ECLI:NL:GHAMS:2010:BN9697

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.053.568-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatiebijdrage in het kader van wijziging van omstandigheden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam werd behandeld, ging het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De vrouw had in 2006 een overeenkomst gesloten met de man, waarin was bepaald dat hij een maandelijkse bijdrage van € 375,- zou betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind. Deze bijdrage was sindsdien geïndexeerd tot € 415,- per maand. De man verzocht in 2008 om wijziging van deze beschikking, met het argument dat zijn financiële situatie was verslechterd, en dat hij niet langer in staat was om de afgesproken bijdrage te betalen. Hij stelde dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de man zijn inkomen in de jaren voorafgaand aan het verzoek niet substantieel was gedaald, en dat zijn financiële lasten niet zodanig waren dat deze de alimentatieverplichting in gevaar zouden brengen. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van een ingrijpende wijziging van omstandigheden die rechtvaardigde dat hij niet langer aan de overeenkomst gehouden kon worden. Het hof onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de man niet had aangetoond dat de vrouw in een betere financiële positie verkeerde die de wijziging van de alimentatie zou rechtvaardigen. De verzoeken van de man werden afgewezen, en de eerdere beschikking werd vernietigd, waarbij het hof de alimentatieverplichting handhaafde.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 17 augustus 2010 in de zaak met zaaknummer 200.053.568/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat mr. A.H. Tets-Asjes te Hilversum,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat mr. R. Kaya te Enschede.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 13 januari 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 oktober 2009 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 395250 / FA RK 08-2616.
1.3. De man heeft op 24 februari 2010 een verweerschrift ingediend.
1.4. Van de zijde van zowel de man als de vrouw heeft het hof op 16 april 2010 nadere stukken ontvangen.
1.5. De zaak is op 26 april 2010 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2. De feiten
2.1. Partijen hebben een relatie gehad. Uit deze relatie is [...] (hierna: [de minderjarige]) geboren [in] 2001. De man heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.2. In het kader van het hoger beroep tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam (van 15 juni 2005) hebben partijen bij de mondelinge behandeling van 2 februari 2006 bij dit hof overeen¬stemming bereikt, inhoudende dat de man met ingang van 2 februari 2006 een bijdrage van € 375,- per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zal voldoen aan de vrouw, welk bedrag voor het eerst per 1 januari 2007 verhoogd zal worden met de wettelijke indexering. De overeenkomst is opgenomen in een beschikking van dit hof van 2 maart 2006. De bijdrage bedraagt thans geïndexeerd € 415,- per maand.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.3. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1958. Hij leeft samen met zijn partner, mevrouw […] en haar kinderen. Zijn partner voorziet in eigen levensonderhoud.
Blijkens zijn aangiften IB 2006 en IB 2007 bedroeg zijn inkomen uit dienstbetrekking in 2006 € 36.314,- en in 2007
€ 38.666,-. Blijkens de jaaropgaven over 2008 bedroeg zijn fiscaal loon in dat jaar € 38.382,-.
Hij is werkzaam in loondienst als docent bij […]. Blijkens de jaaropgave over 2009 bedroeg zijn fiscaal loon in dat jaar
€ 42.389,-. Zijn salaris bedroeg volgens de salarisspecificatie over januari 2010 € 2.991,- bruto per maand.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door de man bewoonde woning betaalt hij € 774,- per maand aan rente. Hij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 413.000,-.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 101,- per maand.
Hij heeft gedurende de afgelopen 3,5 jaar leningen ter grootte van ca. € 16.000,- afgesloten.
2.4. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1961. Zij vormt met [de minderjarige] een éénoudergezin.
Zij is werkzaam in loondienst. Blijkens de jaaropgave over 2009 bedroeg haar fiscaal loon in dat jaar € 55.977,-. Haar salaris bedroeg over de salarisspecificatie van maart 2010 € 4.053,- bruto per maand.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door de vrouw bewoonde woning betaalt zij € 1.424,- per maand aan rente. Zij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt zij € 114,- per maand. Het eigen risico dat aan deze verzekering is verbonden bedraagt € 165,- per jaar. Dit bedrag wordt geheel verbruikt.
Zij heeft (reis)kosten in verband met de tussenschoolse opvang voor [de minderjarige] van € 151,- per maand.
Zij heeft kosten in verband met de omgang tussen [de minderjarige] en de man van € 85,- per maand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de man, met wijziging van de onder 2.2 genoemde beschikking van dit hof, de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van de datum van zijn verzoekschrift op nihil bepaald.
3.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de man alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans zijn verzoek af te wijzen.
3.3. De man verzoekt hetgeen door de vrouw is verzocht af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Zoals hiervoor onder 2.2 vermeld, zijn partijen ter zitting van dit hof van 2 februari 2006 overeengekomen dat de man met ingang van 2 februari 2006 bij vooruitbetaling een bijdrage van € 375,- per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] aan de vrouw zal voldoen. Het hof heeft bij beschikking van 2 maart 2006 dienovereenkomstig beslist.
De man heeft vervolgens in de onderhavige zaak bij inleidend verzoekschrift, ingekomen op 8 april 2008, verzocht de voormelde beschikking met ingang van de datum van het verzoekschrift te wijzigen in die zin dat de door hem te betalen bijdrage ten behoeve van [de minderjarige] wordt vastgesteld op nihil. Hij heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 Burgerlijk Wetboek (BW), bestaande in een achteruitgang van zijn inkomen en een toename van zijn lasten/schulden, waardoor de genoemde beschikking niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Bij brief aan de rechtbank van 18 augustus 2009 heeft hij zich voorts op het standpunt gesteld dat bij de bepaling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] bij het gerechtshof van onjuiste gegevens is uitgegaan voor het bepalen van de behoefte van [de minderjarige].
Nu de genoemde beschikking is gebaseerd op een overeenkomst van partijen, verstaat het hof het wijzigingsverzoek van de man aldus dat dit is gegrond op zowel het eerste lid als het vijfde lid van artikel 1:401 BW.
De man heeft ter ondersteuning van zijn wijzigingsverzoek voldoende gesteld om in dat verzoek te kunnen worden ontvangen.
4.2. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank dienaangaande in de bestreden beschikking heeft overwogen en neemt dit over. Hetgeen de man in hoger beroep heeft aangevoerd, noopt niet tot een ander oordeel, reeds omdat hij dit tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw niet (voldoende) heeft onderbouwd.
Anders dan de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen, is dan voor een wijziging van de overeenkomst van partijen slechts plaats indien de verzoeker stelt en aannemelijk maakt dat na het tot stand komen van de overeenkomst een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat de wederpartij, in het licht van alle dan bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Het hof onderschrijft niet de overweging van de rechtbank dat het bepaalde in artikel 1:159 lid 3 BW in het onderhavige geval buiten (analoge) toepassing moet worden gelaten, omdat de overeenkomst van partijen niet schriftelijk is aangegaan. Het gaat hier immers om een overeenkomst die partijen ten overstaan van het hof, in het bijzijn van hun respectieve advocaten, zijn aangegaan en op voet waarvan vervolgens - op verzoek van partijen - door het hof een beschikking is gegeven. Onder die omstandigheden staat het feit dat partijen de overeenkomst mondeling zijn aangegaan niet aan (analoge) toepassing van de betreffende wettelijke bepaling in de weg, evenmin als het feit dat de overeenkomst kinderalimentatie betreft, en geen partneralimentatie.
4.3. Het hof is met de vrouw van oordeel dat niet gebleken is dat zich in het onderhavige geval een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan de overeenkomst mag worden gehouden. Voor zover de man zulks al stelt, heeft hij dit onvoldoende onderbouwd.
Het jaarinkomen van de man is, na enige tussentijdse maandelijkse fluctuaties, vanaf 2007 hoger dan zijn jaarinkomen in 2006. Dat dit thans of in de naaste toekomst zal veranderen heeft hij, tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw, niet onderbouwd. Ten aanzien van de door de man opgevoerde lasten/schulden heeft te gelden dat uitsluitend rekening wordt gehouden met de noodzakelijke lasten, die ten opzichte van [de minderjarige] als redelijke uitgaven kunnen worden beschouwd. De verhoging van de hypotheeklast behoort in dit verband voor rekening van de man te blijven en dient niet ten laste van [de minderjarige] te worden gebracht. Wat schulden betreft vallen hieronder de schulden die uit de relatie van partijen stammen. Overige schulden hebben in beginsel geen voorrang op de onderhoudsverplichting jegens kinderen. Dat is slechts anders indien sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden die een uitzondering van dat beginsel rechtvaardigen. Zodanige feiten of omstandigheden zijn in het onderhavige geval, zeker in het licht van het hetgeen hiervoor omtrent het inkomen van de man is overwogen, niet gebleken.
De man heeft tenslotte evenmin aannemelijk weten te maken dat zich aan de zijde van de vrouw een ingrijpende verbetering van haar financiële situatie heeft voorgedaan. De man heeft zijn stellingen dienaangaande tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, niet nader onderbouwd.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het inleidend verzoek van de man niet toewijsbaar is. Het hof zal dan ook beslissen als na te melden.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de man alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.L. Diender, A. van Haeringen en H.S.G. Verhoeff in tegenwoordigheid van
mr. B.J. Schutte als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2010.