ECLI:NL:GHAMS:2010:BN2983

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00476
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugwijzing van de zaak naar de inspecteur door de rechtbank

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 juli 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen de inspecteur van de Belastingdienst en belanghebbende, die in eerste instantie door de rechtbank was terugverwezen naar de inspecteur. De inspecteur had eerder een voorlopige en een definitieve aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd aan belanghebbende, die hiertegen bezwaar had gemaakt. De rechtbank had het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de inspecteur opgedragen om opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen. Belanghebbende was het echter niet eens met de terugverwijzing en stelde in hoger beroep dat de rechtbank zelf in de zaak had moeten voorzien.

Het Hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de terugverwijzing naar de inspecteur terecht was. Het Hof overwoog dat de rechtbank, gelet op de omstandigheden van de zaak en de omvang van de door belanghebbende overgelegde bewijsstukken, geen aanleiding had om zelf in de zaak te voorzien. Het Hof benadrukte dat de inspecteur de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar had uitgesproken en dat de rechtbank deze uitspraak had vernietigd, wat de inspecteur verplichtte om opnieuw op het bezwaar te beslissen. Het Hof concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren aangevoerd die aanleiding gaven om van de gebruikelijke procedure af te wijken.

De uitspraak van het Hof bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd er geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte voor een dergelijke veroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige belastingkamer en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk P09/00476
29 juli 2010
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met nummer AWB 08/7110 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Zaandam,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 19 mei 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2005 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een te ontvangen bedrag van € 398.
1.2. De inspecteur heeft met dagtekening 22 maart 2008 aan belanghebbende voor het jaar 2005 een definitieve aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.445 en een te betalen bedrag van € 3.008 (inclusief een bedrag aan heffingsrente van € 277).
1.3. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 20 oktober 2008, het bezwaar van belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
1.4. Bij uitspraak van 26 mei 2009, verzonden op 29 mei 2009, heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de inspecteur opgedragen om opnieuw op het bezwaarschrift van belanghebbende te beslissen.
1.5. Het tegen deze uitspraak bij brief van belanghebbende van 7 juli 2009 door de rechtbank als hogerberoepschrift aangemerkte stuk is bij de rechtbank ingekomen op 10 juli 2009, waarna de brief ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) naar het Hof is doorgezonden met het verzoek deze in behandeling te nemen. Het hoger beroep is aangevuld bij brief van belanghebbende van 8 juli 2009. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld:
“2.1. Op 27 maart 2006 heeft [belanghebbende] een aangiftebiljet [IB/PVV] 2005 ingediend. Daarop heeft hij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.445 vermeld. Verder heeft hij een persoongebonden aftrek in verband met ziektekosten en buitengewone uitgaven van € 29.019 in aanmerking genomen.
2.2. Op 22 maart 2008 heeft [de inspecteur] aan [belanghebbende] een aanslag [IB/PVV] 2005 opgelegd. Daarbij heeft hij het belastbare inkomen uit werk en woning conform het aangiftebiljet vastgesteld op € 13.455. De door [belanghebbende] in aanmerking genomen persoongebonden aftrek van € 29.019 heeft hij gecorrigeerd. Bij separate beschikking van gelijke datum heeft [de inspecteur] [belanghebbende] een bedrag van € 277 aan heffingsrente in rekening gebracht.
2.3. Bij uitspraak op bezwaar van 30 oktober 2008 heeft [de inspecteur] het daartegen door [belanghebbende] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Verder heeft hij de aanslag [IB/PVV] en de beschikking heffingsrente ambtshalve beoordeeld en in stand gelaten.”
2.2. Nu daartegen in hoger beroep geen bezwaar is gemaakt, zal ook het Hof van voormelde feiten uitgaan en voegt daaraan nog het volgende toe.
2.3. De inspecteur heeft, gevolg gevend aan de opdracht van de rechtbank, opnieuw op het bezwaar beslist bij uitspraak van 4 september 2009 en daarbij het inkomen uit werk en woning op € 12.396 vastgesteld.
3. Geschil in hoger beroep
3.1. In hoger beroep is in geschil of de rechtbank de zaak voor een inhoudelijke behandeling van het bezwaar terecht heeft terugverwezen naar de inspecteur.
3.2. Belanghebbende beantwoordt, naar het Hof begrijpt uit zijn stelling dat hij een geldbedrag gestort wil zien, deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. De inspecteur heeft nog verklaard dat belanghebbende geen beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van 4 september 2009 en dat de aanslag over 2005 dus onherroepelijk vaststaat. Hetgeen voorts ter zitting is opgemerkt is opgenomen in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak het volgende overwogen:
“4.1. [De inspecteur] heeft het bezwaar van [belanghebbende] niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. In beroep heeft [de inspecteur] zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Nu dit tussen partijen niet langer in geschil is en de rechtbank geen aanleiding ziet hier anders over te oordelen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
4.2. Nu het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, zal de rechtbank [de inspecteur] opdragen opnieuw op het bezwaar van [belanghebbende] te beslissen. De rechtbank ziet, met name gelet op de omvang van de door [belanghebbende] eerst ter zitting in beroep overgelegde bewijsstukken, geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien.”
4.2. Belanghebbende stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de rechtbank de zaak onterecht naar de inspecteur heeft terugverwezen en zelf in de zaak had moeten voorzien.
De inspecteur stelt zich daarentegen op het standpunt dat de beslissing van de rechtbank om de zaak naar de inspecteur terug te wijzen behoort tot de mogelijkheden van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb en dientengevolge overeenkomstig de wet is genomen.
4.3. Artikel 8:72, vierde lid, van de Awb bepaalt dat de rechtbank - indien zij het beroep gegrond verklaard - de inspecteur kan opdragen een nieuw besluit te nemen, of een andere handeling te verrichten met inachtneming van haar uitspraak, dan wel kan bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of een gedeelte daarvan.
4.4. Indien - zoals ook in het onderhavige geval - de inspecteur de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, dient hij in de regel de inspecteur op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken als daarvoor goede grond bestaat, bijvoorbeeld als partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter of als duidelijk is dat belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet.
4.5. Met inachtneming van het hiervoor in 4.3 en 4.4 overwogene verenigt het Hof zich met de overwegingen van de rechtbank en haar beslissing om de zaak terug te wijzen naar de inspecteur. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat in hoger beroep geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die aanleiding kunnen geven tot afwijking van voormelde regel, terwijl de stukken van het geding niet tot de conclusie dwingen dat zodanige grond daarvoor aanwezig is.
Slotsom
4.6. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter, B. van Brummelen en D.B. Bijl, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 29 juli 2010 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.