parketnummer: 23-003092-08
datum uitspraak: 14 september 2010
ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 juni 2008 in de strafzaak onder parketnummer 13-462496-07 tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] in het jaar 1959,
adres: [adres en woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 5 juni 2008 en op de terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 6 november 2003 tot en met 13 november 2006 te Hilversum, in elk geval in Nederland meermalen, in elk geval eenmaal (telkens) opzettelijk valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, en/of waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, en/of waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe afwijking, was nagebootst, te weten een (grote) hoeveelheid kleding, (merk [merknaam]), heeft ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd, verkocht, te koop heeft aangeboden en/of heeft afgeleverd, uitgedeeld en/of in voorraad heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast dat de verdachte een cameraverhuurbedrijf in [plaats] heeft en uit dien hoofde in China met kleding van het merk [merknaam] in aanraking kwam. Na aanschaf van een jas van dat merk voor zichzelf ontstond er onder zijn klanten vraag naar kleding van dat merk. De verdachte heeft hierop contact opgenomen met de leverancier/producent van [merknaam] in Beijing (China) die hem meedeelde dat zij hem niet direct konden leveren, maar dat de kleding wel via een showroom desgewenst door de verdachte kon worden aangeschaft. De verdachte is hierop naar die showroom gegaan, heeft kleding gekocht en deze meegenomen naar Nederland, waar hij, na (uiteindelijk) invoerrechten te hebben betaald, de kleding onder meer vanuit zijn winkel heeft aangeboden aan zijn klanten. De handelwijze van de verdachte vindt steun in een e-mail bericht van [medewerker], [functie] – [merknaam], gericht aan de officier van justitie van 26 juni 2008, inhoudende dat rechtstreekse leveringen vanuit China (of andere niet-Benelux landen) aan retailers niet conform de procedures van het bedrijf [bedrijfsnaam] zijn.
Nu de verdachte ervan mocht uitgaan dat hij op de door de leverancier/producent van [merknaam] voorgestelde wijze daadwerkelijk in het bezit kwam van kleding van dat merk, kan geen sprake zijn van een vals merk in de zin van artikel 337 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) omdat in deze gang van zaken in-/toestemming van het merk besloten ligt nu van een voorbehoud daartoe gesteld noch gebleken is. De verdachte hoefde er bovendien geen rekening mee te houden dat het hoofdkantoor mogelijk een andere afhandeling voorstond die overigens door [merknaam] niet (verder) is uiteengezet. Dat eerdergenoemde [medewerker] in zijn brief van 20 november 2006 aan de Politie Gooi en Vechtstreek stelt dat de in het geding zijnde jassen vals zijn, doet aan het vorenstaande niet af, nu uit deze brief niet blijkt of deze vaststelling overeenkomstig de interne regels te [plaats] (e-mail bericht [medewerker] d.d. 26 juni 2008) heeft plaatsgevonden.
Op grond van deze gang van zaken is het hof van oordeel dat de gedragingen van de verdachte op grond waarvan hij de beschikking heeft gekregen over kleding van het merk [merknaam] niet strafrechtelijk zijn te duiden in de zin van artikel 337 Sr zodat verdachte van hetgeen hem is ten laste gelegd, juridisch moet worden vrijgesproken.
Overweging omtrent het beslag
In het dossier bevindt zich geen beslaglijst. Wel is in het dossier een kennisgeving van inbeslagneming opgenomen, waaruit volgt dat onder de verdachte verschillende kledingstukken in beslag zijn genomen. Gelet op bovenstaande vrijspraakoverweging dient de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven kleding – naar het oordeel van het hof – aan de verdachte te worden teruggegeven.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- de op de kennisgeving van inbeslagneming vermelde kledingstukken.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. J.D.L. Nuis en mr. P.J. Baauw, in tegenwoordigheid van mr. S.E.C. Debets, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 september 2010.
mr. J.D.L. Nuis en mr. P.J. Baauw zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.