ECLI:NL:GHAMS:2010:BN1828

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.045.689/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van geregistreerd partnerschap en nevenvoorzieningen

In deze zaak gaat het om de ontbinding van een geregistreerd partnerschap tussen partijen, die in 1981 zijn gehuwd en op 16 september 2005 hun huwelijk hebben omgezet in een geregistreerd partnerschap. Dit partnerschap is op 2 april 2009 beëindigd door inschrijving van een beëindigingsovereenkomst, waarin partijen overeenkwamen dat hun partnerschap duurzaam was ontwricht. De man is in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te Alkmaar, die op 16 juli 2009 het verzoek van de vrouw tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap heeft toegewezen en het verzoek van de man om een uitkering tot levensonderhoud heeft afgewezen. De vrouw heeft verzocht de beschikking te bekrachtigen en de man te veroordelen in de proceskosten.

Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep op 18 februari 2010, hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De man betoogde dat de beslissing in de hoofdzaak niet betekende dat er niet meer op zijn nevenverzoek kon worden beslist. Het hof oordeelde echter dat het nevenverzoek het lot van het hoofdverzoek deelt, nu het belang aan het verzoek van de vrouw was ontvallen door de beëindiging van het geregistreerd partnerschap op gemeenschappelijk verzoek. Het hof concludeerde dat de beslissing van de rechtbank bekrachtigd diende te worden.

De overige stellingen van de man, die betrekking hadden op mogelijke omissies van de wetgever en strijd met artikel 14 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens, behoefden geen nadere bespreking. Het hof besloot dat er geen aanleiding was om de man te veroordelen in de proceskosten, en compenseerde deze kosten op de gebruikelijke wijze. De beschikking werd op 6 april 2010 openbaar uitgesproken door het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 6 april 2010 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.045.689/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT in principaal hoger beroep,
advocaat: mr. J.H.F. Overkleeft te Hoorn,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. M.M. van Maanen te Naarden.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 15 oktober 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 juli 2009 van de rechtbank te Alkmaar, met kenmerk 104248/ES RK 08-880.
1.3. De vrouw heeft op 1 december 2009 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 18 februari 2010 ter terechtzitting behandeld.
1.5. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 1981 gehuwd. Zij hebben dit huwelijk op 16 september 2005 omgezet in een geregistreerd partnerschap. Het geregistreerd partnerschap is op 2 april 2009 beëindigd door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van een op respectievelijk 5 en 6 maart 2009 ondertekende beëindigingovereenkomst tussen partijen waarin zij - voor zover thans van belang - zijn overeengekomen dat hun geregistreerd partnerschap duurzaam is ontwricht en zij voornemens zijn het geregistreerd partnerschap te beëindigen.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vrouw tussen partijen ontbinding van het geregistreerd partnerschap uit te spreken en het zelfstandig verzoek van de man een uitkering tot zijn levensonderhoud te bepalen van € 659,- per maand, afgewezen.
3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking zijn zelfstandig verzoek alsnog toe te wijzen.
3.3. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man te veroordelen in de kosten van het geding.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. In deze zaak hebben partijen, nadat de vrouw bij de rechtbank een verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap had ingediend, alsnog overeenstemming bereikt over de beëindiging van dat geregistreerd partnerschap. Die overeenstemming hebben zij vastgelegd in een beëindigingsovereenkomst, waarna op gemeenschappelijk verzoek de ontbinding van het geregistreerd partnerschap door de ambtenaar van de burgerlijke stand is ingeschreven in het daartoe bestemde register. Partijen zijn het er over eens dat door die inschrijving aan het door de vrouw bij de rechtbank ingediende verzoek het belang was komen te ontvallen. De man is het echter niet eens met de beslissing van de rechtbank dat door het wegvallen van het hoofdverzoek er niet meer wordt toegekomen aan de over en weer verzochte nevenvoorzieningen, waaronder het verzoek van de man ten laste van de vrouw een bijdrage in zijn levensonderhoud te bepalen. Daartegen richt zich het hoger beroep van de man.
4.2. De stelling van de man dat de beslissing in de hoofdzaak niet betekent dat op zijn nevenverzoek niet meer kan worden beslist, volgt het hof niet. Een nevenverzoek kenmerkt zich doordat het slechts behandeling en beslissing behoeft zolang er op het verzoek in de hoofdzaak (in casu de ontbinding van het geregistreerd partnerschap) dient te worden beslist. Nu dat door de beëindiging op gemeenschappelijk verzoek niet langer het geval was en derhalve het belang aan het verzoek van de vrouw was ontvallen, deelt het nevenverzoek het lot van het hoofdverzoek en is de conclusie dat de beslissing van de rechtbank bekrachtigd dient te worden.
Het voorgaande betekent dat de overige stellingen van de man die betrekking hebben op de vraag of er sprake is van een omissie van de wetgever dan wel strijd met artikel 14 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens omdat er ten onrechte onderscheid gemaakt wordt in de wettelijke bepalingen met betrekking tot voormalige geregistreerde partners en voormalige echtelieden geen nadere bespreking behoeven.
Gelet op de aard en de uitkomst van de procedure, is er geen aanleiding om de man te veroordelen in de proceskosten, zoals door de vrouw is verzocht. Deze kosten zullen op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.
4.3. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, C.G. Kleene-Eijk en M.E. Burger in tegenwoordigheid van mr. B.J. Schutte als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2010.