ECLI:NL:GHAMS:2010:BN6919

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106.006.782/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij kartwedstrijd en exoneratie in algemene voorwaarden

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [K] Kartracing B.V. voor schade die [S] heeft geleden tijdens een personeelsbijeenkomst waarbij kartwedstrijden werden gehouden. [S] heeft deelgenomen aan deze wedstrijden en raakte gewond toen zij, na stilstand van haar kart, werd aangereden door een collega. [K] heeft in haar algemene voorwaarden een exoneratieclausule opgenomen die aansprakelijkheid voor schade uitsluit. Het hof heeft in hoger beroep de grieven van [K] tegen het vonnis van de rechtbank beoordeeld. De rechtbank had geoordeeld dat [K] aansprakelijk was voor de schade van [S]. Het hof oordeelt dat de exoneratieclausule niet onredelijk bezwarend is, gezien de omstandigheden van de sport- en spelsituatie en het feit dat de deelnemers geacht worden zich bewust te zijn van de risico's. Het hof concludeert dat [K] niet in gebreke is gebleven en dat er geen sprake is van grove schuld. De vorderingen van [S] worden afgewezen en het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank. Tevens wordt [S] in de proceskosten verwezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[K] KARTRACING B.V.,
gevestigd te [X],
APPELLANTE IN PRINCIPAAL BEROEP,
GEÏNTIMEERDE IN INCIDENTEEL BEROEP,
advocaat: mr. C. de Bres, te Amsterdam,
t e g e n
[S]
wonende te [Y],
GEÏNTIMEERDE IN PRINCIPAAL BEROEP,
APPELLANTE IN INCIDENTEEL BEROEP,
advocaat : mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, te Amsterdam.
1. het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna ook [K] en [S] genoemd.
Bij dagvaarding van 6 juni 2007 is [K] in hoger beroep gekomen van het tussenvonnis van 28 september 2005 en het eindvonnis van 21 maart 2007 van de rechtbank te Amsterdam, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 274626/HA ZA 03-2556 gewezen tussen [S] als eiseres en [K] en PricewaterhouseCoopers N.V. als gedaagden.
Bij memorie van grieven heeft [K] vier grieven aangevoerd, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [S] zal afwijzen, met veroordeling van [S] in de proceskosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft [S] de grieven bestreden en harerzijds een incidentele grief tegen het bestreden vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof in het principaal appel het bestreden vonnis zal bekrachtigen met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [K] in de proceskosten en voorts in het incidenteel appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover daarbij is geoordeeld dat op de rechtsverhouding tussen [K] en [S] de algemene voorwaarden van [K] van toepassing zijn, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [K] in de proceskosten.
[K] heeft bij memorie in het incidenteel appel geantwoord, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof [S] niet-ontvankelijk zal verklaren althans het appel ongegrond zal verklaren, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [S] in de kosten van het incidenteel appel.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2. Feiten
2.1 De rechtbank heeft in het tussen vonnis van 28 september 2005 onder 1.a. tot en met 1.h. een aantal feiten vermeld. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. Beoordeling
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2 [S] heeft op [datum] deelgenomen aan een personeelsbijeenkomst van de afdeling van PricewaterhouseCoopers N.V. waar zij werkzaam was. Deze bijeenkomst vond plaats te [X] in het kartcentrum van [K]. In de loop van de avond zijn kartwedstrijden gehouden waaraan [S] heeft deelgenomen. Tijdens een van deze wedstrijden is [S] met haar kart tot stilstand gekomen. Een baancommissaris van [K], [B], heeft haar veiligheidsgordel losgemaakt en haar gevraagd om uit de kart te stappen. Op het moment dat zij opstond werd zij van achteren geraakt door een kart, die werd bestuurd door haar collega [T]. [S] is daarop achterovergevallen en is met haar hoofd op de betonnen baan terechtgekomen, terwijl [B] over [S] heen is gevallen. [S] heeft letsel opgelopen.
3.3 Op het door [K] gehanteerde inschrijfformulier zijn algemene voorwaarden van toepassing verklaard. Die algemene voorwaarden zijn afgedrukt op de achterzijde van het formulier. Op het formulier wordt ook vermeld dat [K] iedere aansprakelijkheid voor schade uitsluit. Artikel 3.1 van de algemene voorwaarden van [K] luidt als volgt:
“De deelnemers worden geacht op de hoogte te zijn van de risico’s welke aan het kartrijden zijn verbonden. Iedere aansprakelijkheid van [K] voor schade welke deelnemers aan het karten lijden is uitgesloten, zowel jegens de deelnemers als jegens degene die de reservering heeft gemaakt, ongeacht of de schade wordt veroorzaakt door oorzaken zoals:
- het betreden van de kartbaan;
- een ongeval met de kart of een ongeval met andere(n) deelnemer(s);
- overtreding door deelnemers of andere deelnemers van de baanvoorschriften.”
3.4 Na het ongeval heeft [S] [K] aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval. [K] heeft [S] laten weten geen aansprakelijkheid te erkennen.
3.5 [S] heeft in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat [K] aansprakelijk is voor de door haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval op [datum] alsmede veroordeling van [K] tot vergoeding van de schade die zij heeft gelden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval, nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [datum].
3.6 Bij tussenvonnis van 28 september 2005 heeft de rechtbank [S] toegelaten te bewijzen dat er niet of onvoldoende met gele vlaggen is gezwaaid, de gele lamp of lampen niet werkte(n) en er te weinig baancommissarissen waren.
3.7 In enquête en in contra-enquête zijn diverse getuigen gehoord. Aan de hand van de verklaringen van deze getuigen heeft de rechtbank in het bestreden vonnis geoordeeld dat [S] in het haar opgedragen bewijs is geslaagd en heeft de rechtbank de vorderingen van [S] toegewezen.
3.8 De grief in het incidenteel appel richt zich tegen de vaststelling door de rechtbank dat de algemene voorwaarden van [K] tussen [S] en [K] van toepassing zijn.
3.9 [S] heeft in eerste aanleg het inschrijfformulier met de daarbij opgenomen voorwaarden overgelegd en verweer gevoerd tegen het beroep van [K] op de inhoud daarvan. [S] heeft daarbij niet het standpunt ingenomen dat zij deze voorwaarden bij het betreden van de kartbaan niet heeft aanvaard.
3.10 Eerst in incidenteel appel neemt [S] het standpunt in dat de voorwaarden niet zijn overeengekomen. Daartoe voert zij aan dat zij zich niet herinnert de voorwaarden te hebben getekend, met welke stelling zij niet uitsluit dat zij de voorwaarden wel heeft ondertekend. Gelet op het door [S] in eerste aanleg ingenomen standpunt heeft zij aldus onvoldoende gesteld om tot de vaststelling te komen dat zij de voorwaarden niet heeft aanvaard.
3.11 Met grief 1 in het principaal appel komt [K] op tegen het door de rechtbank gegeven oordeel omtrent de exoneratie die in de door [K] gehanteerde algemene voorwaarden is opgenomen. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de betreffende bepaling, indien wordt aangenomen dat deze een algemene voorwaarde is, niet onredelijk bezwarend is. Daarvoor is redengevend dat de opbrengst voor [K] relatief beperkt was tegenover de hoogte van de mogelijk door deelnemers te lijden schade, dat het risico door [K] niet kon worden verzekerd, dat de deelnemers aan een sport- en spelsituatie als de onderhavige geacht worden zich van het daarmee samenhangend risico bewust te zijn en dat in voorkomende gevallen, zoals in het geval van [S], ook de veroorzaker van het ongeval kan worden aangesproken. De grief slaagt derhalve.
3.12 Gelet op het in 3.11 gegeven oordeel komt [K] in beginsel een beroep toe op de in de algemene voorwaarden opgenomen exoneratie. Voor zover [S] heeft willen betogen dat [K] een beroep op de exoneratie niet toekomt wegens grove schuld, dient te worden beoordeeld in welke mate [K] een verwijt kan worden gemaakt terzake van de oorzaak van het ongeluk en, in het bijzonder, of van grove schuld aan de zijde van [K] sprake was.
3.13 [T] heeft als getuige verklaard dat er na het stilvallen van de kart van [S] gevlagd is en dat meerdere waarschuwingslampen hebben gebrand. Mede gelet op de overige getuigenverklaringen, staat voldoende vast dat [K] na het stilvallen van [S] de kartrijders aldus voor gevaar heeft gewaarschuwd. Dat evenzeer door meerdere getuigen is verklaard dat een van de waarschuwingslampen de betreffende avond defect was, doet daar niet voldoende aan af.
3.14 [T] heeft, opnieuw blijkens zijn eigen verklaring, de stilgevallen kart ook zelf waargenomen toen hij deze passeerde in de twee rondes voorafgaand aan het ongeval. Daarbij heeft hij kunnen zien dat de kart was stilgevallen in een bocht en bovendien op de ‘ideale lijn’. Deze omstandigheden noopten [T], ook indien –zoals hij zelf heeft verklaard en zoals [S] stelt- de waarschuwingslampen later uit zouden zijn gegaan en het vlaggen zou zijn gestaakt, bij de volgende ronde rekening te houden met de mogelijkheid dat de kart van [S] nog op de baan stilstond en zijn snelheid daaraan aan te passen.
3.15 Het hof leidt bovendien uit de getuigenverklaringen af dat [T], nadat hij voor de stilstaande kart van [S] was gewaarschuwd en deze een eerste keer was gepasseerd, zijn snelheid niet (voldoende) heeft gematigd. De verklaring van [T] zelf, dat hij twee rondes stapvoets reed, is tegenover de verklaring van [M] en de (aan diens getuigenverklaring gehechte) rondetijdenoverzichten niet geloofwaardig. Daaraan wordt bijgedragen door getuige [U], die heeft verklaard: “[T] reed hard”. De overige getuigenverklaringen wijzen niet in een andere richting en hebben bovendien grotendeels betrekking op de snelheid van [T], nadat hij –zoals uit de verklaring van [T] kan worden afgeleid- vaart minderde teneinde een aanrijding met de kart van [S] te vermijden. Het door [S] over de rondetijden gestelde doet aan dit oordeel onvoldoende af. [K] behoefde niet te voorzien dat [T] ondanks de genoemde omstandigheden zijn snelheid niet voldoende zou matigen.
3.16 Onder de geschetste omstandigheden is het hof van oordeel dat, voor zover al sprake is van enige nalatigheid van [K], deze niet voldoende is om [K] een zodanig verwijt te maken dat zij uit hoofde van grove schuld bij de nakoming van haar verbintenis jegens [S] aansprakelijk is jegens [S]. [S] heeft voorts onvoldoende grondslag aangedragen om te rechtvaardigen dat [K] onder deze omstandigheden, onafhankelijk van het bestaan van een overeenkomst tussen partijen op grond waarvan [S] aan de kartrace deelnam, onrechtmatig jegens [S] heeft gehandeld.
3.17 Met grief 2 in het principaal appel richt [K] zich, kort gezegd, tegen het oordeel van de rechtbank dat [K] jegens [S] onzorgvuldig heeft gehandeld. Grief 3 in het principaal appel richt zich tegen het daarmee samenhangende oordeel dat [K] onvoldoende heeft gewaarschuwd voor de gevaarlijke situatie na het stilvallen van de kart van [S]. Gelet op het hierboven in 3.16 overwogene slagen deze grieven.
3.18 Grief 4 in het principaal appel heeft geen zelfstandige betekenis.
3.19 De slotsom is dat de grieven in het principaal appel slagen, zodat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van [S] zullen worden afgewezen. Het incidenteel appel slaagt niet nu de incidentele grief wordt verworpen. [S] zal worden verwezen in de kosten van de eerste aanleg en van het principaal en incidenteel appel.
4. Beslissing
Het hof:
in principaal appel:
- vernietigt het bestreden vonnis en, opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen van [S] af;
- verwijst [S] in de proceskosten van beide instanties en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [K] gevallen, in eerste aanleg op € 2.621,16 en in hoger beroep op € 370,85,-- voor verschotten en op € 894,-- voor salaris van de advocaat;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
in incidenteel appel:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover in incidenteel appel aan het hof voorgelegd;
- verwijst [S] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [K] gevallen, op € 447,-- voor salaris van de advocaat;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, J.C. Toorman en H.M. de Mol van Otterloo en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2010 door de rolraadsheer.