ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4994

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.059.599/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident inzake vordering tot inzage van bescheiden in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een incidentele vordering tot inzage van bescheiden in het kader van een hoger beroep. De appellanten, De Jachthoorn c.s., hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin hun vordering tegen Aegis Media Nederland B.V. werd afgewezen. De Jachthoorn c.s. vorderden dat Aegis hen een bedrag zou betalen dat gerelateerd was aan aandelen in Medialand N.V., die zij aan Aegis hadden verkocht. Aegis heeft in het incident gevorderd dat De Jachthoorn c.s. bepaalde documenten zouden overleggen, die volgens Aegis relevant zouden zijn voor de uitkomst van de procedure. Het hof oordeelde dat Aegis niet met voldoende precisie had aangegeven welke specifieke bescheiden zij wenste in te zien, en dat de vordering daarom moest worden afgewezen. Het hof hield de beslissing over de kosten van het incident aan en verwees de hoofdzaak naar de rol voor memorie van antwoord. De uitspraak werd gedaan op 9 november 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DE JACHTHOORN BEHEER B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
2. [ APPELLANT 1 ],
wonende te [ woonplaats ],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KOPPELGOOR B.V.,
gevestigd te Harderwijk,
4. [ APPELLANT 4 ],
wonende te [ woonplaats ],
5. [ APPELLANTE 5 ],
wonende te [ woonplaats ], [ staat ], [ Land ],
6. [ APPELLANTE 6 ],
wonende te [ woonplaats ] [ Land ],
7. [ APPELLANTE 7 ],
wonende te [ woonplaats ],
8. [ APPELLANT 8 ],
wonende te [ woonplaats ],
9. [ APPELLANT 9 ],
wonende te [ woonplaats ]
APPELLANTEN, VERWEERDERS IN HET INCIDENT
advocaat: mr. L.M. Graal te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AEGIS MEDIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE, EISERES IN HET INCIDENT
advocaat: mr. G.C. Endedijk te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 23 februari 2010 zijn appellanten (hierna: De Jachthoorn c.s.) in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, onder zaak-/rolnummer 416875 / HA ZA 09-119 gewezen tussen henzelf als eisers en geïntimeerde (hierna: Aegis) als gedaagde, en uitgesproken op 6 januari 2010.
De Jachthoorn c.s. hebben bij memorie drie grieven geformuleerd en toegelicht, hun eis gewijzigd, bescheiden in het geding gebracht en bewijs aangeboden, met conclusie, kort gezegd, dat het hof, na vernietiging van het bestreden vonnis en voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Aegis zal veroordelen aan elk van de appellanten een bedrag te betalen zoals in het petitum gespecificeerd, met wettelijke (handels)rente en met verwijzing van Aegis in de proceskosten van de beide instanties.
Daarop heeft Aegis bij memorie een incident geopend, ertoe strekkende dat het hof De Jachthoorn c.s. zal veroordelen documenten over te leggen zoals hierna, onder 3.2, weergegeven, op straffe van een dwangsom, een en ander uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van De Jachthoorn c.s. in de kosten van het incident.
De Jachthoorn c.s. hebben bij memorie op die incidentele vordering geantwoord en tot afwijzing daarvan geconcludeerd, met veroordeling van Aegis in de kosten van het incident.
Ter zake van haar incidentele vordering heeft Aegis nog een akte genomen, waarop De Jachthoorn c.s. bij antwoordakte hebben gereageerd.
Vervolgens is in het incident arrest gevraagd.
2. Feiten en stellingen in de hoofdzaak
2.1 De Jachthoorn c.s. hielden alle aandelen in de naamloze vennootschap Medialand N.V. (hierna: Medialand). Zij hebben die aandelen bij overeenkomst van 30 juni 2003 verkocht aan Aegis, toen genaamd Carat Nederland B.V. De aan deze overeenkomst voorafgaande besprekingen/onderhandelingen zijn in belangrijke mate gevoerd door [ X ], toen bestuurder van Medialand en via ‘zijn’ vennootschap De Jachthoorn houdster van een flink deel van de aandelen Medialand.
2.2 In de hoofdzaak vorderen De Jachthoorn c.s. dat Aegis ieder van hen een bedrag betaalt, berekend naar rato van het aantal aandelen Medialand dat zij aan Aegis hebben verkocht, in totaal gelijk aan het bedrag van een creditfactuur die Medialand volgens De Jachthoorn c.s. heeft uitgebracht aan AstraZeneca B.V. (hierna: AstraZeneca).
2.3 De Jachthoorn c.s. stellen dat zij gerechtigd zijn op een bedrag ter grootte van deze creditfactuur omdat AstraZeneca het bedrag dat Medialand haar volgens de creditfactuur verschuldigd was nimmer heeft opgeëist, terwijl de vordering die AstraZeneca aan die factuur kon ontlenen inmiddels door verjaring verloren is gegaan.
2.4 Aegis bestrijdt deze vordering onder meer door te betwisten dat AstraZeneca het in de creditfactuur genoemde bedrag van Medialand tegoed had. Aegis stelt dat zij als nieuwe eigenaar van Medialand van AstraZeneca te horen heeft gekregen dat aldaar niets bekend is over de e-mails aangaande de creditfactuur die volgens De Jachthoorn c.s. met AstraZeneca zijn gewisseld.
2.5 In het vonnis waarvan beroep is vastgesteld dat een vordering van AstraZeneca tot betaling van het in de creditfactuur genoemde bedrag in elk geval niet kan zijn ontstaan vóór de (daadwerkelijke) ontvangst van deze factuur. Aangezien de rechtbank het er voor hield dat de factuur AstraZeneca destijds niet heeft bereikt, oordeelde zij dat de verjaringstermijn niet eerder kan zijn aangevangen dan 18 november 2008, de dag waarop AstraZeneca er door Aegis op is gewezen dat in dit geding over die voor AstraZeneca bestemde creditfactuur wordt gesproken. Zo beschouwd kan van voltooide verjaring geen sprake kan zijn, en op die grond is de vordering van De Jachthoorn c.s. afgewezen.
2.6 In verband met hun tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep produceren De Jachthoorn c.s. nog weer andere e-mailberichten, ten betoge dat destijds wel degelijk met AstraZeneca is gecorrespondeerd over een creditfactuur ter hoogte van een reeds betaald voorschot, en daarvoor in de plaats gekomen facturen met lagere bedragen die AstraZeneca daadwerkelijk aan Medialand diende te voldoen.
3. Beoordeling van de incidentele vordering
3.1 Aegis betoogt dat De Jachthoorn c.s. in eerste aanleg, en nu wederom bij memorie van grieven, (afdrukken van) e-mailberichten heeft overgelegd die Aegis niet kent, ofschoon zij als nieuwe eigenaar van Medialand zou moeten kunnen beschikken over de gehele administratie en alle documenten van die onderneming. In dat verband verwijst Aegis naar uitvoeringsafspraken die uit hoofde van de onder 2.1 bedoelde overeenkomst in 2005 met de vorige aandeelhouders van Medialand zijn gemaakt. Die afspraken hielden in dat [ X ] binnen een week na 13 april 2006 (het hof begrijpt: het moment waarop hij defungeerde als bestuurder van de vennootschap waarvan hijzelf en zijn mede-aandeelhouders de aandelen aan Aegis heeft verkocht) aan Aegis diende af te staan al hetgeen hij van de onderneming onder zich had, waaronder documenten betreffende de onderneming, haar klanten en haar operaties.
3.2 Aegis leidt daaruit af dat De Jachthoorn c.s. – die Aegis in deze procedure met [ X ] meent te kunnen vereenzelvigen - “op gegevens zitten” die voor de uitkomst van de onderhavige procedure van belang kunnen zijn, en die ter beschikking van Aegis gesteld hadden behoren te zijn. Daarom vordert Aegis nu op de voet van art. 843a Rv dat De Jachthoorn c.s. worden veroordeeld “tot overlegging (aan de procesadvocaat van Aegis) van alle informatie – in welke vorm dan ook beschikbaar – betreffende de (gewezen) (rechts)verhouding tussen Medialand en AstraZenica, in het bijzonder aangaande de creditnota van 19 augustus 2003, in de meest brede zin”.
3.3 Aldus stelt Aegis niet méér dan een vermoeden dat De Jachthoorn c.s. voor haar onbekende documenten onder zich hebben die mogelijk steun zouden kunnen bieden aan de stellingen die Aegis in dit geding betrekt. Daarmee zijn niet met de vereiste nauwkeurigheid de bepaalde bescheiden aangeduid die De Jachthoorn c.ss. ter beschikking hebben, bij kennisneming waarvan Aegis rechtmatig belang heeft als bedoeld in art. 843a Rv. Reeds daarop moet de incidentele vordering afstuiten.
Het hof zal de kosten van dit incident reserveren tot zijn einduitspraak.
4. Beslissing
Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 21 december 2010 voor memorie van antwoord;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Wortel, mr. J.W. Hoekzema en mr. C.H.M. van Altena en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 november 2010.