GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 2 november 2010 in de zaak onder nummer 200.060.127/01 NOT van:
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. J.M.A.H. van der Ploeg,
[klaagster],
wonende te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. J.G. Borgesius.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Namens appellant, verder de notaris, is bij op 18 maart 2010 ter griffie ingekomen verzoekschrift - met bijlage - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Utrecht, verder de kamer, van 24 februari 2010, waarbij de klacht van geïntimeerde, verder klaagster, gegrond is verklaard en aan de notaris de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van 2 weken is opgelegd.
1.2. De notaris heeft bij aanvullend beroepschrift - met bijlagen - binnengekomen ter griffie van het hof op 17 mei 2010 de gronden waarop zijn beroep stoelt nader toegelicht.
1.3. Van de zijde van klaagster is op 28 juni 2010 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 september 2010, alwaar klaagster en de notaris zijn verschenen, beiden vergezeld van hun gemachtigden. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van een pleitnotitie.
1.5. Op 21 september 2010 is ter griffie van het hof een brief van de zijde van de notaris ingekomen met als bijlage de creditnota betreffende de declaraties van respectievelijk 6 maart 2009, 6 april 2009 en 24 juli 2009 ten bedrage van € 6.814,54.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben de juistheid van de door de kamer vastgestelde feiten niet betwist, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4.1. Klaagster verwijt de notaris dat hij klachtwaardig heeft gehandeld door op de meest omslachtige wijze werkzaamheden te verrichten, zodat hij zoveel mogelijk declarabele uren kon schrijven. Hierdoor heeft hij in strijd gehandeld met het belang van klaagster, waardoor hij het vertrouwen van klaagster in zijn hoedanigheid van notaris heeft geschaad. De handelwijze van de notaris heeft geen enkel reëel notarieel doel gediend.
4.2. In hoger beroep verwijt klaagster de notaris bovendien dat zij nimmer de creditfacturen heeft ontvangen, waarom zij had verzocht.
5. Het verweer van de notaris
Het verweer van de notaris zal, voor zover nodig, bij de beoordeling van de klacht aan de orde komen.
6.1. In zijn algemeenheid kan het hof geen kennis nemen van klachten die voor het eerst in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Nu klaagster voor het eerst in hoger beroep haar klacht heeft aangevuld met het verwijt dat zij nimmer creditfacturen van de notaris heeft ontvangen, zal het hof reeds om die reden niet tot behandeling van die klacht overgaan.
6.2. Met de kamer is het hof van oordeel dat de notaris ernstig te kort geschoten is in de zorg die hij ten opzichte van klaagster diende te betrachten. Van zijn wijze van handelen kan hem dan ook een ernstig verwijt worden gemaakt. Ter zitting in hoger beroep (pleitnotitie pag. 2) heeft de notaris erkend dat hij de belangen van klaagster volstrekt uit het oog heeft verloren en daarmee blijk gegeven het onjuiste van zijn handelen in te zien. In dat verband bevreemdt het des te meer dat de notaris ten tijde van de behandeling van de klacht in hoger beroep er nog steeds niet toe was overgegaan om aan klaagster zijn hiervoor onder 1.5. genoemde creditnota toe te zenden.
6.3. Met de kamer is het hof van oorden dat, gelet op de ernst van het verwijt dat de notaris moet worden gemaakt, een schorsing van twee weken passend en geboden is.
6.4. Dat de notaris door middel van intervisie zijn functioneren als notaris met collegae heeft besproken, leidt niet tot een ander oordeel.
6.5. Hetgeen partijen nog naar voren hebben gebracht kan als in het vorengaande reeds behandeld dan wel als niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
- bekrachtigt de beslissing waarvan beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, A.Bockwinkel en G. Kleykamp-Van der Ben en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 2 november 2010 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT UTRECHT
BESLISSING van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Utrecht op de klacht van:
[klaagster],
wonende te [plaatsnaam],
klaagster,
gemachtigde mr. J.G. Borgesius,
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
beklaagde,
advocaat mr. J. van Ravenhorst.
Klaagster heeft zich bij brief van 15 september 2009, met bijlagen, tot deze Kamer gewend met een klacht over notaris mr. [...], hierna: de notaris.
De notaris heeft bij brief van zijn advocaat van 14 december 2009, eveneens met enige bijlagen, op de klacht geantwoord.
De klacht is op 28 januari 2010 mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn de gemachtigde van klaagster en de notaris, vergezeld van zijn advocaat, verschenen.
De gemachtigde van klaagster heeft de klacht toegelicht. De notaris heeft daarop zijn standpunt uiteengezet.
Na voortgezet debat heeft de Kamer de uitspraak bepaald op 11 maart 2010, dan wel indien mogelijk eerder.
2.1. Klaagster heeft de woning aan [adres] verkocht en de kopers daarvan hebben kenbaar gemaakt dat het transport van de woning zal plaatsvinden ten overstaan van de notaris. De woning was eigendom van klaagster en haar echtgenoot die in 2005 is overleden.
2.2. De notaris heeft op 26 januari 2009 de koopovereenkomst en een door notaris mr. [A] op 26 september 2005 opgemaakte verklaring van executele ontvangen van de makelaar, de heer [B]. Op een daartoe strekkende vraag van de notaris heeft de makelaar meegedeeld dat de verklaring van executele was bijgevoegd om daarmee tot uitdrukking te brengen dat klaagster bevoegd is tot eigendomsoverdracht van de woning.
2.3. Uit de verklaring van executele blijkt onder meer het volgende. De op 7 september 2005 overleden echtgenoot van klaagster, erflater, was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met klaagster. Uit het huwelijk van erflater en klaagster zijn twee kinderen geboren. Erflater heeft bij testament over zijn nalatenschap beschikt. Erflater heeft in zijn testament klaagster benoemd tot executeur onder toekenning aan haar van het recht en de macht tot in bezitneming van de nalatenschap gedurende de tijd die voor de afwikkeling is vereist.
2.4. De notaris heeft een afschrift van het testament van erflater ontvangen van het kantoor van notaris mr. [A] (hierna: notaris [A]). Een medewerkster van dat kantoor heeft daarbij aangegeven dat klaagster zelfstandig bevoegd was tot verkoop en levering van de woning.
2.5. De notaris heeft bij brief van 23 februari 2009 aan notaris [A] de volgende vragen
gesteld.
“1. De wettelijke anderhalf jaarstermijn is verstreken, Is deze via de kantonrechter verlengd?
2. Dienen er op dit moment nog steeds schulden der nalatenschap te worden voldaan en vorderingen te worden geïnd?
3. Strekt de verkoping van de woning tot voldoening van de schulden der nalatenschap?”
2.6. De notaris heeft op diezelfde datum een brief aan klaagster gezonden waarin hij haar onder meer het volgende meedeelt.
“Wij hebben onderzoek verricht naar uw bevoegdheid tot eigendomsoverdracht bij een aantal officiële registers. Daarin wordt een aantal elementen bevestigd zoals is aangegeven in de verklaring van executele zoals deze is opgesteld door collega [A]. Naar aanleiding van deze verklaring van executele waarvan een kopie afschrift was bijgesloten bij de koopover-eenkomst door de makelaar, hebben wij eerste contact gezocht met uw adviseur de heer [B] en in vervolg daarop door tussenkomst van de heer [B] met collega [A] te [plaatsnaam]. Een kopie van ons schrijven aan collega [A] treft u bijgesloten aan. Kortheids- en volledigheidshalve verwijs ik u daarnaar.
Deze werkzaamheden kwalificeren als bijzonder onderzoek naar de bevoegdheid van u als verkoper tot eigendomsoverdracht als gevolg van vererving.
Conform onze financiële bijsluiter zullen deze werkzaamheden u op basis van bestede tijd in rekening worden gebracht. Deze werkzaamheden worden geadministreerd onder dossiernummer: [X].”
2.7. Notaris [A] heeft bij brief van 24 februari 2009 aan de notaris meegedeeld dat hij de gestelde vragen niet kan beantwoorden omdat de (verdere) afwikkeling van de nalatenschap niet bij hem in behandeling is geweest.
2.8. De notaris heeft daarop bij brief van 26 februari 2009 aan klaagster te kennen gegeven dat, gelet op de reactie van notaris [A], een nader onderzoek dient plaats te vinden naar haar bevoegdheid tot eigendomsoverdracht in haar hoedanigheid van hetzij executeur hetzij langstlevende erfgenaam. De notaris heeft klaagster verzocht daartoe een afspraak met hem te maken.
2.9. De notaris heeft op 6 maart 2009 een declaratie ad EUR 1.489,99 incl. BTW aan klaagster gezonden met vermelding van dossiernummer [X] met de omschrijving: honorarium (familiepraktijk) advies- en begeleidingswerkzaamheden voor de periode tot en met 28 februari 2009.
2.10. De notaris heeft bij brief van 10 maart 2009 aan klaagster te kennen gegeven dat hij telefonisch met de makelaar had gesproken en dat hij zich niet kon vinden in diens - door notaris [A] gesteunde - visie dat de bevoegdheid tot eigendomsoverdracht afdoende bleek uit de verklaring van executele. In ditzelfde schrijven deelt de notaris aan klaagster mee dat zij zich voor het nadere onderzoek en de daarop af te geven verklaring van erfrecht ook tot notaris [A] kan wenden.
2.11. Notaris [A] heeft op 20 maart 2009 de verklaring van erfrecht/toedeling opgemaakt en heeft deze aan de notaris doen toekomen.
Uit deze verklaring blijkt dat klaagster alleen en met uitsluiting van ieder ander bevoegd is tot beheer van en beschikking over alle goederen en gelden behorende tot de gemeenschap van goederen en de daarin begrepen nalatenschap van erflater.
2.12. De notaris heeft op 6 april 2009 een declaratie ad EUR 753,27 incl. BTW aan klaagster gezonden met vermelding van dossiernummer [X] en met omschrijving: honorarium (familiepraktijk) advies- en begeleidingswerkzaamheden voor de periode 1 maart 2009 tot en met 31 maart 2009.
2.13. Notaris [A] heeft zich bij brief van 15 juli 2009 tot de notaris gewend. In dat schrijven stelt hij vraagtekens bij de door de notaris aan klaagster gezonden declaraties. Notaris [A] stelt onder meer dat klaagster zich door de aanpak van de notaris genoodzaakt voelde een verklaring van erfrecht aan te vragen, hetgeen feitelijk overbodig was. Ook stelt hij dat de notaris betrekkelijk eenvoudige en weinig tijdrovende werkzaamheden heeft verricht en dat de door de notaris gedeclareerde kosten daarmee niet in verhouding staan.
2.14. De notaris heeft bij brief van 24 juli 2009 aan notaris [A] het verloop van de door hem verrichtte handelingen beschreven. Daarbij heeft hij tevens uiteengezet waarom het door hem verlangde onderzoek naar de beschikkingsbevoegdheid van klaagster noodzakelijk was.
2.15. In het kader van het transport van de woning dat op 31 juli 2009 stond gepland, heeft de notaris op 9 juli 2009 een extra controle bij het Kadaster uitgevoerd. Bij die controle bleek dat er één hypothecaire inschrijving (SNS-Bank) op het registergoed stond vermeld.
Op 31 juli 2009, is tijdens de herrecherche gebleken dat er op 13 juli 2009 een tweede hypothecaire inschrijving ten behoeve van de Rabobank (verleden voor notaris [A]) had plaatsgevonden. Deze extra onderzetting heeft, gelet op het contact met de Rabobank en de door haar gestelde voorwaarden voor gedeeltelijke doorhaling, tot enig uitstel van het transport geleid. Het transport heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2009.
2.16. De notaris heeft op 24 juli 2009 een declaratie ad EUR 4.571,39 incl. BTW aan klaagster gezonden met vermelding van dossiernummer [X] en met de omschrijving: honorarium (familiepraktijk) advies- en begeleidingswerkzaamheden voor de periode 1 april 2009 tot en met 24 juli 2009.
2.17. De notaris heeft bij brief van 7 augustus 2009 aan klaagster bevestigd dat hij op de dag van het transport onder meer met haar heeft besproken dat er tussen hem en notaris [A] een verschil van inzicht bestond zowel op notarieel-juridisch vlak als op het gebied van de ambtsuitoefening.
3. De klacht, het verweer en de beoordeling.
3.1. Klaagster stelt dat de notaris klachtwaardig heeft gehandeld aangezien de notaris op de meest omslachtige wijze die maar te verzinnen was en om maar zoveel mogelijk declarabele uren te kunnen schrijven, volledig ongevraagd en op kosten van klaagster, getracht heeft een door hemzelf in het leven geroepen discussie te gaan voeren met een collega-notaris. Klaagster stelt dat de notaris daarbij in strijd heeft gehandeld met het belang van klaagster, het vertrouwen van klaagster in zijn hoedanigheid van notaris heeft geschaad en dat het handelen van de notaris geen enkel reëel notarieel doel heeft gediend.
Klaagster vermeldt daarbij uitdrukkelijk dat de klacht zich als zodanig niet richt tegen het in rekening brengen van extra werkzaamheden die de notaris heeft moeten verrichten in het onderzoek naar de beschikkingsbevoegdheid en die betrekking hebben op het nadien gevestigde overbruggingskrediet.
3.2. De notaris heeft verweer gevoerd. Zijn verweer komt voor zo veel nodig, in het navolgende aan de orde.
3.3. De kern van de klacht betreft het verwijt, dat de notaris met het in rekening brengen van in totaal EUR 6.815.54 incl. BTW voor de door hem verrichte werkzaamheden, heeft gehandeld in strijd met de eer en waardigheid van het notarisambt. Daarmee is de bevoegdheid van de Kamer – hoewel de klacht betrekking heeft op declaraties – gegeven.
3.4. De Kamer is met klaagster van oordeel, dat de door de notaris te verrichten extra werkzaamheden die betrekking hadden op het onderzoek naar de beschikkingsbevoegdheid van klaagster van een tamelijk routinematige en eenvoudige aard waren.
3.5. De notaris stelt dat klaagster stilzwijgend heeft bewilligd in de (hiervoor onder 2.6. bedoelde) brief van 23 februari 2009 waarin hij haar voorhoudt dat extra werkzaamheden op basis van bestede tijd in rekening zouden worden gebracht. De notaris stelt dat hij niet zonder meer kon uitgaan van de beschikkingsbevoegdheid van klaagster, hetgeen nadien ook werd versterkt door het feit dat klaagster ook niet had vermeld dat er een tweede hypotheek moest worden afgelost. De notaris stelt dat er - mede tengevolge van het feit dat notaris [A] jegens klaagster is tekortgeschoten in zijn dienstverlening - derhalve meer werkzaamheden zijn verricht dan het verzorgen van een transport waarvan de gebruikelijke kosten in de regel voor rekening komen van de koper. De notaris zag zich bovendien genoodzaakt om met notaris [A] in discussie te gaan teneinde klaagster duidelijk te maken dat de verklaring van erfrecht noodzakelijk was om haar beschikkingsbevoegdheid te kunnen vaststellen. Tenslotte heeft de notaris aangegeven dat hij van mening is dat eigenlijk notaris [A] de declaratie van 24 juli 2009 moet betalen.
3.6. Naar het oordeel van de Kamer heeft de notaris voor de werkzaamheden in de declaraties, die betrekking hebben op de periode tot 1 april 2009 onevenredig veel uren aan klaagster in rekening gebracht en staat het totaal bedrag van EUR 2.122,86 niet in een redelijke verhouding tot de aard van die werkzaamheden en het nut daarvan voor klaagster. De notaris heeft in die periode immers slechts geconstateerd dat hij de beschikkingsbevoegd-heid van klaagster niet kon afleiden uit de enkele verklaring van executele en is daarover vragen gaan stellen en gaan corresponderen. De Kamer overweegt dat het op de weg van de notaris had gelegen om, uitgaande van zijn, naar het oordeel van de Kamer niet onbegrijpelijke, beoordeling dat de verklaring van executele onvoldoende zekerheid bood, klaagster voor te houden dat hij, dan wel een andere notaris, op betrekkelijk eenvoudige wijze een erfgenamenonderzoek zou kunnen verrichten en een verklaring van erfrecht zou kunnen opstellen hetgeen verdere correspondentie overbodig maakte en het belang van klaagster ten goede kwam. De notaris heeft die mogelijkheid wel aan klaagster bij brief van 10 maart 2009 meegedeeld doch pas nadat hij haar op 6 maart 2009 een declaratie van EUR 1.489,99 had gezonden. De Kamer is met klaagster van oordeel dat de notaris het belang van klaagster niet heeft gediend en slechts in nodeloze details en correspondentie is getreden.
3.7. Voor de Kamer weegt nog zwaarder dat de notaris, nadat de door hem verlangde verklaring van erfrecht op of omstreeks 20 maart 2009 was ontvangen, het belang van klaagster nog verder uit het oog heeft verloren. De notaris heeft - kennelijk als reactie op het hiervoor onder 2.10 bedoelde contact met de makelaar die in dat gesprek ook vraagtekens zette bij de declaratie van de notaris van 6 maart 2009 - een aanleiding gevonden om geheel zonder opdracht en zonder enig overleg met klaagster, op kosten van klaagster een discussie over de noodzaak van de inmiddels verstrekte verklaring van erfrecht te gaan voeren met notaris [A]. Het is de Kamer ook ter zitting niet duidelijk geworden welk belang van klaagster de notaris daarbij voor ogen stond.
Met het opmaken door notaris [A] op 20 maart 2009 van de verklaring van erfrecht was immers aan iedere onzekerheid over de beschikkingsbevoegdheid van klaagster een einde gemaakt, zodat niet kan worden ingezien welk belang van klaagster met de verdere discussie was gediend. Het is bovendien naar het oordeel van de Kamer disproportioneel te achten dat de notaris voor het voeren van die discussie in zijn declaratie van 24 juli 2009 in totaal 20 uren, waarvan 12,18 uren van hemzelf, aan klaagster in rekening heeft gebracht.
De notaris heeft in dit opzicht betoogd dat zijn handelswijze wordt gerechtvaardigd door zijn wens om met het voeren van de discussie met notaris [A] te bewerkstelligen dat notaris [A] de over de periode voor 1 april 2009 door de notaris aan klaagster in rekening gebrachte bedragen aan klaagster zou vergoeden. Dit betoog gaat reeds hierom niet op, omdat niet is gebleken dat hij dit oogmerk met klaagster heeft besproken en evenmin dat hij klaagster heeft ingelicht over de daarmee gemoeide kosten. Verder heeft de notaris betoogd dat hij klaagster te kennen heeft gegeven dat zij de declaratie van 24 juli 2009 niet behoefde te voldoen, doch dit is door klaagster en haar gemachtigde betwist terwijl dit betoog evenmin wordt bevestigd door de door de notaris overgelegde correspondentie.
3.8. Het bovenstaande leidt de Kamer tot het oordeel dat de notaris ernstig tekort is geschoten in de zorg die hij als notaris behoorde te betrachten ten opzichte van klaagster. Zijn handelen betaamt een behoorlijk notaris niet. De klacht is derhalve gegrond.
3.9. Bij de beantwoording van de vraag welke maatregel aan de notaris moet worden opgelegd heeft de Kamer het volgende in aanmerking genomen.
De Kamer maakt de notaris een ernstig verwijt van zijn handelen, met name omdat hij iedere redelijke verhouding tussen de omvang van de aan klaagster in rekening gebrachte werkzaamheden en de mate waarin de belangen van klaagster door die werkzaamheden zijn gediend uit het oog heeft verloren. De Kamer acht bovendien van belang dat de notaris ter zitting een volstrekt onbegrip heeft getoond voor het standpunt van klaagster. De Kamer acht dat zorgwekkend, omdat dat aanleiding geeft te vrezen voor herhaling van dit handelen. De Kamer acht op grond hiervan een schorsing voor de duur van twee weken passend.
4.1. Verklaart de klacht gegrond.
4.2. Legt aan de notaris de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt op, te weten voor de duur van twee weken.
4.3. Bepaalt dat de Kamer van Toezicht aan de notaris bij aangetekende brief, nadat de beslissing onherroepelijk is geworden, de datum zal meedelen waarop de schorsing van kracht wordt.
Gewezen te Utrecht door mr. H.Æ. Uniken Venema, voorzitter, mrs. E.J.M. Kerpen, B.J.M. Gehlen, R.J.M. van den Heuvel en A.R. Creutzberg, leden, bijgestaan door mr. M.E. Hoogendorp, plv. secretaris, en uitgesproken op 19 februari 2010.
De plv. secretaris De voorzitter
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de verzenddatum daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Civiele Griffie, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.