ECLI:NL:GHAMS:2010:BN8084

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.058.393-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de ontheffing van het ouderlijk gezag over een minderjarige na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De moeder was in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin zij was ontheven van het ouderlijk gezag op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder had in februari 2010 hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, die was genomen na een periode van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige].

Tijdens de zitting in hoger beroep zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de moeder, de vertegenwoordiger van de Raad en de pleegouders. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de opvoeding en de ontwikkeling van [de minderjarige] zorgvuldig gewogen. De moeder heeft aangegeven dat zij haar psychische klachten onder controle heeft en dat haar situatie is verbeterd. Er zijn geen aanwijzingen dat [de minderjarige] lijdt onder de huidige regeling, en zijn ontwikkeling verloopt goed. De pleegouders hebben een goede band met [de minderjarige], en de moeder heeft regelmatig contact met hem.

Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende gegronde vrees bestaat dat de huidige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet adequaat zijn om de belangen van [de minderjarige] te beschermen. De moeder heeft aangegeven bereid te zijn om samen te werken aan de opvoeding van [de minderjarige], en het hof oordeelt dat het te prematuur is om haar te ontheffen van het gezag. De beschikking van de rechtbank is daarom vernietigd en het verzoek van de Raad is afgewezen. Het hof benadrukt het belang van stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie van [de minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 7 september 2010 in de zaak met zaaknummer 200.058.393/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. P.L.J. Woesthoff te Huizen,
t e g e n
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en de Raad genoemd.
1.2. De moeder is op 26 februari 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 2 december 2009 van de rechtbank Amsterdam met kenmerk 433055/FA RK 09-5386.
1.3. De moeder heeft op 9 juli 2010 nadere stukken ingediend.
1.4. De zaak is op 19 juli 2010 ter terechtzitting behandeld.
1.5. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer C. de Wilde namens de Raad;
- mevrouw M. Boelens namens Bureau Jeugdzorg Drenthe;
- de familie […] (hierna: de pleegouders).
2. De feiten
2.1. Uit de relatie van de moeder en de heer [x] is geboren […] (hierna: [de minderjarige]) [in] 2006. De heer [x] is [in] 2007 overleden.
2.2. [de minderjarige] is in 2006 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing zijn op 31 mei 2007 opgeheven. In juni 2007 is [de minderjarige] - na het overlijden van zijn vader - wederom onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Sindsdien verblijft hij bij de pleegouders, zijnde de broer van de moeder en diens echtgenote, en hun drie kinderen. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 26 juni 2010.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, overeenkomstig het verzoek van de Raad, de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en is Stichting Jeugdzorg Drenthe belast met de voogdij.
3.2. De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de Raad alsnog af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De moeder is het niet eens met de beslissing haar te ontheffen van het ouderlijk gezag over [de minderjarige]. Bij deze beslissing is geen rekening gehouden met haar belangen en is niet gekeken naar het perspectief op terugplaatsing van [de minderjarige] bij haar, bijvoorbeeld als [de minderjarige] twaalf jaar oud is en hij zelf kan kiezen waar hij wil wonen. Er is niet aangetoond dat het feit dat de moeder in de toekomst terug zou kunnen komen op haar bereidheid tot vrijwillige medewerking aan de uithuisplaatsing, onzekerheid en onduidelijkheid meebrengt voor [de minderjarige]. Evenmin is bewezen dat zij ongeschikt of onmachtig is om [de minderjarige] te verzorgen en op te voeden. De moeder wijst erop dat zij sinds september 2007 psychisch stabiel is en dat er vooruitgang is geboekt in haar contact met [de minderjarige]. Naar haar capaciteiten dient een deskundig onderzoek te worden verricht alvorens daarover te oordelen. In de tussentijd wil zij [de minderjarige] graag vaker zien dan 1,5 uur per maand.
4.2. Volgens de Raad is het voor [de minderjarige] van belang te weten waar hij woont. Hij verblijft al bijna vier jaar - vanaf kort na zijn geboorte - bij zijn pleegouders aan wie hij gehecht is. Dat de moeder de moederrol opeist die de pleegmoeder thans vervult, is verwarrend voor [de minderjarige]. Het feit dat de moeder zegt de zorg voor [de minderjarige] niet op zich te willen nemen, maar wel een onderzoek naar haar opvoedcapaciteiten wenst, zorgt eveneens voor verwarring. De moeder lijkt te hopen dat [de minderjarige] op termijn bij haar zal komen wonen. Niet staat vast dat de moeder werkelijk instemt met de uithuisplaatsing van [de minderjarige]. Door de ontheffing komt er duidelijkheid, ook voor de moeder, en dit kan leiden tot uitbreiding van de omgangsregeling.
4.3. Ingevolge artikel 1:268 Burgerlijk Wetboek lid 1 (BW) kan een ontheffing niet worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet. Deze regel lijdt volgens lid 2 van dit artikel onder meer uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
Naar het oordeel van het hof is nog onvoldoende gebleken van gegronde vrees dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing ontoereikend zijn om de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van [de minderjarige] af te wenden. Uit de stukken en hetgeen ter zitting in hoger beroep naar voren is gekomen, is niet gebleken dat [de minderjarige] last heeft van onduidelijkheid over zijn verblijfplaats dan wel dat sprake is van enige stressbelasting bij de verlenging van de maatregel van uithuisplaatsing. Volgens de pleegmoeder gaat het goed met hem; na de zomer gaat hij naar dezelfde basisschool als zijn nichtjes en neefje. Ook uit het verslag van tussenevaluatie 2 van 17 mei 2010 van de gezinsvoogd blijkt dat het goed gaat met [de minderjarige]; hij ontwikkelt zich leeftijdsadequaat. De bezoeken van de moeder verlopen naar wens en zowel de gezinsvoogd als de pleegouders nemen waar dat [de minderjarige] een zichtbare band met de moeder heeft.
Met de moeder gaat het eveneens goed. Ter zitting in hoger beroep heeft zij verteld dat zij haar depressie met behulp van medicijnen volledig onder controle heeft. Haar medicatie is verlaagd en zij komt nog één à twee keer per maand bij haar psychiater. Een eerdere diagnose van schizofrenie is achterhaald. Door Symfora is de diagnose gesteld dat zij lijdt aan een schizo-affectieve stoornis (kwetsbaarheid voor psychoses en stemmingsstoornissen zoals een depressie), die volgens haar niet in de weg staat aan haar opvoedingscapaciteiten. Haar depressieve en psychotische klachten zijn bovendien in volledige remissie, zoals ook blijkt uit de medische verklaring van psychiater mevrouw G.L. van der Luit van 18 juni 2010. Ook haar cognitieve klachten zijn verdwenen. De moeder is bekend met de risicofactoren en bewaakt deze. Haar leefomgeving is stabiel en gestructureerd. Zij geeft driemaal per week les aan huis in schilderen en boetseren, zij maakt kunst in opdracht en zij doet vrijwilligerswerk.
De gezinsvoogd van [de minderjarige] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de moeder aanvankelijk omgang met [de minderjarige] had gedurende één uur per maand op een neutrale plek. Thans is dat 1,5 uur per maand bij het pleeggezin thuis, zonder begeleiding. Als [de minderjarige] en de pleegouders dat ook willen, kan de omgangsregeling in overleg verder worden uitgebreid, aldus de gezinsvoogd.
Al deze omstandigheden in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat er thans onvoldoende grond is om de moeder te ontheffen van het gezag over [de minderjarige]. Nog daargelaten dat de moeder ter zitting in hoger beroep opnieuw heeft verklaard niet terug te zullen komen op haar bereidheid vrijwillig mee te werken aan de uithuisplaatsing van [de minderjarige], acht het hof het thans te prematuur om, het belang van [de minderjarige] bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie in aanmerking genomen, te oordelen dat er gegronde vrees bestaat dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende zijn om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep derhalve vernietigen en het inleidend verzoek van de Raad alsnog afwijzen.
4.4. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
wijst het inleidend verzoek van de Raad alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.S.G. Verhoeff, C.G. Kleene-Eijk en J.E. Geuzinge in tegenwoordigheid van
mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2010.