ECLI:NL:GHAMS:2010:BO0956

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.044.675/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid van trustkantoor in kort geding met betrekking tot onterechte betalingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam werd behandeld, ging het om een hoger beroep in kort geding met betrekking tot de aansprakelijkheid van een trustkantoor, Polyvesta, en haar bestuurders. De appellanten, Financial Acceptance Corporation B.V. (FAC) en [appellant sub 2], kwamen in hoger beroep van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin de voorzieningenrechter had geoordeeld dat de door Polyvesta verrichte betalingen aan zichzelf en aan de Stichting Derdengelden onterecht waren. De voorzieningenrechter had de beslagen die op de rekeningen van de bestuurders waren gelegd, opgeheven, omdat er onvoldoende bewijs was dat de bestuurders persoonlijk aansprakelijk waren voor de onterechte betalingen. Het hof oordeelde echter dat Polyvesta als bestuurder van FAC en de overige vennootschappen haar verplichtingen ernstig had verwaarloosd door substantiële betalingen te verrichten zonder toestemming van de aandeelhouder, [appellant sub 2]. Het hof concludeerde dat er sprake was van een ernstig verwijt aan Polyvesta, wat leidde tot hoofdelijkheid in de aansprakelijkheid van de bestuurders onder artikel 2:11 BW. Het hof verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van de eis tot opheffing van de op 18 september 2009 gelegde beslagen en vernietigde het vonnis waarvan beroep, waarbij de vorderingen van Polyvesta c.s. werden afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan FAC c.s.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FINANCIAL ACCEPTANCE CORPORATION B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. [appellant sub 2] ,
wonend te [woonplaats 1] ( [land] ),
APPELLANTEN IN HET PRINCIPAAL APPEL,
GEÏNTIMEERDEN IN HET INCIDENTEEL APPEL,
EISERS IN HET INCIDENT,
advocaat:
mr. W.A. Westenbroekte Amsterdam,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
POLYVESTA TRUST MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
2. de stichting
STICHTING DERDENGELDEN POLYVESTA TRUST MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
3. [geïntimeerde sub 3] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
4. [geïntimeerde sub 4] ,
wonend te [woonplaats 3] ,
GEÏNTIMEERDEN IN HET PRINCIPAAL APPEL,
APPELLANTEN IN HET INCIDENTEEL APPEL,
VEWEERDERS IN HET INCIDENT,
advocaat:
mr. A.A.W. Alderste Rotterdam.
Appellanten in het principaal appel, geïntimeerden in het incidenteel appel en eisers in het incident worden hierna afzonderlijk FAC respectievelijk [appellant sub 2] en gezamenlijk FAC c.s. genoemd. Geïntimeerden in het principaal appel, appellanten in het incidenteel appel en verweerders in het incident worden hierna afzonderlijk als respectievelijk Polyvesta, Stichting Derdengelden, [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] en gezamenlijk als Polyvesta c.s. aangeduid.

1.Het geding in hoger beroep

Bij dagvaarding van 25 september 2009 zijn FAC c.s. in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 11 september 2009, in deze zaak onder zaaknummer/rolnummer 434299/KG ZA 09-1614 in kort geding gewezen tussen Polyvesta c.s. als eisers en FAC c.s. als gedaagden. De appeldagvaarding bevat de grieven.
Ter rolle van het hof van 6 oktober 2009 hebben FAC c.s. overeenkomstig de appeldagvaarding van grieven gediend en tevens een incidentele vordering ex artikel 351 Rv ingesteld. Zij hebben geconcludeerd dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
in het incidentde tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep zal schorsen en Polyvesta c.s. zal veroordelen in de proceskosten en
in de hoofdzaakhet vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de vorderingen van Polyvesta c.s. zal afwijzen, met hoofdelijke veroordeling van Polyvesta in de proceskosten van het geding in beide instanties.
Polyvesta c.s. hebben bij memorie geantwoord en daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld - waarbij zij vier grieven hebben geformuleerd –, producties in het geding gebracht en hun eis in die zin gewijzigd dat zij thans, kort gezegd, mede opheffing vorderen van de beslagen die FAC c.s. (opnieuw) op 18 september 2009 hebben gelegd ten laste van [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] . Zij hebben geconcludeerd dat het hof
in het incidentFAC c.s. niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vordering althans deze zal afwijzen, met hoofdelijke veroordeling – zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – van FAC c.s. in de proceskosten,
in het principaal appelFAC c.s. niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vordering althans deze zal afwijzen en het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met hoofdelijke veroordeling – zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – van FAC c.s. in de proceskosten, en
in het incidenteel appelhet vonnis waarvan beroep zal vernietigen voor zover de vorderingen van Polyvesta c.s. daarbij zijn afgewezen en – kort samengevat – deze, zoals gewijzigd en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal toewijzen, met hoofdelijke veroordeling van FAC c.s. in de proceskosten.
Bij memorie hebben FAC c.s. in het incidenteel appel geantwoord, met conclusie dat het hof Polyvesta c.s. niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vordering in het incidenteel appel althans deze zal afwijzen, met veroordeling van Polyvesta c.s. in de kosten van (het hof leest:) het incidenteel appel.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.17 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat – behoudens voor zover het om het onder 2.9 genoemde feit gaat - geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
( i) [geïntimeerde sub 3] is vanaf 18 september 2006 bestuurder van het trustkantoor Polyvesta. [geïntimeerde sub 4] was vanaf 8 augustus 2000 tot 31 maart 2007 en wederom vanaf 19 mei 2008 bestuurder van Poyvesta. Polyvesta is bestuurder van Stichting Derdengelden.
(ii) Polyvesta is vanaf november 2003 tot juli 2008 statutair bestuurder geweest van FAC en negen andere Nederlandse vennootschappen die ook wel de AAA Groep wordt genoemd (verder: de overige vennootschappen), waarvan [appellant sub 2] (uiteindelijk) enig aandeelhouder was.
(iii) [appellant sub 2] heeft als zogenaamd beneficial owner van FAC en de overige vennootschappen op 21 juli 2004 een principal-party agreement met Polyvesta gesloten, waarin [appellant sub 2] als "Principal" en Polyvesta als "Manager" wordt aangeduid, waarin onder meer in artikel 2.1 het volgende is bepaald:
"(...) Manager will duly observe and execute resolutions and general guidelines of the General Meeting of Shareholders and/or the Board of Supervisory Directors (...)."
(iv) Volgens Polyvesta waren FAC en de overige vennootschappen per 3 maart 2008 een bedrag van € 171.331,30 aan haar verschuldigd wegens door haar verrichte diensten, waarbij het door FAC verschuldigde bedrag was begroot op € 19.358,97.
( v) Bij e-mailbericht van 28 april 2008 heeft [A] namens [appellant sub 2] het volgende aan Polyvesta bericht:
"(...) Please would you be so kind and could you clarify to me why I have received your invoices for managing fees without any timesheets? I thought that we agreed already several times that you will send us your invoices automatically together with particular descriptions of the provided services? Please send it additionaly to all of your invoices.
Also please find below several questions to your invoices in following companies: (...)."
(vi) Een e-mailbericht van Polyvesta aan [A] ten behoeve van [appellant sub 2] van 13 mei 2008 luidde, voor zover van belang, als volgt:
"We transferred today Euro 1.080.000 from Financial Acceptance Bv to the AAA Group. As informed before we paid all the outstanding invoices for the whole group."
(vii) In juni 2008 heeft [appellant sub 2] bij brief – waarvan Polyvesta betwist deze te hebben ontvangen – onder meer het volgende aan Polyvesta geschreven:
"(...) There can be no discussion about your company acting in order to prevent damage of our companies if the only payments made were alleged fees of your company.
(...) we claim prompt refund of money you withdrew without our prior approval in the amount EUR 193.532,-."
(viii) Polyvesta heeft in ieder geval voor een bedrag van € 211.611,47 gefactureerd aan FAC en de overige vennootschappen. De gefactureerde bedragen heeft Polyvesta op 2 mei 2008, 16 mei 2008 en 9 juli 2008 van de door FAC aangehouden rekening voldaan.
(ix) Bij brief van 4 juli 2008 heeft [appellant sub 2] aan Polyvesta bericht dat hij Polyvesta met ingang van die datum heeft geschorst als bestuurder van FAC en de overige vennootschappen. Ook Polyvesta heeft de relatie beëindigd en heeft zich op 21 juli 2008 respectievelijk 24 juli 2008 uit het Handelsregister uitgeschreven als statutair bestuurder van FAC en de overige vennootschappen.
( x) Op 14 juli 2008 heeft Polyvesta een bedrag van € 55.500,- van de door FAC bij ING aangehouden rekening overgemaakt naar de rekening van Stichting Derdengelden, die op 18 augustus 2008 een bedrag van € 50.000,- heeft overgemaakt naar de bankrekening van Corporate Agents te Monaco.
(xi) FAC c.s. hebben op 14 mei 2009 verlof gevraagd en verkregen om ten laste van Polyvesta, [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] beslag te leggen, waarbij de vordering van FAC c.s. is begroot op een bedrag van € 362.300,-. Tevens hebben zij verlof gevraagd en verkregen om ten laste van Stichting Derdengelden beslag te leggen, waarbij de vordering van FAC c.s. is begroot op € 72.150,-. Op 15 mei 2009 zijn deze beslagen gelegd.
(xii) Bij dagvaarding van 22 juni 2009 zijn FAC c.s. een bodemprocedure gestart tegen Polyvesta c.s., waarin zij betaling vorderen van de ten laste van FAC door Polyvesta en Stichting Derdengelden onttrokken bedragen.
(xiii) Bij dagvaarding in kort geding van 10 augustus 2009 hebben Polyvesta c.s. opheffing gevorderd van alle op 15 mei 2009 ten laste van hen althans ten laste van [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] gelegde conservatoire beslagen, alsmede gevorderd dat FAC c.s. wordt gelast de derde-beslagenen te informeren dat de desbetreffende beslagen als opgeheven kunnen worden beschouwd en zorg te dragen voor doorhaling van die beslagen en dat FAC c.s. wordt verboden om ter zake van het onderhavige geschil nogmaals conservatoir beslag te leggen ten laste van Polyvesta c.s., een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
(xiv) Bij het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter – uitvoerbaar bij voorraad - de ten laste van [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] gelegde beslagen opgeheven, FAC c.s. op straffe van verbeurte van een dwangsom gelast zorg te dragen voor doorhaling ervan en het meer of anders gevorderde afgewezen.
(xv) FAC c.s. hebben vervolgens op 16 september 2009 opnieuw verlof gevraagd en op 17 september 2009 verkregen om ten laste van [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] beslag te leggen, welke beslagen op 18 september 2009 zijn gelegd.
3.2
Het hof overweegt allereerst dat Polyvesta c.s. in hoger beroep hun eis in die zin hebben gewijzigd dat zij thans, kort gezegd, mede opheffing vorderen van de beslagen die FAC c.s. (opnieuw) op 18 september 2009 hebben gelegd ten laste van [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] . Het hof is evenwel van oordeel dat deze vordering tot opheffing eerst zal moeten worden gebracht voor de rechter in eerste aanleg, zijnde de rechtbank of de voorzieningenrechter in kort geding, voordat het zelf bevoegd is om – als appelrechter - van dit deel van de (gewijzigde) eis kennis te nemen, zodat het hof zich terzake onbevoegd zal verklaren.
3.3
Het hof overweegt voorts dat, nu het op verzoek van partijen arrest zal wijzen in de hoofdzaak, de door FAC ingestelde incidentele vordering buiten bespreking kan blijven. Voor zover Polyvesta c.s. hebben aangevoerd dat FAC c.s. geen belang hebben bij behandeling van het onderhavige hoger beroep als spoedappel, miskennen zij dat te dezen artikel 10.1.1 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven van toepassing is.
3.4
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter, kort samengevat, allereerst overwogen dat voorshands niet uitgesloten is dat Polyvesta ten onrechte de door haar bij de overige vennootschappen ingediende facturen – hoewel de verschuldigdheid hiervan door FAC c.s. werd betwist – van de rekening van FAC heeft voldaan, dat voorshands evenmin valt uit te sluiten dat Polyvesta jegens [appellant sub 2] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de principal-party agreement dan wel onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en dat ook niet kan worden uitgesloten dat Stichting Derdengelden onrechtmatig heeft gehandeld jegens FAC. De omstandigheid dat [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] als bestuurders van Polyvesta en Stichting Derdengelden opdracht hebben gegeven voor de betalingen dan wel de betalingen hebben ontvangen, heeft de voorzieningenrechter voorshands echter onvoldoende geacht om aan te nemen dat daardoor sprake is van persoonlijke aansprakelijkheid in de zin van artikel 2:11 BW, zodat volgens hem summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het recht waarvoor de beslagen ten laste van [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] zijn gelegd en die beslagen derhalve moeten worden opgeheven. Voorts heeft de voorzieningenrechter de gevorderde dwangsommen gematigd en het gevorderde verbod om opnieuw beslag te leggen ten laste van Polyvesta c.s. afgewezen, evenals de overige vorderingen van Polyvesta c.s.
3.5
De grieven in het principaal appel zijn gericht tegen de overwegingen en beslissing van de voorzieningenrechter omtrent de mogelijke toepasselijkheid van artikel 2:11 BW ten aanzien van [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] en de (daarmee verband houdende) beslissing dat de beslagen die ten laste van hen zijn gelegd dienen te worden opgeheven. De grieven in het incidenteel appel strekken ten betoge dat de voorzieningenrechter ten onrechte de beslagen ten laste van Polyvesta en Stichting Derdengelden niet heeft opgeheven, de dwangsommen heeft gematigd, het verbod om opnieuw beslag te leggen ten laste van Polyvesta c.s. heeft afgewezen en heeft aangenomen – althans niet uitgesloten heeft geacht - dat [appellant sub 2] een vordering tegen Polyvesta heeft. De grieven, die nauw met elkaar samenhangen, zullen gezamenlijk worden behandeld.
3.6
Het hof stelt voorop dat volgens artikel 705 lid 2 Rv het beslag dient te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert, met inachtneming van de beperkingen van de kortgedingprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De kortgedingrechter zal evenwel hebben te beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen.
3.7
Polyvesta is een trustkantoor dat als statutair bestuurder van FAC en de overige vennootschappen de belangen diende te behartigen van al deze vennootschappen (waarvan [appellant sub 2] uiteindelijk enig aandeelhouder was). Het hof gaat daarbij ervan uit dat Polyvesta als trustkantoor met name beheerstaken had te verrichten en geen eigen beleid diende te voeren, en dat zij zich bij de uitoefening van haar beheerstaken diende te richten naar de wensen en instructies van de (ultimate) beneficial owner: [appellant sub 2] . Dit uitgangspunt was in het onderhavige geval ook in zoverre expliciet vastgelegd dat in de principal-party agreement tussen [appellant sub 2] als "Principal" en Polyvesta als "Manager" onder meer was bepaald dat Polyvesta
"will duly observe and execute resolutions and general guidelines of the General Meeting of Shareholders."
Dit (onvoldoende concreet bestreden) uitgangspunt is van belang bij de beantwoording van de vraag of Polyvesta als bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt als vereist voor toepassing van artikel 2:9 BW, omdat tot de bij bepaling daarvan in aanmerking te nemen omstandigheden onder meer behoren de aard van de door de rechtspersoon uitgeoefende activiteiten, de in het algemeen daaruit voortvloeiende risico's, de taakverdeling binnen het bestuur, de eventueel voor het bestuur geldende richtlijnen, de gegevens waarover de bestuurder beschikte of behoorde te beschikken ten tijde van de aan hem verweten beslissingen of gedragingen, alsmede het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult.
3.8
Vaststaat dat Polyvesta in ieder geval voor een bedrag van € 211.611,47 (volgens de memorie van antwoord in principaal hoger beroep onder 17 zelfs een bedrag van € 229.434,34) heeft gefactureerd aan FAC en de overige vennootschappen - waarbij het door FAC verschuldigde was begroot op een bedrag van € 19.358,97 -, dat FAC en/of [appellant sub 2] geen opdracht en/of toestemming hebben gegeven voor betaling van deze facturen maar, integendeel, kritische vragen hieromtrent aan Polyvesta zijn gesteld bij e-mailbericht van 28 april 2008 – zodat deze facturen voorshands als betwist moeten worden aangemerkt -, dat Polyvesta de gefactureerde bedragen op 2 mei 2008 niettemin van de door FAC aangehouden rekening heeft voldaan en op 16 mei 2008 en 9 juli 2008 voor een totaalbedrag van € 105.221,41 betalingen heeft verricht nog voordat terzake door haar facturen waren opgesteld en toegezonden aan FAC en de overige vennootschappen, dat zij op 14 juli 2008 – eveneens zonder dat FAC en/of [appellant sub 2] hiervoor opdracht en/of toestemming hadden gegeven - een bedrag van € 55.000,- van een rekening van FAC heeft overgemaakt naar de rekening van Stichting Derdengelden en dat deze stichting – wederom zonder dat FAC en/of [appellant sub 2] hiervoor opdracht en/of toestemming hadden gegeven – op 18 augustus 2008 een bedrag van € 50.000,- heeft overgemaakt naar de rekening van Corporate Agents te Monaco. Vaststaat eveneens dat [appellant sub 2] bij brief van 4 juli 2008 aan Polyvesta heeft bericht dat hij Polyvesta met ingang van die datum heeft geschorst als bestuurder van FAC en de overige vennootschappen.
3.9
Mede in het licht van de speciale vertrouwensrelatie die Polyvesta als trustkantoor in acht had te nemen jegens FAC en [appellant sub 2] wettigt het voorgaande de voorlopige conclusie dat Polyvesta als bestuurder de belangen van FAC ernstig heeft verwaarloosd door namens FAC substantiële betalingen te verrichten waarvoor geen opdracht en/of toestemming was gegeven door FAC en/of [appellant sub 2] en die vermeende schulden betroffen die voorshands werden betwist, die in hoofdzaak bovendien geen vermeende schulden betroffen van FAC maar van de overige vennootschappen - waarvoor FAC in beginsel derhalve niet kon worden aangesproken – en die facturen betroffen die afkomstig waren van Polyvesta zelf. Daar komt nog bij dat voor het bedrag dat Polyvesta op 14 juli 2008 heeft betaald van de rekening van FAC bij ING (€ 55.500,-) aan Stichting Derdengelden in het geheel geen schuld (dus ook geen vermeende schuld) bestond van FAC aan deze stichting.
3.1
De ernst van de mate van verwaarlozing van de belangen van FAC en [appellant sub 2] wordt nog verder versterkt indien mede in aanmerking wordt genomen dat Polyvesta de gewraakte betalingen heeft gedaan hoewel zij wist althans moest begrijpen dat zij als bestuurder een tegenstrijdig belang had met dat van de vennootschap in de zin van artikel 2:256 BW. Polyvesta deed als bestuurder van FAC en van Stichting Derdengelden immers namens FAC betalingen aan zichzelf en de (nauw aan haar gelieerde) stichting. Zij heeft echter nagelaten het tegenstrijdig belang aan de aandeelhoudersvergadering voor te leggen. Dat zij op grond van de statuten bevoegd bleef de vennootschappen te vertegenwoordigen, kan daaraan niet afdoen. Bovendien moet bij dit alles worden bedacht dat een deel van de betalingen door Polyvesta namens FAC heeft plaatsgevonden nadat [appellant sub 2] Polyvesta had bericht dat zij met ingang van 4 juli 2008 was geschorst. Ook indien deze schorsing, zoals Polyvesta c.s. stellen, niet rechtsgeldig zou zijn geweest – een punt dat zich niet leent voor nader onderzoek in het kader van het onderhavige kort geding -, had van Polyvesta c.s. mogen worden verwacht dat zij als trustkantoor-bestuurder wel gevolgen zou hebben verbonden aan deze handeling van de (ultimate) beneficial owner en deze niet, zoals het geval is geweest, geheel zou hebben genegeerd.
3.11
Uit het voorgaande kan voorshands worden geconcludeerd dat Polyvesta als bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt als vereist voor toepassing van artikel 2:9 BW, wat krachtens artikel 2:11 BW impliceert dat naast Polyvesta ook [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens FAC. Daarnaast kan voorshands worden geconcludeerd dat [appellant sub 2] een vordering op Polyvesta heeft - reeds omdat Polyvesta, door betalingen te verrichten zonder opdracht en/of toestemming van [appellant sub 2] , de principal-party agreement heeft geschonden – en dat ook Stichting Derdengelden kan worden aangesproken, reeds omdat de door Polyvesta aan haar door en (beweerdelijk) namens FAC gedane betaling onverschuldigd was maar zij (in elk geval tot dusverre) die betaling niet ongedaan heeft gemaakt door het betaalde bedrag terug te (laten) boeken naar de rekening van FAC.
3.12
Het vorenstaande impliceert bovendien dat niet, zoals Polyvesta c.s. hebben gesteld, enkel sprake is van een "declaratiegeschil" tussen Polyvesta enerzijds en FAC en de overige vennootschappen anderzijds en dat de vordering van FAC c.s. reeds daarom (summierlijk) ondeugdelijk is. Evenmin ligt daarin besloten dat Polyvesta het recht had de betalingen te verrichten zoals zij heeft gedaan omdat, zoals Polyvesta c.s. betogen, "FAC nu eenmaal de financieringsmaatschappij van de groep was" (memorie van antwoord in principaal hoger beroep onder 44).
3.13
Polyvesta c.s. hebben voorts aangevoerd dat een belangenafweging in het voordeel van hen moet uitvallen. In dat verband hebben zij gesteld dat zij hinder van de gelegde beslagen ondervinden doordat zij ernstig worden belemmerd in hun financiële mogelijkheden en moeilijk afspraken kunnen maken ten aanzien van de beslagen (onroerende) zaken en tegoeden: zo kon [geïntimeerde sub 3] niet tot verkoop van haar woning overgaan en kon [geïntimeerde sub 4] vanwege het beslag op zijn bankrekeningen geen huis in het buitenland kopen en zijn beslagen auto niet verkopen, aldus Polyvesta c.s. Het hof begrijpt deze stellingen niet alleen als argumenten in het kader van de vraag of de vordering van FAC c.s. (summierlijk) ondeugdelijk moet worden geacht maar ook – Polyvesta c.s. doen daarop eveneens een beroep - in het kader van de vraag of het beslag onnodig is, dat wil zeggen misbruik van recht oplevert, en overweegt daaromtrent als volgt.
3.14
Een onderbouwing van de stellingen van Polyvesta en Stichting Derdengelden in dit verband ontbreekt geheel. Met betrekking tot de stellingen van [geïntimeerde sub 3] dat zij last heeft van het beslag op haar woning omdat zij deze daardoor niet kan verkopen en die van [geïntimeerde sub 4] dat hij als gevolg van de beslagen geen huis in het buitenland kan kopen en zijn auto niet kan verkopen, geldt dat deze zonder nadere onderbouwing tekortschieten om de belangen die crediteuren als FAC c.s. in beginsel steeds hebben – te weten om zich door middel van beslag ervan te verzekeren dat zij zich na het verkrijgen van een titel zullen kunnen verhalen op een of meer goederen van de schuldenaar – ondergeschikt te maken aan die van Polyvesta c.s., in het bijzonder aan die van [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] . Ook langs deze weg kan de vordering van FAC c.s. derhalve niet (summierlijk) ondeugdelijk worden geacht of het beslag als onnodig worden aangemerkt.
3.15
Voor zover Polyvesta c.s. zich erop hebben beroepen dat de beslagen ten laste van Polyvesta c.s., in het bijzonder die op onroerende zaken, moeten worden opgeheven omdat geen sprake zou zijn van vrees voor verduistering, moet hun betoog reeds op grond van het onder 3.13 overwogene worden verworpen. Voor zover Polyvesta c.s. hebben betoogd dat toewijzing van de vorderingen van FAC c.s. ertoe zal leiden dat [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] in dat geval extra hard zullen worden getroffen omdat er dan twee beslagen ten laste van ieder van hen liggen, wordt dit betoog verworpen, reeds omdat een cumulatief beslag op hetzelfde goed voor dezelfde vordering van de beslaglegger niet impliceert dat die vordering daarmee in omvang toeneemt of de gevolgen die elk van de beslagen heeft ingrijpender worden.
3.16
De slotconclusie is dat onvoldoende grond bestaat tot opheffing van de op 15 mei 2008 ten laste van Polyvesta c.s. gelegde beslagen, dat de grieven in het principaal appel slagen en die in het incidenteel appel falen.

4.Slotsom en kosten

Het hof verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de eis tot opheffing van de op 18 september 2009 gelegde beslagen. Het principaal hoger beroep slaagt, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Het incidenteel hoger beroep faalt. Polyvesta c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het principaal en het incidenteel appel.

5.Beslissing

Het hof, recht doende in kort geding:
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de eis tot opheffing van de door FAC c.s. op 18 september 2009 ten laste [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] gelegde beslagen;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, en, opnieuw recht doende:
wijst de vorderingen van Polyvesta c.s. af;
verwijst Polyvesta c.s., hoofdelijk, in de proceskosten van het geding in eerste aanleg en begroot die kosten, voor zover aan de kant van FAC c.s. gevallen, op € 262,- aan verschotten en € 816,- aan salaris gemachtigde;
verwijst Polyvesta c.s., hoofdelijk, in de proceskosten van het principaal appel en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van FAC c.s. gevallen, op € 398,98 aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat;
verwijst Polyvesta c.s., hoofdelijk, in de proceskosten van het incidenteel appel en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van FAC c.s. gevallen, op € 447,- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze veroordelingen in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het over en weer meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, C.C.W. Lange en J.W. Hoekzema en op 2 februari 2010 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.