GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 3 augustus 2010 in de zaak onder nummer 200.029.919/01 GDW van:
[de gerechtsdeurwaarder A],
gerechtsdeurwaarder te [plaatsnaam 1],
APPELLANT,
[klager],
wonende te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Bij tussenbeslissing van 23 maart 2010 is door het hof bepaald dat de gerechtsdeurwaarders [B], [C] en [D], in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken over de door het hof naar voren gebrachte kwestie inzake de stelling van [de gerechtsdeurwaarder A] inhoudende dat hij in deze procedure is opgetreden namens bovengenoemde gerechtsdeurwaarders en dat daarom de ten onrechte de maatregel van berisping aan hem persoonlijk is opgelegd.
1.2. Bij brief ingekomen ter griffie van het hof op 14 april 2010, heeft [de gerechtsdeurwaarder A], het hof het volgende medegedeeld:
“Ondergetekende heeft de kwestie met voornoemde gerechtsdeurwaarders besproken, waarna is besloten de grond van het hoger beroep sub. b van het beroepschrift in te trekken.
Als enige grond van het hoger beroep resteert nu nog sub a. van het beroepschrift, namelijk dat de gedraging niet dusdanig ernstig is dat de maatregel van berisping had moeten worden opgelegd.”
1.3. Het hof komt, gelet op het vorenstaande, terug op de keuze in de tussenbeslissing van 23 maart 2010 om de gerechtsdeurwaarders [B], [C] en [D] als appellanten te beschouwen. Het hof gaat er net als de kamer vanuit dat de klacht zich alleen richt tegen [de gerechtsdeurwaarder A], verder: de gerechtsdeurwaarder, en zal alleen hem als appellant beschouwen. Met het bovenvermelde is reeds in de aanhef van de beslissing rekening gehouden.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie, de stukken zoals vermeld in de tussenbeslissing van 23 maart 2010 en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar wat de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klager
4.1. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij de zaak van zijn collega in [plaatsnaam 2] heeft overgenomen.
4.2. Voorts wordt de gerechtsdeurwaarder verweten dat hij het vonnis voor onjuiste bedragen heeft geëxecuteerd, inclusief de proceskosten, terwijl uit het vonnis bleek dat klager de proceskosten niet hoefde te betalen.
4.3. Ook verwijt klager de gerechtsdeurwaarder dat hij bij de beslaglegging onder de toenmalige Postbank op de girorekening van klager geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet.
4.4. Ten slotte wordt de gerechtsdeurwaarder verweten dat hij ten onrechte de uitkering van klager ingevolge de bijzonder bijstand onder het beslag heeft gebracht.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
5.1. De gerechtsdeurwaarder heeft de verwijten van klager gedeeltelijk betwist en verweert zich (in hoger beroep) als volgt.
5.2. Ten aanzien van het klachtonderdeel betreffende de overname van de zaak van de collega gerechtsdeurwaarder uit [plaatsnaam 2], is de gerechtsdeurwaarder van mening dat het hem vrijstaat om in het gehele land zowel ambtelijke als niet-ambtelijke handelingen te verrichten.
5.3. De gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat het vonnis niet correct is verwerkt in de administratie. Er is een te hoog bedrag aan hoofdsom gevorderd. Ook is er voor een te hoog bedrag bevel tot betaling gedaan. De kosten van het exploot van betekening en bevel, het derdenbeslag onder de Postbank en het exploot van overbetekening zijn teruggeboekt en de hoofdsom is aangepast aan hetgeen bij vonnis (en bij later herstelvonnis) is toegewezen. Daarmee is de fout hersteld en zijn de gevolgen van het onjuist boeken van het vonnis geheel tenietgedaan. De gedraging is niet dusdanig ernstig dat de maatregel van berisping had moeten worden opgelegd.
6.1. Ten aanzien van het klachtonderdeel met betrekking tot de afwikkeling van de executie van het vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 24 juli 2007 stelt het hof vast dat de gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat er dienaangaande fouten zijn gemaakt.
6.2. Het hof kan de gerechtsdeurwaarder niet volgen in zijn verweer, dat inhoudt dat de gevolgen van de fout tenietgedaan zijn en dat de gedraging niet dusdanig ernstig is dat een maatregel moet worden opgelegd. Evenals de kamer acht het hof de gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk voor de [onjuiste] executie van het vonnis, omdat de betekening onder zijn verantwoordelijkheid heeft plaats gevonden. Dat de fout inmiddels is hersteld maakt dat niet anders. In het onderhavige geval had het op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen, nu in het vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 24 juli 2007 niet voorzien was in een concreet bedrag ten aanzien van de lidmaatschapbijdrage van Achmea Health Center en verzuimd was klager te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten, in een eerder stadium een herstelvonnis te verzoeken na constatering van deze misslagen, dan wel ervoor zorg te dragen dat de belangen van klager anderszins in het oog werden gehouden onder meer door een grotere zorgvuldigheid ten aanzien van de berekening van het te incasseren bedrag te betrachten. Het tenietdoen van de voor klager nadelige gevolgen heeft pas na de behandeling van de klacht bij de kamer plaatsgevonden
Reeds om die reden kan niet worden gezegd dat de gerechtsdeurwaarder tijdig de vereiste zorgvuldigheid ten aanzien van de belangen van klager heeft betracht. De klacht is gegrond en het hof acht de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder van dien aard dat het een maatregel passend en geboden acht.
6.3. Het onderzoek in hoger beroep heeft voor het overige niet geleid tot vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
6.4. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
- bekrachtigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L. Verheij, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 3 augustus 2010 door de rolraadsheer.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 23 maart 2010 in de zaak onder nummer 200.029.919/01 GDW van:
1. [B],
2. [C],
3. [D],
allen gerechtsdeurwaarders te [plaatsnaam 3]
en
4. [de gerechtsdeurwaarder A],
gerechtsdeurwaarder te [plaatsnaam 1],
APPELLANTEN,
[klager],
wonende te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDE.
4. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant sub 4, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder sub 4, is bij een op 2 april 2009 ter griffie ingekomen verzoekschrift – met bijlagen - hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 24 februari 2009, verzonden op 3 maart 2009, waarbij de klacht van geïntimeerde, verder ook te noemen klager, gedeeltelijk gegrond is verklaard en gedeeltelijk ongegrond is verklaard, onder oplegging aan gerechtsdeurwaarder sub 4 - voor het gegronde deel van de klacht - van de maatregel van berisping.
1.2. Van de zijde van klager is op 8 mei 2009 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 28 januari 2010, alwaar de gerechtsdeurwaarder sub 4 is verschenen en het woord heeft gevoerd. Klager is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet verschenen.
2. Heropening van het onderzoek
2.1. De gerechtsdeurwaarder sub 4 heeft als formeel verweer aangevoerd dat de kamer ten onrechte de maatregel van berisping aan hem persoonlijk heeft opgelegd. Hij heeft slechts namens de [X] organisatie het verweer in de procedure gevoerd.
Uit het dossier blijkt dat klager de klacht heeft gericht tegen “Kantoor [X] Hoofdkantoor (…) te [plaatsnaam 3]”.
Ter terechtzitting van het hof heeft de gerechtsdeurwaarder sub 4 verklaard dat de kamer de aanbiedingsbrief van de klacht heeft gezonden naar de gerechtsdeurwaarders [B], [C] en [D] van het kantoor van [X] deurwaarders te [plaatsnaam 3]. In het door de gerechtsdeurwaarder sub 4 opgestelde verweerschrift van 25 juli 2008 tegen de klacht bij de kamer heeft de gerechtsdeurwaarder vermeld dat hij dat deed “namens de gerechtsdeurwaarders [B], [C] en [D].”
2.2. Gelet op bovengenoemd verweer en alvorens daarop te beslissen acht het hof het noodzakelijk de standpunten van voornoemde gerechtsdeurwaarders dienaangaande te
vernemen. Zij zullen in de gelegenheid worden gesteld eerst schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken.
2.3. Verdere beslissingen in deze zaak zullen daarom worden aangehouden.
2.4. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
- stelt de gerechtsdeurwaarders [B], [C] en [D], allen gerechtsdeurwaarder te [plaatsnaam 3], in de gelegenheid om zich binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak uit te laten over de klacht in hoger beroep op de wijze als hiervoor onder 2.2. vermeld;
- houdt voor het overige iedere beslissing aan.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L. Verheij, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2010 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 24 februari 2009 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 283.2008 ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
Bij brief met bijlagen ingekomen op 27 juni 2008 heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.
Bij aangehechte brief met bijlagen ingekomen op 29 juli 2008 heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.
De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 januari 2009, alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 24 februari 2009.
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden.
a) De gerechtsdeurwaarder is belast met de executie van een op 24 juli 2007 tegen klager door de kantonrechter te [ ] gewezen vonnis. Klager is veroordeeld om een lidmaatschapsbijdrage te betalen aan zijn tegenpartij over de periode van 1 februari tot en met 15 juni 2006. In die beslissing heeft de kantonrechter geen concreet bedrag vermeld. Daarnaast heeft de kantonrechter overwogen dat klager ook buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd, maar de kantonrechter heeft verzuimd om klager tot betaling van deze kosten te veroordelen. De proceskosten zijn gecompenseerd dan wel bepaald op nihil.
b) De gerechtsdeurwaarder heeft het vonnis op 13 augustus 2007 aan klager betekend en hebben daarbij voor een te hoog bedrag bevel tot betaling gedaan. Hij heeft de lidmaatschapsbijdrage gevorderd tot en met 30 september 2006 en de buitengerechtelijke incassokosten.
c) De gerechtsdeurwaarder heeft ten laste van klager executoriaal derdenbeslag gelegd op zijn bankrekening.
2.1 Aanvankelijk was de vordering uit handen gegeven aan een gerechtsdeurwaarder in [ ]. Volgens klager mag een gerechtsdeurwaarder echter alleen ambtshandelingen verrichten in het arrondissement waar hij is gevestigd en geldt dat dus ook voor de niet-ambtelijke praktijk. Er is daardoor in strijd gehandeld met artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet.
2.1 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder, kort samengevat dat deze:
1) de zaak van zijn collega in [ ] heeft overgenomen;
2) het vonnis voor onjuiste bedragen heeft geëxecuteerd, inclusief proceskosten terwijl hij die kosten niet behoefde te betalen;
3) bij de beslaglegging op zijn girorekening geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet;
4) ten onrechte zijn uitkering aan bijzondere bijstand onder het beslag heeft gebracht.
De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht deels bestreden en deels erkend. Hij heeft toegegeven dat het vonnis niet correct in zijn administratie is verwerkt. Hij heeft een te groot bedrag aan hoofdsom gevorderd, al had de kantonrechter niet een concreet bedrag in het vonnis opgenomen. Hij zal de vordering herberekenen en klager daarover informeren. Hij zal een herstelvonnis vragen met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten. Er is voor een te hoog bedrag bevel tot betaling gedaan.
4. De beoordeling van de klacht
4.2 Het staat gerechtsdeurwaarders inderdaad vrij om in het gehele land zowel ambtshandelingen te verrichten als niet-ambtshandelingen. De gerechtsdeurwaarder mocht de zaak tegen klager dus wel overnemen van zijn collega in [ ] en de gerechtsdeurwaarder in [ ] was bevoegd om klager tot betaling te sommeren.
4.3 Uit rechtspraak van de Hoge Raad (21 mei 1999, NJ 2001,630) volgt dat de beslagvrije voet slechts geldt voor een beslag onder de uitkeringsinstantie. De beslagvrije voet geldt niet bij een beslag onder de bank waarop de uitkeringsinstantie de uitkering overmaakt. Een vordering die door een wettelijke beperking wordt getroffen, wordt daardoor slechts getroffen zolang die vordering bestaat. Wordt de oorspronkelijke vordering (de vordering van klager op de uitkeringsinstantie, bijvoorbeeld de Sociale Dienst) vervangen door een andere vordering, (de vordering van de klager op de bank) dan is de beslagbeperking ‘uitgewerkt’. Dit wordt niet anders, indien de nieuwe vordering nog te ‘herleiden’ is tot de oorspronkelijke vordering (het van een uitkeringsinstantie afkomstige bedrag is immers altijd identificeerbaar in het saldo van de bankrekening vertegenwoordigd).
4.3 Met de gerechtsdeurwaarder moet worden aangenomen dat het saldo van de bankrekening in het geheel vatbaar is voor beslag en niet getroffen wordt door het beslagverbod van artikel 475b Rv. nu het niet langer betreft de vordering van klager op zijn gemeente tot het ontvangen van de uitkering doch een vordering van klager op zijn bank tot uitkering van het daar op hun rekening aanwezige saldo. De strekking van artikel 475c Rv gaat niet verder dan te voorkomen dat aan een ontvanger het recht wordt ontnomen zijn salaris of periodieke uitkering in ontvangst te nemen en te zijner beschikking te krijgen. Klager heeft overigens niet aangetoond dat zijn uitkering onder het bankbeslag is gebracht.
4.4 Het voorgaande kan eerst anders zijn indien misbruik wordt gemaakt van recht. Dat kan het geval zijn als de regeling van artikel 475c Rv bewust zou worden ontdoken. Het is echter niet aan de tuchtrechter om te beoordelen of een beslag als onrechtmatig gelegd kan worden aangemerkt of dat er misbruik van recht is gemaakt. Daarvoor dient klager zich te wenden tot de executierechter. Wel kan het zijn dat een beslag zo evident onrechtmatig is dat de gerechtsdeurwaarder die desondanks het beslag heeft gelegd daarmee de normen van het tuchtrecht heeft overschreden. Dat laatste is niet gebleken omdat er kennelijk niets is geïncasseerd.
4.5 Bij dagvaarding is gevorderd € 406,75 aan hoofdsom (over acht maanden) en € 37,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, in totaal derhalve € 443,75. Toegewezen is aan hoofdsom vierenhalve maand, € 51,00 per maand, in totaal € 230,00 toegewezen. Er is op 13 augustus 2007 bevel tot betaling gedaan voor de oorspronkelijk gevorderde hoofdsom en de incassokosten, terwijl de kosten niet zijn toegewezen in de veroordeling. Het vonnis is voor wat betreft de hoofdsom en de buitengerechtelijke kosten verkeerd geëxecuteerd.
4.6 De kamer acht de gerechtsdeurwaarder hiervoor verantwoordelijk omdat de betekening van het vonnis onder zijn verantwoordelijkheid heeft plaatsgevonden. Volgens het exploot heeft hij het vonnis aan klager in persoon betekenden bovendien heeft hij het verweer gevoerd. De klacht wordt daarom geacht te zijn gericht tegen de gerechtsdeurwaarder. In de aanvang van deze beschikking is daarmee reeds rekening gehouden.
4.7 Met de kosten waartoe hij niet is veroordeeld, bedoelt klager kennelijk de kosten van betekening en beslag. Dat zijn executiekosten die hij wel is verschuldigd.
4.8 Het tweede onderdeel van de klacht is gegrond en de andere onderdelen zijn ongegrond. De Kamer acht gelet op de ernst van de verrichte gedraging, oplegging van na te noemen maatregel gerechtvaardigd voor het gegronde deel van de klacht.
De Kamer voor gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond;
- legt voor het gegronde deel van de klacht aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.
Aldus gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, plaatsvervangend-voorzitter, mr. G.H.I.J. Hage en J. Smit (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 februari 2009 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.