ECLI:NL:GHAMS:2010:BN9698
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- S. Clement
- M.W.E. Koopmann
- C.C. Meijer
- Rechtspraak.nl
Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een appellante na ontdekking van niet-gemelde vorderingen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 juni 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellante. Appellante was op 11 mei 2009 toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, waarbij haar totale schuldenlast op dat moment € 25.731,37 bedroeg. Echter, na toelating zijn er feiten en omstandigheden aan het licht gekomen die aanleiding gaven om het verzoek tot toelating af te wijzen. De vordering van de Pensioen & Uitkeringsraad (PUR) was niet vermeld op de schuldenlijst en werd pas later ontdekt. De PUR had twee terugvorderingbesluiten genomen, waarvan de eerste dateert van 29 november 2005 en de tweede van 13 maart 2007, met een totaalbedrag van € 21.954,10. Het hof oordeelde dat appellante niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van de vordering, aangezien zij niet alle relevante informatie had verstrekt aan de schuldhulpverlener en de rechtbank. Het hof concludeerde dat de beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3 sub f van de Faillissementswet gerechtvaardigd was. Appellante had onvoldoende aangetoond dat zij niet opzettelijk had verzuimd de vordering te melden, en het hof wees haar beroep op de hardheidsclausule af. De uitspraak van de rechtbank werd bekrachtigd, en appellante werd in het ongelijk gesteld.