GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 31 augustus 2010 in de zaak onder nummer 200.042.990/01 NOT van:
[klaagster],
wonende te [plaatsnaam],
APPELLANTE,
gemachtigde: mr. H.A. Jonker-van Dijk,
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof is op 17 september 2009 van de zijde van appellante, hierna klaagster, een verzoekschrift – met bijlagen – ingekomen, waarbij zij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Assen, hierna de kamer, van 17 augustus 2009, waarbij de kamer de klacht tegen geïntimeerde, verder de notaris, gedeeltelijk gegrond heeft verklaard zonder oplegging van een maatregel.
1.2. Klaagster heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief ingekomen ter griffie op 26 oktober 2009.
1.3. Van de zijde van de notaris is op 4 december 2009 een verweerschrift - met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Van de zijde van klaagster is op 16 februari 2010 een brief ter griffie van het hof ingekomen.
1.5. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 juni 2010.
Klaagster, bijgestaan door mr. [X], vervanger van haar gemachtigde, en de notaris zijn verschenen. Zij hebben allen het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klaagster
Klaagster verwijt de notaris het volgende:
4.1. De ex-echtgenoot van klaagster had een intensief zakelijke relatie met het kantoor van de notaris. De notaris had, na bezwaar van klaagster, niet mogen volstaan met het overdragen van haar taak aan een kantoorgenoot, doch zij had moeten aangeven dat haar kantoor de ontbinding van het geregistreerd partnerschap niet verder kon behandelen teneinde zo iedere schijn van belangenverstrengeling en partijdigheid te vermijden.
4.2. De notaris heeft klaagster nimmer uitgelegd dat de gemaakte afspraken in een onderhandse akte zouden worden opgenomen. Ook heeft de notaris klaagster niet gewezen op het verschil tussen een onderhandse akte en een authentieke notariële akte.
4.3. De notaris heeft nagelaten klaagster te voorzien van de door haar gevraagde informatie omtrent de pensioenfondsen. De notaris heeft (aangetekende) brieven en e-mails van de zijde van klaagster en haar gemachtigde, ondanks toezeggingen daartoe, niet beantwoord.
4.4. De notaris heeft bewust stukken geantedateerd. Bij de aan Generali gerichte brief van 20 mei 2004 zijn stukken gevoegd die van een latere datum zijn, te weten de inschrijving van de beëindiging van het geregistreerd partnerschap van 26 mei 2004, medegedeeld aan het notariskantoor bij brief van 7 juni 2004.
5. Het standpunt van de notaris
De notaris heeft de stellingen van klaagster betwist en zich als volgt verweerd.
5.1. Op enig moment heeft de notaris begrepen dat klaagster het niet prettig vond als de notaris de zaak in behandeling zou houden. Daarop heeft een kantoorgenoot van de notaris de zaak overgenomen. Klaagster heeft hieraan meegewerkt en heeft nimmer aangegeven dat wat haar betreft het kantoor de zaak niet (meer) zou kunnen behandelen. .
De zakelijke contacten die de ex-echtgenoot van klaagster met het kantoor had staan los van de zaak van klaagster. De notaris stelt vooraf met haar kantoorgenoten te hebben besproken of de echtscheiding door het kantoor kon worden behandeld en dit is vervolgens ook in een gesprek met klaagster en haar ex-echtgenoot aan de orde geweest.
5.2. De vraag of de akte in notariële vorm moest worden opgemaakt is wel degelijk aan de orde geweest. Uiteindelijk is voor een onderhandse vorm gekozen. Wat de gevolgen van deze keuze waren is destijds uitgebreid met partijen besproken. Overigens heeft de ex-echtgenoot van klaagster bij brief van 20 april 2004 aan de notaris een aantal wijzigingen voorgesteld, ook namens klaagster die, zo werd in deze brief vermeld, zich liet bijstaan door een advocaat.
5.3. Op verzoek van haar kantoorgenoot heeft de notaris – de enige die binnen het kantoor normaal gesproken de familiezaken doet – een aantal standaardbrieven aangeleverd die standaard worden verstuurd na de inschrijving van de ontbinding van een geregistreerd partnerschap. Op 20 mei 2009 heeft de notaris deze brieven gemaakt; blijkbaar is op het moment van verzending geen nieuwe datum op de brieven gezet.
5.4. De notaris erkent dat het te lang heeft geduurd voordat zij de stukken (twee formulieren voor Generali en de SNS bank) naar klaagster heeft gestuurd. Zij stelt dat dit verband hield met het ontslag dat aan een aantal mensen is verleend vanwege de slechte economische situatie en met de ziekte van de schoonvader van de notaris waardoor zij veel tijd buiten kantoor heeft doorgebracht.
Het hof oordeelt als volgt
6.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft met betrekking tot het klachtonderdeel, zoals hiervoor onder 4.1 weergegeven niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
6.2. De kwestie of de akte onderhands of authentiek zou moeten zijn is aan de orde geweest tijdens het gesprek dat klaagster, haar ex-echtgenoot en de notaris hebben gevoerd, zo blijkt uit de door de notaris gemaakte aantekeningen (“notarieel of onderhands”). Echter, uit deze aantekeningen blijkt niet dat er tijdens dit gesprek reeds een keuze is gemaakt. Na de bespreking en naar aanleiding van de ontvangst van het conceptconvenant schreef de ex-echtgenoot van klaagster vervolgens een brief (20 april 2004) aan de notaris met daarin de volgende passage:
“…Wel wordt het convenant dan een onderhandse overeenkomst (geen notariële akte), om te voorkomen dat [klaagster] beslag zou kunnen leggen op onze zakelijke rekeningen, als er een keer een maand te laat betaald werd. Hiervan zou [naam man] dan immers de dupe worden en het zou een normale bedrijfsvoering in de weg kunnen staan…”
De notaris stelt ervan uit te zijn gegaan dat de brief mede namens klaagster was geschreven, hetgeen door klaagster wordt bestreden. Het hof is van oordeel dat de notaris hoe dan ook, maar te meer in het licht van de omstandigheden waarop het hiervoor onder 6.1. bedoelde klachtonderdeel het oog had, de verplichting had om te verifiëren of het in de brief gestelde inderdaad ook de wens van klaagster weergaf. Dat klemt te meer, nu bedoelde brief onder meer ook de passage bevat “Zij heeft zich laten adviseren door een oud klasgenoot ([X]) die advocaat schijnt te zijn”. Deze passage had, gelet op de inhoud ervan (“schijnt te zijn”), op zijn minst het vermoeden bij de notaris moeten doen rijzen dat klaagster de brief niet had gelezen. Voorts is niet gebleken dat de kwestie van de onderhandse akte later, bij de bespreking/voorlezing van het convenant nog uitdrukkelijk aan de orde is geweest. Het hof is van oordeel dat de notaris op dit punt de belangen van klaagster onvoldoende heeft behartigd en zal dit onderdeel van de klacht dan ook gegrond verklaren. Het hof is van oordeel dat dit handelen van de notaris, mede in het licht van de omstandigheden waarop het onder 6.1 bedoelde klachtonderdeel het oog had, het opleggen van de maatregel van waarschuwing rechtvaardigt. De notaris mocht in de gegeven omstandigheden de behartiging van de belangen van beide partijen binnen één kantoor houden, maar dat vereiste dan wel de grootst mogelijke zorgvuldigheid, in casu ten aanzien van de belangen van klaagster. De notaris is daarin op dit punt verwijtbaar tekort geschoten.
6.3. Met betrekking tot het klachtonderdeel over de informatieverstrekking aan pensioenfondsen kan het hof zich vinden in de beschouwingen en gevolgtrekkingen vervat in rechtsoverweging 5.6 van de beslissing van de kamer waarmee het hof zich in zoverre verenigt.
6.4. Het laatste klachtonderdeel ziet om het vermeende antedateren van brieven. Het hof is van oordeel dat de notaris een aannemelijke verklaring heeft gegeven omtrent de totstandkoming van de brieven en ziet geen aanleiding anders te oordelen dan de kamer.
6.5. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
- vernietigt de beslissing van de kamer voor zover deze betrekking heeft op de klacht zoals omschreven in 4.2., en voorzover deze inhoudt dat aan de notaris geen maatregel wordt opgelegd, en opnieuw rechtdoende:
- verklaart het klachtonderdeel genoemd in 4.2. gegrond;
- legt de notaris de maatregel van waarschuwing op;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L. Verheij, G.J. Visser en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2010 door de rolraadsheer.
Kamer van Toezicht
over de notarissen en kandidaat-notarissen te Assen
Beslissing van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Assen, gegeven op de klacht van:
[klaagster],
wonende te [plaatsnaam],
hierna: klaagster,
gemachtigde: mr. H.A. Jonker-van Dijk
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
hierna: de notaris
1.1. Bij brief van 23 december 2008 heeft klaagster een klacht ingediend tegen de notaris.
1.2. Bij schrijven van 11 februari 2009 heeft de notaris haar reactie op de klacht gegeven.
1.3 Klaagster heeft bij brief van 25 maart 2009 gereageerd op de reactie van de notaris.
1.4 De notaris heeft bij brief van 6 mei 2009 een reactie ingediend op de reactie van klaagster van 25 maart 2009.
1.5 De behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van de Kamer van Toezicht van 10 juni 2009. Klaagster, bijgestaan door mr. [X], vervanger van haar gemachtigde, was daarbij aanwezig. De notaris is eveneens verschenen.
Het huwelijk van klaagster met haar voormalig partner is in 2004 omgezet in een geregistreerd partnerschap, welk geregistreerd partnerschap vervolgens is ontbonden. De notaris is hierbij betrokken geweest.
Klaagster is in de eerste plaats van mening dat de notaris, toen klaagster bezwaar had gemaakt tegen de betrokkenheid van de notaris bij de ontbinding van het geregistreerd partnerschap vanwege de zakelijke relatie tussen de toenmalige partner van klaagster en het notariskantoor, zich op het standpunt had moeten stellen dat het notariskantoor de ontbinding van het geregistreerd partnerschap niet kon behandelen en niet heeft kunnen volstaan met de overdracht van de zaak aan een kantoorgenoot.
Voorts stelt klaagster dat de notaris haar ten onrechte niet heeft uitgelegd dat de met haar voormalig partner gemaakte afspraken in een onderhandse akte zouden worden opgenomen, noch heeft de notaris klaagster gewezen op het verschil tussen een onderhandse akte en een authentieke notariële akte.
Ook beklaagt klaagster zich over de omstandigheid dat de notaris, ondanks herhaalde verzoeken via (aangetekende) post van zowel klaagster als haar gemachtigde, nog altijd niet heeft voldaan aan haar verzoek om nadere informatie over de pensioenfondsen.
In dit kader merkt klaagster op dat uit een brief van Generali van 30 januari 2009 alsmede uit mailverkeer tussen Generali en klaagster blijkt dat de echtscheiding en bijbehorende mutaties niet eerder door Generali zijn verwerkt, omdat Generali hiervan niet op de hoogte was gebracht. In het verlengde hiervan stelt klaagster dat de notaris stukken antidateert en de Kamer kennelijk bewust onjuist informeert.
De notaris geeft aan dat zij de behandeling van de afwikkeling van de echtscheiding pas op zich heeft genomen nadat zij overleg had gevoerd met haar kantoorgenoten en nadat klaagster had aangegeven dat zij tegen de betrokkenheid van de notaris bij de behandeling van het dossier geen bezwaar had. Tevens heeft de notaris klaagster gewezen op de mogelijkheid tot het inschakelen van een eigen juridisch adviseur. Toen klaagster op een gegeven moment na de opstelling van het concept-convenant heeft aangegeven dat zij liever niet wilde dat de notaris de zaak verder behandelde, is het dossier in overleg met klaagster overgedragen aan kantoorgenoot mr. [naam kantoorgenoot]. Notaris [naam kantoorgenoot] heeft klaagster hierover op 10 mei 2004 bericht. Klaagster heeft niet kenbaar gemaakt dat zij de ontbinding van het huwelijk/geregistreerd partnerschap bij een ander kantoor geregeld wilde hebben.
Voorts merkt de notaris op dat uit de aantekeningen van de eerste bespreking van de notaris met klaagster en haar voormalig partner blijkt dat reeds toen is gesproken over een onderhandse akte dan wel een notariële akte. Verder wijst de notaris erop dat klaagster ondertussen juridisch advies had ingewonnen over het eerste concept-convenant bij mr. [X].
Met betrekking tot de klacht over de informatieverstrekking over de pensioenverdeling merkt de notaris op dat tijdens de eerste bespreking al is aangegeven dat de pensioenen bij Generali waren opgebouwd. Voorts merkt de notaris op dat klaagster op 26 oktober 2004 een brief heeft ontvangen van notaris [naam kantoorgenoot], waarin hij op verzoek van de voormalig partner van klaagster de pensioenpolis bij Generali in kopie naar klaagster heeft gestuurd.
De notaris geeft toe dat klaagster recht had op een eerdere reactie van haar kant wat betreft de stukken inzake de pensioenfondsen. Ook had zij deze stukken eerder naar de gemachtigde van klaagster moeten sturen. Klaagster biedt hiervoor haar excuses aan, omdat zij van mening is dat de door haar genoemde omstandigheden (gedwongen ontslagen op kantoor en ziekte schoonvader) niet relevant behoren te zijn voor de klant. Naar mening van de notaris is klaagster echter niet in haar belangen geschaad en zijn de echtscheiding en de gevolgen gerealiseerd zoals door klaagster en haar voormalig partner was bedoeld.
Ten slotte bestrijdt de notaris dat zij brieven zou hebben geantidateerd. Zij geeft aan dat zij op het notariskantoor bijna alle familiezaken doet en dat zij op verzoek van haar kantoorgenoot [naam kantoorgenoot] na de dossieroverdracht op 20 mei 2004 de brieven heeft geschreven die nog naar onder andere de pensioenfondsen moesten worden verstuurd. Notaris [naam kantoorgenoot] zou de brieven versturen zodra alle benodigde gegevens waren binnengekomen, maar er is destijds blijkbaar geen nieuwe datum op de brieven gezet. Er is derhalve slechts sprake van een administratieve vergissing.
5.1. Notarissen en kandidaat-notarissen zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen terzake van onder meer enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens de Wet op het notarisambt gegeven bepaling.
5.2. De Kamer ziet zich gesteld voor de vraag of de notaris tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld en overweegt hieromtrent als volgt.
5.3 De notaris heeft aangegeven dat zij in februari 2004 is benaderd door de voormalig partner van klaagster in verband met de op handen zijnde echtscheiding tussen hem en klaagster en met het verzoek om deze echtscheiding te regelen. De notaris heeft verklaard dat zij toen eerst heeft overlegd met haar kantoorgenoten. Bij brief van 18 februari 2004 heeft de notaris dit aan de voormalig partner van klaagster bericht en meegedeeld dat zij wil helpen bij de afwikkeling van de echtscheiding, maar dat ook klaagster het hiermee eens moet zijn. In dit kader stelt de Kamer op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting vast dat niet in geschil is dat de voormalig partner van klaagster en het notariskantoor een zakelijke relatie onderhielden. Vervolgens heeft de notaris een bespreking gehad met klaagster en haar voormalig partner. De Kamer overweegt dat uit de aantekeningen van dit gesprek die de notaris heeft overgelegd, blijkt dat de brief aan de voormalig partner van klaagster van 18 februari 2004 ter sprake is geweest alsmede de mogelijkheid voor klaagster om een eigen juridisch adviseur in te schakelen. De notaris heeft verklaard dat begin maart 2004 het concept-convenant is opgesteld, welke op 10 maart 2004 naar klaagster en haar voormalig partner is verzonden.
5.4 Klaagster heeft ter zitting aangegeven dat zij er in eerste instantie geen problemen mee had dat de notaris de afwikkeling van de echtscheiding en de ontbinding van het geregistreerd partnerschap zou regelen. Later heeft zij in haar omgeving kenbaar gemaakt dat zij niet gelukkig was met de keuze voor de notaris. Zij heeft echter hieromtrent nimmer contact opgenomen met het notariskantoor: niet met de notaris, noch met notaris [naam kantoorgenoot]. Zij heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat zij het niet erg vond dat de zaak werd overgedragen aan een andere notaris, maar dat zij op dat moment emotioneel was en er niet zo mee bezig was. Verder volgt uit een door de notaris ter zitting overgelegde brief van 20 april 2004 van de voormalig partner van klaagster dat de notaris reeds in dat stadium op de hoogte was van de omstandigheid dat klaagster zich juridisch had laten adviseren door haar oud-klasgenoot, tevens advocaat, mr. [X]. De Kamer stelt vast dat klaagster nimmer heeft aangegeven dat zij de zaak door een ander notariskantoor behandeld wilde hebben. Gelet op voormelde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, heeft de notaris naar het oordeel van de Kamer de behandeling van het dossier kunnen overdragen aan haar kantoorgenoot [naam kantoorgenoot]. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de zijde van de notaris is de Kamer in dit kader niet gebleken. De Kamer zal de klacht op dit punt dan ook ongegrond verklaren.
5.5 Met betrekking tot de klacht inzake de informatieplicht ten aanzien van het verschil tussen een authentieke en een onderhandse akte en de keuze die in dit kader is gemaakt, overweegt de Kamer als volgt. Daargelaten de vraag in hoeverre de notaris verplicht is deze informatie te verstrekken, is naar het oordeel van de Kamer onvoldoende gebleken dat de notaris de informatie in casu niet heeft verstrekt. Blijkens de aantekeningen van het gesprek van de eerste bespreking tussen de notaris en klaagster en haar voormalig partner heeft de notaris zowel de notariële als de onderhandse akte genoemd. Voorts overweegt de Kamer het volgende. De voormalig partner van klaagster schrijft in zijn brief van 20 april 2004 aan de notaris dat klaagster en hij het concept convenant samen hebben doorgenomen en dat klaagster zich in een aantal zaken niet kan vinden. De voormalig partner van klaagster beschrijft vervolgens de punten in het convenant, waarvan klaagster en hij zijn overeengekomen dat deze aanpassing behoeven. Hij schrijft vervolgens ondermeer dat het convenant een onderhandse overeenkomst wordt. Gelet op de redactie van deze brief, waaruit volgt dat klaagster en haar voormalig partner samen tot de aanpassingen in het concept convenant hebben besloten, heeft de notaris naar het oordeel van de Kamer op de inhoud van de brief mogen afgaan en heeft zij, hoewel dit wellicht zorgvuldiger was geweest, op basis van deze inhoud geen aanleiding hoeven zien om klaagster nader afzonderlijk te berichten over de keuze van de akte. De Kamer betrekt hierbij tevens de omstandigheid dat de verstandhouding tussen klaagster en haar voormalig partner op dat moment kenbaar goed was. De Kamer komt dan ook tot het oordeel dat er geen sprake is van klachtwaardig handelen van de notaris en zal de klacht op dit punt ongegrond verklaren.
5.6 Ten aanzien van de klacht inzake het verstrekken van informatie over de pensioenfondsen overweegt de Kamer dat de notaris heeft erkend dat zij deze informatie niet tijdig heeft verstrekt aan klaagster noch aan haar gemachtigde en dat de notaris voor deze omstandigheid haar excuses heeft aangeboden. Niet in geschil is dat klaagster op 4 december 2007 aan de notaris heeft verzocht om aan te geven wat de notaris had ondernomen met betrekking tot de pensioenverdeling. De notaris heeft hierop bij brief van 6 december 2007 gereageerd. Vervolgens heeft klaagster bij brief van 11 december 2007 nadere informatie aan de notaris gevraagd over de pensioenfondsen. Onbestreden is dat de notaris deze brief, alsmede een aangetekend verzonden herinneringsbrief van klaagster van 21 april 2008 niet heeft beantwoord. Ook op de aangetekende brief die de gemachtigde van klaagster in dit kader op 9 oktober 2008 heeft verstuurd heeft de notaris niet gereageerd. Naar aanleiding van de brief van 3 november 2008 van klaagsters gemachtigde heeft de notaris op 5 november 2008 een emailbericht verstuurd met de toezegging de verzochte informatie op te zoeken en te kopiëren. Op 19 november 2008 heeft de gemachtigde van klaagster aan de notaris bericht dat zij nog altijd de gevraagde informatie niet ontvangen had. In reactie hierop heeft de notaris bij emailbericht van 24 november 2008 bericht dat zij vanwege computerproblemen de week daarvoor de stukken niet kon versturen, maar dat zij de stukken de volgende dag ter post zou bezorgen. Ook deze keer heeft de gemachtigde van klaagster niets ontvangen. In het verweerschrift heeft de notaris als redenen voor de late reactie richting de gemachtigde van klaagster aangegeven dat het notariskantoor in oktober, november en december 2008 een aantal mensen heeft moeten ontslaan en dat dit haar zeer heeft beziggehouden, alsmede dat haar schoonvader ernstig ziek was en zij veel tijd buiten kantoor heeft doorgebracht. Zoals de notaris zelf heeft aangegeven, is ook de Kamer van oordeel dat voormelde omstandigheden niet relevant behoren te zijn voor klaagster. Ook heeft de notaris hiermee geen verklaring gegeven voor het feit dat zij niet eerder op de brieven van klaagster zelf heeft gereageerd. De Kamer is van oordeel dat van de notaris had mogen worden verwacht dat zij eerder had gereageerd op het verzoek om informatie van klaagster. De Kamer zal de klacht op dit punt dan ook gegrond verklaren.
5.7 De klacht die ziet op de gestelde anti-datering van brieven door de notaris brengt de Kamer tot het volgende oordeel. De notaris heeft aangegeven dat zij normaalgesproken de familiezaken bij haar op kantoor doet. Na de overdracht van het dossier aan haar kantoorgenoot [naam kantoorgenoot] heeft deze haar gevraagd welke brieven er na de inschrijving van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap nog verstuurd moesten worden aan met name de pensioenfondsen. Op 20 mei 2004 heeft de notaris deze brieven voor notaris [naam kantoorgenoot] gemaakt. Hij zou de brieven versturen zodra alle benodigde gegevens waren binnengekomen. De notaris concludeert dat er blijkbaar, toen de benodigde gegevens binnen waren en deze als bijlagen bij de brieven verstuurd konden worden, geen nieuwe datum op de brieven is gezet, terwijl de benodigde gegevens dateren van na de datum waarop de notaris de brieven had geschreven. Gelet op de verklaring van de notaris is de Kamer van oordeel dat klaagster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van anti-datering. Niet is gebleken dat de notaris in dit kader een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De Kamer concludeert dan ook tot ongegrondverklaring van de klacht op dit punt.
5.8 Gelet op het voorgaande dient de klacht met betrekking tot het verstrekken van informatie over de pensioenfondsen gegrond te worden verklaard en dient de klacht voor het overige ongegrond te worden verklaard.
5.9 Voor het opleggen van een tuchtmaatregel ziet de Kamer onvoldoende aanleiding. De Kamer overweegt hiertoe dat de afwikkeling van de echtscheiding en ontbinding van het geregistreerd partnerschap onbestreden overeenkomstig de bedoeling van klaagster en haar voormalig partner heeft plaatsgevonden. Niet is gebleken dat klaagster door de late reactie van de notaris op haar verzoek om informatie over de pensioenfondsen in haar belangen is geschaad. Ten slotte laat de Kamer meewegen dat de notaris heeft erkend dat zij niet tijdig heeft gereageerd en dat zij voor deze omstandigheid haar excuses heeft aangeboden.
- verklaart de klacht inzake het niet tijdig reageren op het verzoek om informatie over de pensioenfondsen gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Aldus gegeven te Assen op 17 augustus 2009 door mr. A. van der Meer, voorzitter, mrs. H.A. Bongers-Kuipers, J.F.H. de Jong Posthumus, leden, mrs. J.M.C. Obenhuijsen en J. Tillema, plaatsvervangend leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. ten Hoopen, secretaris, en door de voorzitter en de secretaris ondertekend.
mr. M.J.C. ten Hoopen, mr. A. van der Meer,
secretaris. voorzitter.