ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4991

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106.007.354-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake eigendomsoverdracht horecabedrijf na beëindiging affectieve relatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De partijen, [appellante] en [geïntimeerde], hebben een langdurige affectieve relatie gehad van ongeveer 34 jaar, die in januari 2007 is beëindigd. Tijdens hun relatie waren zij betrokken bij de exploitatie van een horecabedrijf, genaamd Bar Bodega Petit Restaurant "Talk of the Town". In de koopakte van 29 december 1980 verklaarde [geïntimeerde] het horecabedrijf aan [appellante] te verkopen en over te dragen. De koopprijs was vastgesteld op ƒ 150.000,--, en de betaling zou plaatsvinden via een overeenkomst van geldlening.

Na de beëindiging van hun relatie heeft [appellante] [geïntimeerde] de toegang tot het restaurant ontzegd. [geïntimeerde] heeft vervolgens juridische stappen ondernomen, waaronder het leggen van conservatoir beslag op de inventaris van het restaurant. In eerste aanleg vorderde [geïntimeerde] onder andere een verklaring voor recht dat het restaurant hem in eigendom toebehoort en dat [appellante] de zaak moest verlaten.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [geïntimeerde] onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn stellingen te onderbouwen. Het hof heeft [geïntimeerde] de gelegenheid geboden om dit bewijs alsnog te leveren door middel van getuigen. De beslissing van het hof houdt in dat verdere beslissingen worden aangehouden totdat het bewijs is geleverd. Het hof heeft ook de rol van mr. J. Wortel als raadsheer-commissaris benoemd voor het getuigenverhoor, dat op 13 januari 2010 zal plaatsvinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonend te [A],
APPELLANTE,
advocaat: mr. F.J.H.M. Tesink te Amsterdam,
t e g e n
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [A],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J. de Groot te Amstelveen.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 12 september 2007 is [appellante] in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, onder zaak-/rolnummer 367887 / HA ZA 07-1122 tussen partijen [geïntimeerde], als eiser en [appellante] als gedaagde gewezen en uitgesproken op 29 augustus 2007.
[appellante] heeft bij memorie zes grieven geformuleerd en toegelicht, bescheiden in het geding gebracht en bewijs aangeboden, met conclusie, kort gezegd, dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, na vernietiging van het vonnis waarvan beroep de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de beide instanties.
Daarop heeft [geïntimeerde] geantwoord, beschei¬den in het geding gebracht en bewijs aangeboden, met conclu¬sie, kort gezegd, dat, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd met veroordeling van [appellante] in de kosten van (naar het hof begrijpt) het hoger beroep.
Ten slotte is arrest gevraagd op basis van de in beide instanties overgelegde stukken.
2. De feiten
2.1 Het vonnis waarvan beroep bevat – klaarblijkelijk in verband met de hierna te noemen bijzonderheid in het procesverloop – geen opgave van de feiten die in deze zaak als vaststaand kunnen worden beschouwd.
2.2 Het gaat, gelet op hetgeen uit de gedingstukken blijkt en niet of onvoldoende is weersproken, thans om het volgende.
(i) Partijen hebben, zonder gehuwd te zijn geweest, ongeveer 34 jaar een affectieve relatie onderhouden die in januari 2007 ten einde is gekomen.
(ii) Reeds bij het begin van die relatie was [geïntimeerde] als ondernemer in de horeca actief. Beide partijen zijn op zeker moment betrokken geraakt bij de exploitatie van een horecabedrijf aan de [adres], destijds genaamd Bar Bodega Petit Restaurant “Talk of the Town”.
(iii) Bij de stukken bevindt zich een document met opschrift “KOOPAKTE inzake TALK OF THE TOWN”, waarin is bepaald, voor zover thans van belang:
“De ondergetekenden:
A. [GEÏNTIMEERDE] (…)
verder te noemen: verkoper
en
B. [APPELLANTE] (…)
hierna te noemen: koper,
VERKLAREN DE VOLGENDE OVEREENKOMST TE HEBBEN GESLOTEN:
Artikel 1.
Verkoper verkoopt en draagt per 1 januari 1981 in eigendom over aan koper die van verkoper koopt en van deze in eigendom aanvaardt het horecabedrijf: Bar Bodega Petit Restaurant “TALK OF THE TOWN”, gedreven aan de [adres], met het recht op de gevoerde handelsnaam en de goodwill, alsmede op de gehele aanwezige inventaris, met uitzondering van die goederen welke in bruikleen aan verkoper worden verstrekt. Een door partijen getekende lijst van de inventaris, die in eigendom wordt overgedragen, wordt afzonderlijk opgemaakt. Die inventaris is overigens aan partijen genoegzaam bekend.
Artikel 2.
De koopprijs bedraagt in het totaal ƒ. 150.000,-- (zegge: éénhonderdenvijftigduizend gulden) waarvan de betaling is geregeld in een overeenkomst van geldlening, waarvoor verkoper verklaart heden van koper te hebben ontvangen een door hem goedgekeurde schuldbekentenis van koper, zodat hij hierbij voor de betaling der koopsom kwijting verleent.
(…)
Artikel 4.
Verkoper heeft zich verplicht koper recht van eigendom te verschaffen dat:
a. onvoorwaardelijk is (…)”
Deze koopakte is met de dagtekening 29 december 1980 door beide partijen ondertekend.
(iv) De naam van dit horecabedrijf is sindsdien gewijzigd in [restaurant], in het Handelsregister ingeschreven als een eenmanszaak die sinds 1 januari 1981 voor rekening van [appellante] wordt gedreven.
(v) Vanaf 31 januari 2007 heeft [appellante] [geïntimeerde] de toegang tot [restaurant] ontzegd.
(vi) Bij vonnis van 15 februari 2007 is afgewezen een vordering van [geïntimeerde] tot het treffen van voorlopige voorzieningen, grotendeels overeenkomend met hetgeen hij in de onderhavige bodemprocedure vordert.
(vii) Bij vonnis van 22 maart 2007 is afgewezen een vordering van [appellante] tot het treffen van voorlopige voorzieningen, er op neerkomend dat [geïntimeerde] maandomzetten van [restaurant] vanaf een zeker tijdstip en daarnaast een bedrag aan privé-onttrekkingen aan [appellante] zou moeten betalen.
(viii) Op 20 maart 2007 heeft [geïntimeerde] ten laste van [appellante] conservatoir beslag gelegd op – kort gezegd – de inventaris van [restaurant].
(ix) In het vonnis waarvan beroep is melding gemaakt van een rolbeslissing tot verval van het recht van [appellante] om voor antwoord te mogen concluderen. Bij dit vonnis zijn de vorderingen van [geïntimeerde] als onweersproken toegewezen zoals hieronder nader omschreven.
(x) Bij vonnis van 13 september 2007 is als voorlopige voorziening de tenuitvoerlegging van het thans bestreden vonnis van 29 augustus 2007 geschorst. In dit in kort geding gewezen vonnis is vastgesteld, voor zover thans van belang, dat mr. Tesink in verband met haar niet toe te rekenen omstandigheden aan mr. De Groot, de advocaat van [geïntimeerde], uitstel voor het dienen van antwoord heeft verzocht en mr. De Groot daarmee heeft ingestemd, doch niettemin aan [appellante] akte niet-dienen is verleend en vervolgens een verzoek om uitstel is afgewezen.
3. Beoordeling
3.1 [geïntimeerde] vorderde in eerste aanleg, samengevat, primair
(I) een verklaring voor recht dat [restaurant] hem in eigendom toebehoort,
(II) een gebod aan [appellante] de zaak binnen 24 uur te verlaten, de sleutels af te geven, de zaak niet meer te betreden (met machtiging van [geïntimeerde] desnoods de politie in te schakelen) en geen contact meer met het personeel te hebben,
(III) een gebod aan [appellante] te gedogen dat [geïntimeerde] de zaak blijft drijven,
(IV) een gebod aan [appellante] mee te werken aan wijziging in het handelsregister, te weten inschrijving van [geïntimeerde] als eigenaar en gelijktijdige uitschrijving van [appellante] in die hoedanigheid (met machtiging deze wijziging desnoods op de in art. 3:300 BW voorziene wijze aan te brengen),
(V) een (met een dwangsom versterkt) gebod aan [appellante] mee te werken aan het op naam van [geïntimeerde] stellen van de bankrekeningen van [restaurant],
of subsidiair veroordeling van [appellante] aan [geïntimeerde] te betalen
(I) de destijds overeengekomen overnamesom ad Hfl 150.000,= vermeerderd met een nader te bepalen meerwaarde van [restaurant] en met rente, alsmede
(II) een vergoeding voor de werkzaamheden die [geïntimeerde] sinds 1981 onbezoldigd in [restaurant] heeft verricht.
3.2 Het primair gevorderde is in eerste aanleg toegewezen, met uitzondering van het onder (II) genoemde verbod op contact met personeelsleden en het onder (III) gevorderde gebod te gedogen dat [geïntimeerde] de zaak blijft drijven.
3.3 [appellante] komt hiertegen op met zes grieven, elk gericht tegen een onderdeel van het dictum in de bestreden uitspraak. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.
3.4 [geïntimeerde] heeft bij inleidende dagvaarding (onder randnummers 15 en volgende) gesteld dat de hierboven genoemde overeenkomst van 29 december 1980 uitsluitend is opgesteld om de onderneming aan verhaal door de Belastingdienst te kunnen onttrekken, en partijen geen werkelijke eigendomsoverdracht hebben beoogd.
3.5 [appellante] bestrijdt deze stelling door te betogen dat [geïntimeerde] met een aanzienlijke belastingschuld kampte, en dat zij het restaurant van [geïntimeerde] heeft gekocht teneinde die onderneming, waarvoor zij haar vorige baan had opgegeven, te kunnen behouden.
3.6 Het staat vast dat partijen het hier bedoelde geschrift hebben ondertekend ten bewijze van een tussen hen gesloten overeenkomst. De onder 2.2 (iii) aangehaalde bepalingen zijn op zichzelf beschouwd niet voor verschillende uitleg vatbaar. Zij houden ondubbelzinnig in dat [geïntimeerde] aan [appellante] onvoorwaardelijk de eigendom van [restaurant] heeft verschaft. Zulke bepalingen in een schriftelijke overeenkomst moeten worden uitgelegd in overeenstemming met de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen, in samenhang met hetgeen zij voor het overige zijn overeengekomen, en met inachtneming van hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
3.7 Aangezien die bepalingen inhouden dat ter zake van de koopsom kwijting is verleend, komt geen belang toe aan hetgeen [geïntimeerde] stelt met betrekking tot de volgens hem nimmer opgemaakte schuldbekentenis, of met betrekking tot het volgens hem niet geleverde bewijs dat [appellante] voor de overname van [restaurant] een geldlening is aangegaan. Ook als men ervan uit zou moeten gaan dat de in artikel 2 van de koopakte genoemde schuldbekentenis niet is opgemaakt en [appellante] de koopsom niet heeft gefinancierd, zou daarin nog geen aanwijzing te vinden zijn dat partijen iets anders zijn overeengekomen dan hetgeen zij op papier hebben gezet, te weten een onvoorwaardelijke eigendomsoverdracht met kwijting van het voor die overdracht verschuldigde bedrag.
3.8 [geïntimeerde]’s beroep op een sindsdien verdwenen side-letter kan zijn door [appellante] bestreden stelling evenmin dragen, en ook overigens heeft [geïntimeerde] geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die er op wijzen dat het op 29 december 1980 ondertekende geschrift iets anders uitdrukt dan partijen in werkelijkheid zijn overeengekomen.
3.9 Naar ’s hofs oordeel heeft [geïntimeerde], tegenover het gemotiveerde betoog van [appellante] dat de onder 2.2 (iii) aangehaalde bepalingen juist weergegeven wat partijen zijn overeengekomen, onvoldoende bewijs bijgebracht om hem in zijn bij inleidende dagvaarding betrokken stellingen te kunnen volgen.
Het hof zal [geïntimeerde], die een daartoe strekkend aanbod heeft gedaan, de gelegenheid bieden dit alsnog door middel van getuigen te bewijzen. Verdere beslissingen moeten worden aangehouden.
4. Beslissing
Het hof:
laat [geïntimeerde] toe tot het bewijs door getuigen dat hij niettegenstaande de tekst van de op 29 december 1980 ondertekende overeenkomst eigenaar is van Restaurant Pizzeria [restaurant];
bepaalt dat de getuigen zullen worden gehoord door het lid van deze kamer mr. J. Wortel, die hierbij wordt benoemd tot raadsheer-commissaris, die daartoe op donderdag 13 januari 2010 te 09.30 uur zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Prinsengracht 436 te Amsterdam;
bepaalt dat partijen tot twee weken na de uitspraakdatum van dit arrest schriftelijk aan het enquêtebureau van de griffie van dit hof kunnen meedelen dat zij of de getuigen verhinderd zijn op het zojuist genoemde tijdstip te verschijnen, onder opgave van de verhinderdagen van beide partijen en de getuigen in de daaropvolgende drie maanden, in welk geval met inachtneming van die verhinderdagen een nieuw tijdstip voor het getuigenverhoor zal worden vastgesteld;
houdt elke verdere beslissing aan.
¬
Dit arrest is gewezen door mr. J. Wortel, mr. J.W. Hoekzema en mr. C.H.M. van Altena en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 november 2010.