2.6 Die stellingen leiden het hof tot de volgende overwegingen.
Na het optreden van de omstreden gewasschade is gezocht naar de oorzaak daarvan, niet in het minst door [ Geïntimeerde ] zelf.
Drs. [ T ] rapporteerde op 20 juni 2000 op verzoek van de verzekeraar van [ Appellant ], Aegon. Hij maakte op 8 juni 2000 foto’s van het perceel van [ Geïntimeerde ] en maakte in zijn voorlopig rapport van expertise melding van onzekerheid over de schadeoorzaak. Hij schreef vervolgens bij brief van 4 april 2001 na inspectie van het perceel samen met [ Geïntimeerde ] en [ Appellant ] dat de oorzaak niet duidelijk was.
[ Geïntimeerde ] schrijft bij brief van 17 juli 2001 dat bij het spuiten een fout of storing moet zijn opgetreden en een prop onwaarschijnlijk is; later houdt hij wel rekening met een prop.
[ G ] van DLV Adviesgroep schrijft bij brief van 10 juli 2002 aan [ Geïntimeerde ] dat hij spuitschade de meest waarschijnlijke optie vindt en dat hij de eventuele oorzaken nachtvorst en kunstmest niet aannemelijk vindt.
Schriftelijke verklaringen van [ K ], [ G ], [ G ], [ V ], [ H ], [ K ] en [ S ] die alle uit september 2002 dateren, houden telkens in dat zij het op spuitschade houden.
Drs [ T ] heeft in een aanvullend rapport d.d. 11 december 2002 gehandhaafd dat het oorzakelijk verband tussen de bespuiting door [ Appellant ] en de gewasschade niet is aangetoond.
P. Vink, de door de rechtbank bij beschikking van 26 augustus 2004 benoemde deskundige heeft in zijn rapport
geprobeerd om met het afstrepen van mogelijkheden aannemelijk te maken dat hoogstwaarschijnlijk als gevolg van spuitschade en/of defecte spuitapparatuur schade aan het tulpengewas van [ Geïntimeerde ] is ontstaan. Hij heeft er bij zijn conclusie melding van gemaakt dat in juni 2000 het schadebeeld veel nauwkeuriger had moeten worden vastgelegd om duidelijkheid over de schadeoorzaak te kunnen verschaffen. Later heeft hij zijn visie verduidelijkt aan de hand van vragen van de raadsman van [ Appellant ] alsmede bij gelegenheid van de ten overstaan van de rechtbank gehouden comparitie. Toentertijd had hij de beschikking over de foto’s die in juni 2000 werden gemaakt.
S. Veldboer heeft bij brief van 17 augustus 2005 zijn bevindingen gerapporteerd aan de advocaat van [ Appellant ]. Hij heeft geconstateerd dat geen van de betrokken deskundigen schade door herbiciden voor zijn rekening neemt. Ook schrijft hij dat na het perceel van [ Geïntimeerde ] vijf andere percelen tulpen met hetzelfde mengsel zijn bespoten. Veldboer acht spuitschade uitgesloten. Hij wijt de schade aan een botrytisaantasting. Veldboer citeert in zijn rapport de deskundige Degen; ook deze zou de visie zijn toegedaan dat het gewas niet door spuitschade was verkleurd.
De tulpenkweker [ naam tulpenkweker ] spreekt bij brief van 13 juli 2005 zijn –beredeneerde- twijfel uit over het standpunt van [ Geïntimeerde ] .
Naar het antwoord op de vraag naar de oorzaak van de opgetreden schade aan de tulpen is dus intensief en met kennis van zaken gezocht. De meningen lopen evenwel uiteen. Aan het samenstel van onderzoeksresultaten valt niet voldoende bewijs te ontlenen dat de door [ Geïntimeerde ] geleden gewasschade is veroorzaakt door de bespuiting door [ Appellant ], ook niet door middel van uitsluiting van mogelijke oorzaken.
Het hof leidt uit bovengenoemd onderzoeksmateriaal bovendien af dat het niet eenvoudig is om de schadeoorzaak te achterhalen.