ECLI:NL:GHAMS:2010:BN3106

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.055.500-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van onderbewindstelling van een meerderjarige met financiële zorgen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van de onderbewindstelling van een man, geboren in 1979 te Santo Domingo, Dominicaanse Republiek. De man was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, die op 4 november 2009 had besloten het bewind over zijn goederen niet op te heffen. De man had in 2004 zelf verzocht om onderbewindstelling, vanwege zijn lichamelijke en geestelijke toestand na een auto-ongeluk in 1999, wat leidde tot diverse klachten, waaronder somberheid en cognitieve problemen.

Tijdens de zitting op 31 mei 2010 heeft de man aangevoerd dat zijn situatie inmiddels is verbeterd. Hij is gehuwd, heeft twee kinderen en heeft geen alcoholprobleem meer. De man stelt dat hij zijn financiën weer zelf kan beheren. De bewindvoerder daarentegen, heeft zorgen geuit over het uitgavenpatroon van de man, vooral gezien het feit dat hij moet rondkomen van een schadevergoeding die hij heeft ontvangen.

Het hof heeft de argumenten van de man en de bewindvoerder zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat de man zich bewust is van zijn financiële situatie en dat de gronden voor de onderbewindstelling niet langer aanwezig zijn. De man heeft in de afgelopen jaren substantiële aankopen gedaan, zoals een appartement in de Dominicaanse Republiek, wat het hof als een investering beschouwt. Gezien deze omstandigheden heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en het bewind opgeheven, waardoor de man weer zelf verantwoordelijk is voor zijn financiële zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 13 juli 2010 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.055.500/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat mr. W.D. van Doorn te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant wordt hierna de man genoemd.
1.2. De man is op 1 februari 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 november 2009 van de rechtbank te Amsterdam, sector Kanton, locatie Amsterdam, met kenmerk 1077227 EB VERZ 09-6998.
1.3. De zaak is op 31 mei 2010 ter terechtzitting behandeld.
1.4. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mr. W.L. Valk (hierna: de bewindvoerder).
1.5. De advocaat-generaal is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. De feiten
2.1. De man is [in] 1979 geboren te Santo Domingo (Dominicaanse Republiek).
2.2. Bij beschikking van 10 september 2004 van de rechtbank te Amsterdam, sector Kanton, locatie Amsterdam zijn op verzoek van de man de goederen die hem (zullen) toebehoren onder bewind gesteld van de bewindvoerder.
2.3. Blijkens een brief van A.M. Knottnerus, revalidatiearts i.o bij Revalidatie centrum Amsterdam, van 14 oktober 2005 heeft de man in 1999 een auto-ongeval gehad met onder meer als gevolg contusio cerebri (hersenkneuzing). Uit deze brief blijkt dat bij de man sprake is van klachten van somberheid, pijnklachten, cognitieve problemen en problemen met de daginvulling.
2.4. Blijkens een overzicht van de stand van het vermogen van de man over het jaar 2009 bezit hij een appartement in de Dominicaanse Republiek ter waarde van € 160.585,-. Zijn overige vermogen bedroeg op 1 januari 2009 € 183.486,- en op
9 december 2009 € 139.926,-. Blijkens een overzicht van de staat van inkomsten en uitgaven 2009 heeft de man in 2009
€ 28.449,- uitgegeven aan diverse zaken, waaronder € 11.000,- voor de aanschaf van een auto en ca. € 12.350,- aan kosten levering en inrichting van het appartement.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man het bewind over zijn goederen op te heffen, afgewezen. Voorts is de beslissing over het eventueel beperken van het bewind aangehouden en tot slot is bepaald dat hoger beroep tegen deze beslissing openstaat.
3.2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Het hof dient te beoordelen of de gronden voor een bewind over de goederen die de man als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, nog steeds aanwezig zijn.
4.2. De man voert aan dat de oorzaken die destijds aanleiding zijn geweest tot instelling van het bewind thans niet meer bestaan. Hij gaf destijds veel geld uit onder invloed van verkeerde vrienden. Daarbij werd hij geconfronteerd met de betaling van een groot bedrag wegens vergoeding voor geleden letselschade. Ten gevolge van het letsel kon hij zijn werkzaamheden niet continueren. Hij kreeg daarnaast te maken met depressieve klachten en een alcoholprobleem. Inmiddels is hij gehuwd, heeft hij twee kinderen, is van een alcoholprobleem niet langer sprake en zijn de depressieve klachten aanmerkelijk afgenomen. Hij is van mening dat hij zijn eigen financiën weer kan regelen.
4.3. De bewindvoerder is van mening dat opheffing van het bewind niet verstandig is. Het uitgavenpatroon van de man baart de bewindvoerder zorgen, gelet op het feit dat de man de rest van zijn leven moet rondkomen van het bedrag dat hij heeft ontvangen als schadevergoeding.
4.4. Op grond van artikel 1:431 Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die de meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
4.5. Het hof overweegt als volgt. De man heeft gesteld dat de situatie waarin hij destijds zelf een onderbewindstelling verzocht niet te vergelijken is met zijn huidige situatie. Hoewel hij de noodzaak van de toen ingestelde onderbewindstelling onderkent en stelt hiervan te hebben geprofiteerd, kan hij nu zijn zaken zelf regelen, aldus de man. De man stelt daarin ook steun te vinden van zijn moeder en zijn vrouw. De stelling van de bewindvoerder dat het uitgavenpatroon van de man hem zorgen baart, deelt het hof niet. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de man in de afgelopen jaren onder meer een appartement in de Dominicaanse Republiek heeft gekocht en een gezinsauto. Weliswaar zijn dit substantiële uitgaven, maar het hof acht deze uitgaven niet onverantwoord. Immers, de aankoop van het appartement is als een investering aan te merken nu de man heeft gesteld dat de waarde van het appartement stijgt. Daarnaast ontvangt hij daaruit huurinkomsten. Ook de aanschaf van een gezinsauto acht het hof niet een onverantwoorde uitgave, nu dit niet als een ongebruikelijke of te grote uitgave is aan te merken. Het hof weegt mee dat de man er ter zitting blijk van heeft gegeven zich te realiseren dat hij de rest van zijn leven moet rondkomen van zijn vermogen en hetgeen hij aan uitkering ontvangt en voorts dat de beëindiging van het bewind hem juist – door het wegvallen van de vergoeding van de bewindvoering – iets meer financiële ruimte zal geven. Het hof leidt hieruit af dat de man zich bewust lijkt te zijn van zijn financiële positie, het belang om zijn geld goed te investeren onderkent en voldoende weet heeft van zijn inkomens- en uitgavenpatroon. Gelet daarop zijn de gronden voor een onderbewindstelling niet langer aanwezig, zodat het hof het bewind zal opheffen.
4.6. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het verzoek tot opheffing van het bewind is afgewezen, en in zoverre, opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de man alsnog toe en heft op het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [de man], geboren [in] 1979 te Santo Domingo (Dominicaanse Republiek);
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Wigleven, R.G. Kemmers en H.S.G. Verhoeff in tegenwoordigheid van
mr. H.T. Gitsels als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2010.