ECLI:NL:GHAMS:2010:BN3118

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106.010.975-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en kinderen in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2010, gaat het om een omgangsregeling tussen een vader en zijn twee kinderen, [kind A] en [kind B]. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S.I. Janssen, verzoekt om een omgangsregeling, terwijl de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. D.H. Bialkowski, zich verzet tegen deze regeling. De ouders hebben in het verleden moeite gehad om constructief met elkaar te communiceren, wat heeft geleid tot een gebrek aan afspraken over de omgang tussen de vader en de kinderen. De deskundige, drs. J.J. van der Maas, heeft in een rapport aangegeven dat de kinderen, vooral [kind A], trauma's ervaren en dat omgang met de vader op dit moment niet in hun belang is. De moeder is van mening dat [kind B] niet gedwongen moet worden tot omgang, terwijl de vader gelooft dat contact met hem in het belang van de kinderen is.

Het hof oordeelt dat er voor [kind B] geen contra-indicaties zijn voor omgang met de vader, ondanks het feit dat hij niet zelf om contact vraagt. Het hof stelt een omgangsregeling vast die geleidelijk opbouwt, te beginnen met een zaterdag per twee weken. Voor [kind A] oordeelt het hof anders; gezien zijn huidige therapie is omgang met de vader niet in zijn belang. Het hof wijst het verzoek van de vader tot omgang met [kind A] af en benadrukt dat de vader zich kan wenden tot de Bascule voor informatie over de voortgang van de therapie. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, en de vader wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn aanvullend verzoek om eenhoofdig gezag over de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 20 juli 2010 in de zaak met landelijk zaaknummer 106.010.975/01 (rekestnummer 484/07) van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. M.C. Zaal te Amsterdam,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. D.H. Bialkowski te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vader en de moeder genoemd.
1.2. Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen hieromtrent is opgenomen in zijn tussenbeschikking van 4 februari 2009. Bij die beschikking is een deskundigenonderzoek in de vorm van een zogeheten ouderschapsonderzoek gelast.
1.3. Op 30 juni 2009 is binnengekomen bij de griffie van dit hof een faxbrief van de behandelend advocaat van de vader, mr. S.I. Janssen te Utrecht, met een reactie op het (kennelijk mondeling gedane) verzoek van de moeder een zitting bij de rechter-commissaris te bepalen. Voorts zijn op 17 augustus 2009 en 18 augustus 2009 door mr. Janssen nadere producties overgelegd.
1.4. Op 21 augustus 2009 zijn door de advocaat van de moeder, mr. D. Bialkowski, nadere stukken overgelegd.
1.5. Op 24 augustus 2009 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
1.6. Op 11 maart 2010 is bij de griffie van dit hof het eindrapport van 9 maart 2010 van de deskundige, mevrouw drs. J.A.M. Hendriks (hierna: de deskundige), binnengekomen.
1.7. Op 25 maart 2010 is bij de griffie van dit hof een brief met bijlagen van de deskundige binnengekomen.
1.8. Op 3 mei is bij de griffie van dit hof een brief met bijlage van de advocaat van de moeder binnengekomen.
1.9. Op 1 juni 2010 is bij de griffie van dit hof een aanvullend verzoekschrift van de vader binnengekomen.
1.10. De mondelinge behandeling van de zaak is op 9 juni 2010 voortgezet.
1.11. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door mr. S.I. Janssen, advocaat te Utrecht,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- mevrouw L. Kole, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam Gooi en Vecht, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
2. Ontvankelijkheid van het aanvullend verzoek
2.1. In zijn aanvullend verzoek heeft de vader - kort gezegd - verzocht te bepalen dat hij met het eenhoofdig gezag over [kind A] en [kind B] wordt belast, dan wel dat een omgangsregeling tussen hem en de kinderen wordt bepaald op straffe van verbeurte van een dwangsom en waarbij de moeder onder toezicht wordt gesteld.
2.2. Het hof heeft ter zitting van 9 juni 2010 beslist dat het aanvullend verzoek van de vader niet in behandeling zal worden genomen nu indiening daarvan in dit stadium van de procedure als in strijd met de goede procesorde wordt beschouwd. Het hof zal de vader daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn aanvullend verzoek.
3. Nadere beoordeling van het hoger beroep
3.1. Blijkens het rapport van de deskundige is het de ouders niet gelukt om te komen tot constructievere communicatie. Zij hebben dan ook geen afspraken kunnen maken over een verdere invulling van de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. Wel hebben beide ouders ingestemd met het traject bij de Bascule als invulling van de integrale aanpak die de deskundige op 31 augustus 2009 heeft geformuleerd, te weten: begeleide spelobservaties tussen de vader en ieder kind, bij voorkeur in een een-op-eensetting (deze hadden op 2 juli 2009 reeds plaatsgevonden), alsmede pedagogische ondersteuning voor de moeder, het liefst in de thuissituatie, ten behoeve van het hanteren van het gedrag van de kinderen en tot slot individuele (spel)therapeutische ondersteuning voor de kinderen in verband met de sporen van traumatisering die door de deskundige zijn waargenomen. Deze aanpak brengt mee dat de deskundige begeleide omgang bij het Omgangshuis op dat moment niet voldoende adequaat achtte.
De deskundige gunt het de kinderen en de ouders zeer wanneer zij dit traject kunnen voortzetten in nauw overleg met beide ouders. De deskundige constateert dat beide ouders erg gedreven zijn de ander te overtuigen, hetgeen leidt tot het over en weer (ongewild) beschadigen van elkaar. Daardoor neemt de lijdensdruk bij beiden toe. De deskundige maakt zich vooral zorgen over de druk waaronder de ouders staan en die de kinderen derhalve mogelijk ook ervaren. Mogelijk zou een neutrale derde, bijvoorbeeld de ouderbegeleider van de Bascule, kunnen zorgen voor een zorgvuldige afstemming bij het opstarten van begeleide omgang en daarnaast steun kunnen geven aan de kinderen. Mogelijke uitbreiding of wijziging van de omgang kan dan in overleg met deze neutrale derde zorgvuldig worden overlegd. Mogelijk is de noodzakelijke wijze van begeleiding in het vrijwillige circuit niet te realiseren en zou het niet-vrijwillige kader van begeleiding meer in aanmerking komen, aldus de deskundige.
3.2. [kind A] krijgt tot op heden therapeutische behandeling bij de Bascule. Voor [kind B] is individueel speltherapeutisch contact niet geïndiceerd geacht door de Bascule.
Klinisch psycholoog/psychotherapeut drs. J.J. van der Maas van de Bascule heeft op 14 april 2010 rapport uitgebracht over de zorgverlening aan [kind A] en [kind B]. Na eerder uitvoerig poliklinisch kinderpsychiatrisch onderzoek van de kinderen in het najaar van 2008 werd geen verdere behandeling geïndiceerd. De afspraak werd gemaakt dat de ouders zo nodig weer contact konden opnemen. De moeder nam na de zomervakantie van 2009 contact op met de Bascule met betrekking tot [kind A]; er bleek een terugval te zijn in zijn gedrag wat betreft agressieregulatie ten opzichte van leeftijdsgenoten en zijn broertje en hij was emotioneel moeilijk toegankelijk (naar de moeder stelt als reactie op de spelobservatie tussen [kind A] en de vader op 2 juli 2009). Er is toen besloten tot individuele kinderpsychotherapie. Drs. Van der Maas heeft de oudercontacten voortgezet. Daarin is naast het informeren over het verloop van de behandeling van [kind A] gewerkt aan de wens van de vader om de kinderen vaker te zien. De moeder staat volgens drs. Van der Maas open voor omgang mits dit onder toezicht gebeurt en niet tegen de wens van de kinderen ingaat. In november 2009 heeft er opnieuw een contact plaatsgevonden tussen [kind B] en de vader op de Bascule (nadat [kind B] hierom had gevraagd) dat door alle betrokkenen als een goed en ontspannen contact ervaren is. Er zijn geen signalen dat [kind B] meer contact met de vader wil, terwijl
[kind A] duidelijk heeft gezegd geen contact met de vader te willen, aldus drs. Van der Maas. Op dit moment worden er dan ook verder geen initiatieven genomen voor bezoek van de vader aan de kinderen onder begeleiding van de Bascule.
3.3. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader verklaard niet zo nauw betrokken te worden bij het traject bij de Bascule als was afgesproken. Volgens hem zegt drs. Van der Maas tegen hem andere dingen dan hij in zijn rapport van 14 april 2010 heeft geschreven. Zo heeft drs. Van der Maas tegen hem gezegd dat hij niet uit de mond van de kinderen heeft gehoord dat zij de vader niet willen zien, maar dat de moeder hem dat heeft verteld. De vader is ervan overtuigd dat de kinderen gebaat zijn bij contact met hem. Hij vraagt zich af of de kinderen wel problemen hebben of dat de moeder haar zorgen op hen projecteert.
De vader verzoekt contacten bij het Omgangshuis te bepalen met een duidelijk kader, te weten met een omgangsregeling als doel. Voorts moet de moeder worden gedwongen haar medewerking te verlenen.
3.4. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij de Bascule, toen zij in de zomer van 2009 contact met hen opnam over de terugval van [kind A], erop heeft gewezen dat de vader bij de behandeling moest worden betrokken. Formeel is zij als gezagdragende ouder het aanspreekpunt, maar volgens haar dien je als ouder zelf het initiatief tot contact te nemen; de Bascule doet dat niet uit zichzelf. Drs. Van der Maas spreekt [kind A] weliswaar niet zelf, maar hij spreekt wel zijn begeleider op school.
Volgens haar, en zij wordt daarin gesteund door de Bascule, moet [kind B] niet worden gedwongen tot omgang, maar moet worden gewacht tot hij er zelf om vraagt.
[kind A] heeft wekelijks speltherapeutisch contact bij de Bascule om erachter te komen wat hem dwarszit. Enige indicatie hoe lang zijn behandeling in beslag zal nemen, is er niet.
De moeder wil dat ofwel het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling wordt afgewezen ofwel dat de integrale aanpak verder wordt gevolgd als de vader daarmee instemt. Subsidiair verzoekt zij de behandeling van de zaak pro forma negen maanden aan te houden teneinde de resultaten van het traject bij de Bascule af te wachten. Het Omgangshuis kan de omgang niet faciliteren; daar zijn partijen al eerder op stukgelopen.
3.5. Ter zitting in hoger beroep heeft de Raad gesteld dat de eerder bepaalde omgang via het Omgangshuis van start moet gaan, nu er geen redenen voor verder uitstel zijn. Uiteraard moet er goede begeleiding komen. De kinderen hebben de vader al vier jaar niet gezien - met uitzondering van de spelobservaties in 2009 - zodat zij hem niet of nauwelijks kennen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de kinderen niet naar de vader vragen. Zij hebben echter wel recht op hun eigen ervaringen met hem.
Voorts heeft de Raad nog geconstateerd dat de verantwoordelijkheid voor omgang in deze zaak erg bij de kinderen wordt gelegd. De ouders dienen een stimulerende rol te spelen en niet de kinderen te veel te volgen in wat zij aangeven.
3.6. Het hof hanteert nog steeds het in zijn tussenbeschikking van 1 november 2007 vermelde uitgangspunt dat de vader recht heeft op omgang met [kind A] en [kind B], tenzij zich een of meer van de in het derde lid van artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek genoemde ontzeggingsgronden voordoet.
Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting in hoger beroep is verklaard, maakt het hof onderscheid tussen [kind A] en [kind B]. [kind B] is volgens het rapport van de deskundige een vrolijk, gemakkelijk pratend, openhartig jongetje. In het contact met de vader op 2 juli 2009 viel het de deskundige op dat hij eerst bijzonder stil en voorzichtig was, maar dat hij veranderde toen de vader zijn excuses aanbood; hij werd veel prateriger en goedlachser. [kind B] heeft vorig jaar aangegeven de vader te willen zien en dat contact, in november 2009, is goed en ontspannen verlopen. Speltherapeutisch contact heeft de Bascule voor hem niet geïndiceerd geacht.
Het hof komt op grond van voornoemde omstandigheden tot het oordeel dat er in het geval van [kind B] geen contra-indicaties zijn voor omgang met zijn vader. Het feit dat hij niet om méér contact met de vader vraagt, doet daar niet aan af, gelet ook op hetgeen de Raad ter zitting in hoger beroep daaromtrent heeft opgemerkt. Niet alleen van belang is de wens die een kind zelf uit - waarover de Raad heeft opgemerkt dat van een kind van zes jaar oud dat gedurende vier jaar geen contact heeft gehad met een ouder in dat opzicht niet veel kan worden verwacht - maar ook het recht dat zowel hij als de vader heeft op contact. Het hof acht het derhalve in het belang van [kind B] een omgangsregeling met de vader vast te stellen. Het hof ziet geen aanleiding de contacten te laten begeleiden door het Omgangshuis.
3.7. In het geval van [kind A] oordeelt het hof anders; zolang hij nog speltherapie ondergaat, acht het hof omgang niet in zijn belang. Naast de Bascule heeft ook de deskundige haar zorgen geuit om [kind A]. Volgens haar onderdrukte hij, toen zij hem op 10 juni 2009 sprak, zijn gevoelens. Hij wekte zowel met zijn inhoudelijke uitingen als zijn fysieke wijze van uiten een getraumatiseerde indruk. Tijdens het contact met de vader op 2 juli 2009 was hij erg voorzichtig, afwachtend en over-alert.
Op grond van deze omstandigheden komt het het hof voor dat thans nog geen ruimte bij [kind A] is voor contact met de vader - ook niet met tussenkomst van het Omgangshuis -. Gedurende zijn behandeling moet [kind A] de tijd worden gegund zijn trauma te verwerken. Het hof zal het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met [kind A] dan ook afwijzen.
Nog opgemerkt zij dat de vader zich met vragen over de voortgang van de therapie op ieder moment tot de Bascule kan wenden, zoals ook blijkt uit het rapport van 14 april 2010. Zodra de therapie van [kind A] daartoe ruimte biedt, kan opnieuw worden gekeken naar de mogelijkheden van contact tussen [kind A] en de vader, bij voorkeur op gelijke wijze als de hierna vermelde opbouw van de omgang tussen de vader en [kind B].
3.8. Het hof acht de navolgende omgangsregeling tussen [kind B] en de vader redelijk:
- met ingang van de datum van deze beschikking heeft de vader gedurende drie maanden [kind B] bij zich een zaterdag per twee weken van 14.00 uur tot 16.00 uur;
- vervolgens heeft de vader gedurende drie maanden [kind B] bij zich een zaterdag per twee weken van 12.00 uur tot 16.00 uur;
- vervolgens heeft de vader [kind B] bij zich een zaterdag per twee weken van 10.00 uur tot 16.00 uur.
Voor een verdergaande omgangsregeling ziet het hof thans (nog) geen ruimte.
3.9. Het hof ziet geen aanleiding de moeder een dwangsom op te leggen voor iedere keer dat zij de omgangsregeling tussen [kind B] en de vader niet nakomt, zoals door de vader is verzocht. Uit de stukken en hetgeen ter zitting in hoger beroep naar voren is gekomen, komt de moeder niet naar voren als pertinent non-coöperatief.
3.10. Dit leidt tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn aanvullend verzoek;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [kind A] is afgewezen;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [kind B] is afgewezen en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de vader [kind B] in het kader van een omgangsregeling bij zich zal hebben:
- met ingang van de datum van deze beschikking gedurende drie maanden een zaterdag per twee weken van 14.00 uur tot 16.00 uur;
- vervolgens gedurende drie maanden een zaterdag per twee weken van 12.00 uur tot 16.00 uur;
- vervolgens een zaterdag per twee weken van 10.00 uur tot 16.00 uur;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, H.S.G. Verhoeff en J.E. Geuzinge in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2010.