Vervolgens is het openbaar ministerie op 16 februari 2010 tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan. Op 7 juli 2010 is het dossier binnengekomen bij het hof en het hof zal op 9 december 2010 arrest wijzen. Gelet op dit tijdsverloop is het hof van oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden.
De slotsom luidt dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 4 februari 2010 en op de terechtzitting in hoger beroep van 26 november 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 augustus 2009 te Velsen-Noord, gemeente Velsen, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de 1e Rijksbinnenhaven, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen motortankschip "de Schippersgracht", welk geweld bestond uit het gooien van stenen op/tegen dat motortankschip.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 augustus 2009 te Velsen-Noord, gemeente Velsen, met anderen, op of aan de openbare weg, de 1e Rijksbinnenhaven, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen motortankschip "de Schippersgracht", welk geweld bestond uit het gooien van stenen tegen dat motortankschip.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverweging
Het hof overweegt ten aanzien van het Salduz-verweer als volgt.
In de uitspraken van het EHRM inzake Salduz tegen Turkije van 27 november 2008 en Panovits tegen Cyprus van 11 december 2008, alsook in het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2009, is bepaald dat een aangehouden verdachte, behoudens in het geval dat hij uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen om dat recht te beperken, gelegenheid moet worden geboden voorafgaand aan het eerste politieverhoor een advocaat te raadplegen. Voor aangehouden jeugdige verdachten geldt bovendien dat zij recht hebben op bijstand van een advocaat of een andere vertrouwenspersoon tijdens het politieverhoor.
Een aangehouden jeugdige verdachte kan naar het oordeel van het hof slechts dan afstand doen van deze rechten, indien hij in staat moet worden geacht de betekenis van die rechten te begrijpen en te overzien wat de consequenties zijn indien hij van die rechten afstand doet.
Indien een aangehouden jeugdige verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaande aan het eerste verhoor van de politie een advocaat te raadplegen dan wel niet tijdens dat verhoor is bijgestaan door een advocaat of een andere vertrouwenspersoon, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Sv.
Een dergelijk vormverzuim zal in de regel - na een daartoe strekkend verweer - dienen te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen.
Het hof heeft hiervoor al overwogen dat de verdachte op 22 augustus 2009 is aangehouden en dat vervolgens een verhoor heeft plaatsgevonden. Uit het dossier is niet gebleken dat de verdachte daarbij is gewezen op zijn consultatierecht. Evenmin is gebleken dat tijdens dit verhoor bijstand is verleend door een advocaat of een andere vertrouwenspersoon (te denken valt aan de ouders/verzorgers van de verdachte). Na die dag te zijn heengezonden is de verdachte door de politie uitgenodigd voor voortzetting van het verhoor op 5 september 2009.
Nu de verdachte echter de tijd en de mogelijkheid heeft gehad voorafgaande aan dit verhoor op 5 september juridisch advies in te winnen, zijn vader bij dit verhoor aanwezig is geweest en bovendien niet is gesteld noch is gebleken dat in het proces-verbaal van verhoor op 6 september iets is opgenomen dat verdachte niet heeft gezegd of niet zo zou hebben bedoeld, dan wel niet wilde dat het in die verklaring werd opgenomen, is het hof van oordeel dat dit proces-verbaal gebruikt kan worden voor het bewijs, ook al zou bij het verhoor van 5 september gebruik zijn gemaakt van de aantekeningen die kennelijk zijn gemaakt van het verhoor op 22 augustus 2009.
Wellicht ten overvloede: Daar waar de raadsvrouw heeft gesteld dat de overige verklaringen van de verdachte ook uitgesloten dienen te worden van het bewijs, deelt het hof die mening niet. Bij de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft de verdachte voorafgaand aan die verklaringen een advocaat kunnen raadplegen en is hij tijdens die zittingen, waar hij de verklaringen heeft afgelegd, bijgestaan door een advocaat en door zijn ouders.
Evenmin is het hof van oordeel dat de verklaringen van de medeverdachten dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Aangezien deze verhoren onder dezelfde omstandigheden zijn afgelegd als de verklaring van de verdachte, geldt hetgeen hiervoor is overwogen ook voor deze verklaringen. Nog daargelaten dat - als dit anders zou zijn - verdachte door schending van de norm ten aanzien van de medeverdachten niet rechtstreeks in zijn belangen is geschaad.
Naast het hiervoor besproken verweer heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat de verdachte en zijn medeverdachten een spelletje aan het spelen waren waarbij zij steentjes tegen een paal probeerden te gooien. Daarbij is per ongeluk een aantal steentjes tegen de boot aangekomen. Volgens de raadsvrouw levert dit echter geen geweldpleging op in de zin dat er een zodanige kracht is aangewend dat daardoor de openbare orde wordt verstoord.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij en zijn medeverdachten steentjes gooiden in de richting van een stang. In het verlengde van die stang (slechts op een paar meter afstand daar vandaan) lag het motortankschip "De Schippersgracht" gemeerd. Zowel de verdachte als medeverdachte [naam medeverdachte] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat sommige steentjes tegen de onderkant van dat schip aan kwamen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij bij het gooien van de steentjes het aangemeerde motortankschip zou raken. Dat de openbare orde hierdoor is verstoord, blijkt onder meer uit de verklaring van getuige [getuige], die heeft verklaard dat hij geknal en gebonk hoorde en naar aanleiding daarvan bij het motortankschip is gaan kijken. Toen hij op zo'n 20 meter bij dat schip vandaan was, zag hij dat de verdachte en de medeverdachten met steentjes aan het gooien waren en daarbij het motortankschip raakten. Naar aanleiding daarvan heeft de getuige de politie gealarmeerd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf of maatregel
De kinderrechter in de rechtbank Haarlem heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,- met een proeftijd van 2 jaar. Voorts heeft zij geconcludeerd om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze niet eenvoudig van aard is.
Het hof overweegt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Voorts overweegt het hof dat de behandeling van de strafzaak in hoger beroep lang op zich heeft laten wachten. In verband met die omstandigheden acht het hof het raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Deze kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de benadeelde partij daarin dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij Rederij Cement Tankvaart BV:
Verklaart de benadeelde partij ter zake van het bewezen verklaarde niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de zevende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.H.J. de Vries, mr. M.J.G.B. Heutink en mr. J.A.M. de Wit, in tegenwoordigheid van mr. M. Goedhart, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 december 2010.
[verdachte] /23-000871-10 - 6 -