GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 5 oktober 2010 in de zaak onder nummer 200.056.284/01 NOT van:
[klager],
wonende te [plaatsnaam],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. G.J.M. Gussenhoven,
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. E.L.A. van Emden.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof is op 4 februari 2010 van de zijde van appellant, hierna klager, een verzoekschrift met bijlagen ingekomen, waarbij hij hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Utrecht, hierna de kamer, van 6 januari 2010, waarbij de kamer de klacht tegen geïntimeerde, verder de notaris, ongegrond heeft verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 5 maart 2010 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van klager is op 4 augustus 2010 een akte overlegging producties ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 26 augustus 2010.
Klager, de notaris en hun gemachtigden zijn verschenen en hebben het woord gevoerd, de gemachtigde van de notaris aan de hand van een pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klager
Klager verwijt de notaris dat hij nalatig blijft om het hem toekomende deel van het restant van het depot ad € 79.175,50 aan hem uit te keren, terwijl de tussen hem en zijn gewezen echtgenote in het kader van hun boedelscheiding gegeven beschikking van de rechtbank te Utrecht van 14 januari 2009 uitvoerbaar bij voorraad verklaard is. Klager heeft naar voren gebracht dat de notaris weliswaar op verzoek van hem en zijn ex-echtgenote na het passeren van de leveringsakte van de (mede) aan klager toebehorende woning op 1 oktober 2008 gelden onder zich heeft gehouden, maar dat hij noch zijn ex-echtgenote de hun door de notaris toegezonden brief met depotvoorwaarden heeft getekend en aan de notaris heeft terug gezonden, zodat van een overeenkomst tot depot geen sprake is. Naar de mening van klager staat niets aan de inwilliging van zijn verzoek tot uitkering van genoemd bedrag aan hem in de weg en dient de notaris tot uitkering over te gaan.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris heeft de stellingen van klager betwist en zich als volgt verweerd.
5.2.Hoewel beide partijen niet op de brief van 10 oktober 2008 hebben gereageerd, zijn de daarin opgenomen depotvoorwaarden toch van toepassing. De notaris heeft er voorts op gewezen dat de beschikking van de rechtbank van 14 januari 2009 geen opdracht aan hem bevat om tot uitkering over te gaan, maar een vaststelling op welk deel van het depotbedrag ieder van partijen recht heeft. Uit de beslissing van de rechtbank blijkt tevens dat partijen over en weer vorderingen op elkaar hebben en dat de ex-echtgenote een aanzienlijk groter bedrag toekomt dan het bedrag dat hij, notaris, in depot onder zich heeft. Aangezien er tussen partijen geen overeenstemming is over het uit te keren depotbedrag aan klager, voelt de notaris zich niet vrij het verzoek van klager in te willigen.
6. De beoordeling van de klacht
6.1. Met de kamer is het hof van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Immers, wat er ook zij van het al dan niet van toepassing zijn van de in de brief van de notaris van 10 oktober 2008 opgenomen depotvoorwaarden, nu partijen geen overeenstemming hadden bereikt over door de notaris uit te keren depotbedragen, stond het de notaris niet vrij het verzoek van klager om uit het depot een bedrag van € 79.175,50 aan hem uit te keren, in te willigen.
6.2.Het feit dat de beschikking van de rechtbank van 14 januari 2009 waarin de rechtbank heeft bepaald dat ieder van partijen recht heeft op een bedrag van € 79.175,50 uitvoerbaar bij voorraad is verklaard doet daaraan niet af, nu deze beschikking geen opdracht aan de notaris inhoudt tot uitkering van de depotgelden over te gaan.
6.3. Dit leidt tot de volgende beslissing.
- bekrachtigt de beslissing waarvan beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, A. Bockwinkel en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2010 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT UTRECHT
BESLISSING van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Utrecht op de klacht van:
[klager],
wonende te [plaatsnaam],
klager,
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
beklaagde, hierna: de notaris,
gemachtigde: mr. E.L.A. van Emden.
Op 7 september 2009 heeft deze Kamer een brief met een enkele bijlage van klager ontvangen. Daarin klaagt hij erover dat de notaris geen gevolg wil geven aan het uitvoerbaar bij voorraad gewezen vonnis van deze rechtbank van 14 januari 2009 tussen klager en diens gewezen echtgenote.
Bij brief van 7 oktober 2009, met bijlagen, heeft de notaris op de klacht gereageerd.
De klacht is op 25 november 2009 mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- klager en
- de notaris, vergezeld van diens gemachtigde.
Klager heeft zijn klacht toegelicht.
De gemachtigde van de notaris heeft daarop diens standpunt uiteengezet, mede aan de hand van een op schrift gestelde en overgelegde toelichting. De notaris heeft zelf ook enige inlichtingen verschaft.
Na voortgezet debat heeft de Kamer de uitspraak bepaald op heden.
2.1 Klager is op 14 februari 2008 van [A] gescheiden door inschrijving op 14 februari 2008 van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 24 oktober 2007 in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2 De (mede) aan klager in eigendom toebehorende woning aan het [adres] is verkocht. Op 1 oktober 2008 is ten overstaan van de notaris de leveringsakte gepasseerd. Na de overdracht is een bedrag van € 558.975,19 onder de notaris gebleven omdat over de verdeling van dat bedrag tussen klager en zijn gewezen echtgenote geen overeenstemming bestond.
2.3 Op 10 oktober 2008 heeft de notaris zowel aan klager als aan mevrouw [A] een brief gestuurd waarin hij bevestigt dat het onder 2.2 genoemde bedrag op een kwaliteitsrekening van het notariskantoor is gestort. In die brief vermeldt de notaris de voorwaarden waaronder hij het geld in depot houdt.
Artikel 1 van die voorwaarde luidt -voor zover van belang- als volgt:
“1. Uitkering Depot
1. Verkoper verkrijgt ten gevolge van het Depot een voorwaardelijke vordering op de Notaris. Deze vordering wordt, onverminderd lid 2 hierna, op één van de hierna vermelde wijzen onvoorwaardelijk en opeisbaar:
a. hetzij na ontvangst door de Notaris van een ondubbelzinnige gelijkluidende schriftelijke opdracht van Verkoper;
b. hetzij na ontvangst door de Notaris van een rechterlijk vonnis of een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis, waarna de Notaris het Depot zal uitkeren overeenkomstig die opdracht of dat vonnis.
(…)
3. Zolang echter de Notaris op, vóór of na de Datum niet kan beoordelen of vaststellen of niet wenst te beoordelen of vast te stellen aan wie het Depot dient te worden uitgekeerd, zal de Notaris het Depot onder zich houden totdat onherroepelijk vaststaat aan welke partij de Notaris het Depot moet uitkeren.
(…)”
2.4 Op 14 januari 2009 heeft deze rechtbank in een beschikking in het kader van de boedelscheiding tussen klager en zijn gewezen echtgenote -onder meer- als volgt beslist:
“4. Beslissing
4.1. bepaalt dat partijen ieder nog recht hebben op € 79.175,50 van het restant van het depot bij de notaris,
4.2. bepaalt dat de man in het kader van de verrekening op basis van de huwelijkse voorwaarden een bedrag van in totaal € 347.482,78 aan de vrouw dient te betalen,
(…)
4.5 Deze beslissing is tot zover uitvoerbaar bij voorraad. ”
Tegen deze beslissing is hoger beroep ingesteld.
2.5 Klager heeft zich nadien tot de notaris gewend met het verzoek om hem, op de voet van hetgeen de rechtbank in de beschikking van 14 januari 2009 had beslist, aan hem een bedrag van € 79.175,50 uit het depot uit te keren. De notaris heeft dat geweigerd toen hem bleek dat (de raadsman van) mevrouw [A] zich daartegen verzette.
De klacht, het verweer en de beoordeling daarvan
3.1 Klager verwijt de notaris dat deze nalatig blijft uitvoering te geven aan de beslissing als hiervoor in punt 2.4 genoemd. Klager heeft de notaris erop gewezen dat de beschikking van de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad is. Naar zijn oordeel staat niets aan inwilliging van zijn verzoek in de weg en behoort de notaris tot uitbetaling aan hem over te gaan. Klager heeft naar voren gebracht dat de notaris weliswaar op verzoek van hem en diens gewezen echtgenote na het passeren van de leveringsakte op 1 oktober 2008 gelden onder zich heeft gehouden, maar dat hij noch zijn gewezen echtgenote de hun toegezonden brief met depotvoorwaarden heeft getekend en aan de notaris heeft geretourneerd, zodat van een overeenkomst tot depot geen sprake is.
3.2 De notaris heeft daartegen ingebracht dat, hoewel juist is dat geen van de betrokkenen de brief van 10 oktober 2008 met de depotvoorwaarden voor akkoord getekend aan hem heeft geretourneerd, deze naar zijn mening niettemin van toepassing zijn.
De notaris heeft er op gewezen dat de beslissing van de rechtbank geen opdracht is aan hem, notaris, om tot uitbetaling van het depotbedrag over te gaan, maar een vaststelling op welk deel van het depotbedrag ieder van partijen recht heeft.
De notaris heeft verder meegedeeld dat uit de overwegingen in de beslissing van de rechtbank blijkt dat de gewezen echtelieden over en weer veel vorderingen op elkaar hebben, maar dat het cijfermateriaal te complex is om vast te stellen op welke wijze het depot behoort te worden geliquideerd. De notaris heeft er ten slotte op gewezen dat mevrouw [A] een aanzienlijk groter bedrag toekomt dat het bedrag dat hij in depot onder zich heeft.
Aangezien partijen het niet eens zijn over uitkering van het depotbedrag aan klager, zoals deze heeft verzocht, voelt de notaris zich niet vrij diens verzoek in te willigen, aldus de notaris.
3.3 De Kamer overweegt in de eerste plaats dat, nu partijen de brief van de notaris houdende de voorwaarden waaronder hij de aan partijen toekomende gelden in depot houdt hebben ontvangen en daarop niet hebben gereageerd, het ervoor mag worden gehouden dat die voorwaarden gelden. Aan klager kan worden toegegeven dat, in het algemeen en indien zich geen bijzondere omstandigheid voordoen, in de gevallen waarin in een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde rechterlijke beslissing staat vermeld dat een partij recht heeft op een bedrag dat de notaris in depot onder zich heeft, dit betekent dat van de notaris uitkering van dat bedrag kan worden verlangd, ook al is die beslissing niet gericht tegen de notaris. In dit geval echter heeft de notaris, naar het oordeel van de Kamer, op goede gronden geweigerd om aan het verzoek van klager te voldoen. Immers, de notaris heeft de belangen van zowel klager als ook van mevrouw [A] in gelijke mate te dienen.
Onder de omstandigheden van dit geval, in het bijzonder de complexiteit van de onderhavige financiële afwikkeling van het huwelijksvermogen, het feit dat in de beschikking klager is veroordeeld aan zijn gewezen echtgenote een aanzienlijk hoger bedrag te betalen dan het bedrag dat zich in depot onder de notaris bevindt, het door klager ingestelde hoger beroep tegen voornoemde beslissing, de betwisting door klager van de depotvoorwaarden en het bezwaar van de gewezen echtgenote van klager tegen de verdeling van het depot, kan in redelijkheid niet gezegd worden dat de notaris laakbaar heeft gehandeld door niet aan het eenzijdig verzoek van klager te voldoen. De klacht zal derhalve ongegrond worden verklaard.
verklaart de klacht ongegrond.
Gewezen te Utrecht door mr. H.M.M. Steenberghe, plv. voorzitter, mr. W.C. Stein, mr. B.J.M. Gehlen, mr. P. Krepel, mr. H. Hilberts, bijgestaan door mr. L. Heij, secretaris, en uitgesproken op 6 januari 2010 door mr. H.Æ. Uniken Venema, voorzitter van deze Kamer, in tegenwoordigheid van de secretaris.
De secretaris De voorzitter
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de verzenddatum daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Civiele Griffie, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.