ECLI:NL:GHAMS:2010:BN1325

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.043.840/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Instemming van de ondernemingsraad niet vereist voor aanstelling politiechef

In deze zaak heeft de Ondernemingsraad van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter te Amsterdam. De kantonrechter had op 22 juni 2009 geoordeeld dat het aanstellingsbesluit van de korpsleiding, waarbij [C] werd aangesteld als Chef Operationele Zaken, geen instemming van de Ondernemingsraad vereiste. De Ondernemingsraad stelde dat het aanstellingsbesluit een wijziging van het aanstellingsbeleid inhield, waarvoor instemming noodzakelijk was volgens de Wet op de ondernemingsraden (WOR). De Ondernemingsraad verzocht het hof om de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en het aanstellingsbesluit nietig te verklaren.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Ondernemingsraad betoogd dat het aanstellingsbesluit in strijd is met de WOR, omdat het niet was opengesteld voor interne kandidaten en omdat [C] niet voldeed aan de vereisten van het dienstvoorschrift. Het Politiekorps verweerde zich door te stellen dat het aanstellingsbesluit een individueel besluit was en geen wijziging van het aanstellingsbeleid inhield. Het hof heeft de argumenten van de Ondernemingsraad beoordeeld en geconcludeerd dat het aanstellingsbesluit inderdaad moet worden aangemerkt als een individueel besluit zonder algemene strekking.

Het hof heeft vastgesteld dat de Ondernemingsraad onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat er sprake was van een wijziging van het aanstellingsbeleid. De rol van de Vertrouwenscommissie en de argumenten over de opleidingseisen werden door het hof niet als voldoende overtuigend beschouwd om te concluderen dat het aanstellingsbesluit nietig was. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarmee het hoger beroep van de Ondernemingsraad zonder succes is afgewezen. De kostenveroordeling werd afgewezen op basis van artikel 22a van de WOR.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BESCHIKKING
in de zaak van:
de ONDERNEMINGSRAAD VAN DE REGIOPOLITIE AMSTERDAM-AMSTELLAND,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANT,
advocaat: mr. R.J.M. Hampsink, kantoorhoudend te Utrecht,
t e g e n
het REGIONAAL POLITIEKORPS AMSTERDAM-AMSTELLAND,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr.J.M. van Slooten, kantoorhoudend te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna de Ondernemingsraad en het Politiekorps genoemd.
De Ondernemingsraad is bij beroepschrift met producties, dat op 1 oktober 2009 ter griffie van het hof is ingekomen, in hoger beroep gekomen van een beschikking die de kantonrechter te Amsterdam onder kenmerk EA 09-09-510/1015124 op 22 juni 2009 heeft gegeven tussen de Ondernemingsraad als verzoekster en het Politiekorps als verweerster. Het beroepschrift strekt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het verzoek van de Ondernemingsraad, zoals in hoger beroep geformuleerd, zal toewijzen.
Op 30 november 2009 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep ingekomen. Hierin verzoekt het Politiekorps het hof de Ondernemingsraad niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek in hoger beroep, althans de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
Op 28 januari 2010 heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden. Bij die gelegenheid heeft mr. Hampsink, voornoemd, namens de Ondernemingsraad het woord gevoerd en mr. Van Slooten, eveneens voornoemd, namens het Politiekorps, beiden aan de hand van aan het hof overgelegde aantekeningen. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en meegedeeld dat uitspraak zal volgen.
2. De feiten
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 1.1 tot en met 1.9 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. De beoordeling
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1 Bij Korpsleidingbesluit van 15 augustus 2008, bekend gemaakt op 18 augustus 2008, (hierna: het aanstellingsbesluit) heeft het Politiekorps besloten [C] per 1 september 2008 aan te stellen als Chef Operationele Zaken District 1. Bij brief van 29 augustus 2008 heeft de Ondernemingsraad, kort gezegd, de nietigheid van dit besluit ingeroepen. Bij brieven van 4 en 29 september 2008 heeft het Politiekorps zich op het standpunt gesteld, samengevat, dat het aanstellingsbesluit rechtsgeldig is. Per 1 september 2008 vervult [C] bovengenoemde functie.
3.2 In eerste aanleg heeft de Ondernemingsraad de kantonrechter op de voet van artikel 36 van de Wet op de ondernemingsraden (hierna: WOR) verzocht voor recht te verklaren dat het aanstellingsbesluit de instemming van de Ondernemingsraad behoeft en dat dit besluit vanwege het ontbreken van toestemming van de Ondernemingsraad nietig is. Hieraan heeft de Ondernemingsraad ten grondslag gelegd dat de korpsleiding met het aanstellingsbesluit het aanstellingsbeleid van dienstvoorschrift 03.00.5 van 28 januari 2003 dat als onderwerp heeft: “sollicitatie- en selectieprocedure” (hierna: het dienstvoorschrift) heeft gewijzigd, hetgeen een wijziging van een regeling op het gebied van het aanstellingsbeleid als bedoeld in artikel 27 lid 1 van de WOR impliceert, waarvoor op straffe van nietigheid instemming van de Ondernemingsraad had moeten worden gevraagd. Voorts heeft de Ondernemingsraad verzocht te bepalen dat aan het aanstellingsbesluit geen verdere uitvoering mag worden gegeven, dat, voor zover uitvoering reeds heeft plaatsgevonden, de gevolgen daarvan ongedaan worden gemaakt en dat de betrokken functie alsnog voor interne kandidaten wordt opengesteld.
3.3 De kantonrechter heeft in het bestreden beschikking de verzoeken afgewezen. In de kern heeft de kantonrechter daartoe overwogen dat het aanstellingsbesluit moet worden aangemerkt als een individueel besluit dat geen algemene strekking heeft, zoals artikel 27 lid 1 WOR vereist. Tegen dit oordeel keert zich het hoger beroep.
3.4 De Ondernemingsraad heeft haar verzoek in hoger beroep verminderd. Thans vraagt zij nog voor recht te verklaren dat het aanstellingsbesluit nietig is vanwege het ontbreken van de instemming van de Ondernemingsraad met dit besluit. Het Politiekorps heeft zich op het standpunt gesteld dat met deze vermindering van het verzoek, het belang bij het hoger beroep is komen te ontvallen, nu de Ondernemingsraad de rechtsgevolgen van het aanstellingsbesluit kennelijk in stand wil laten. De Ondernemingsraad dient derhalve niet-ontvankelijk in haar verzoek te worden verklaard, aldus het Politiekorps.
3.5 Het hof verwerpt dit verweer. Nog daargelaten of een nuancering denkbaar is van de rechtsgevolgen van een nietig besluit, heeft de Ondernemingsraad belang bij een uitspraak omtrent de nietigheid van het aanstellingsbesluit, omdat daarmee uitsluitsel wordt gegeven over de vraag of er sprake is van een besluit waarin een beleidswijziging ligt besloten die haar toestemming behoeft.
3.6 Dienaangaande overweegt het hof aldus. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is door de Ondernemingsraad desgevraagd naar voren gebracht dat het gegeven dat [C] een externe kandidaat is en de functie van Chef Operationele Zaken District 1 niet was opengesteld voor interne kandidaten geen wijziging van beleid meebrengt, nu voor de betreffende functie geen voorrangsbeleid voor interne kandidaten geldt.
3.7 De Ondernemingsraad heeft ter adstructie van haar standpunt dat het aanstellingsbesluit nietig is, aangevoerd dat in dit besluit een wijziging ligt besloten van het aanstellingsbeleid ten aanzien van:
i. harde opleidingsvereisten die volgens de Ondernemingsraad op grond van uitleg van het dienstvoorschrift gelden voor kandidaten die solliciteren op een functie vanaf schaal 11. Paragraaf 3 van het dienstvoorschrift met als opschrift: “sollicitatiecode en selectieprocedure schaal 11 en hoger”, bevat de volgende bepaling:
“De eisen voor wat betreft de afwijzing en feitelijke plaatsing zijn gelijk aan de eisen uit de sollicitatiecode en selectieprocedure tot schaal 11 (par. 2)”.
Volgens de Ondernemingsraad moet deze bepaling als schakelbepaling zo worden uitgelegd dat de eisen uit paragraaf 2 van het dienstvoorschrift van toepassing zijn op sollicitanten uit paragraaf 3. Dit brengt mee dat er harde opleidingsvereisten voor sollicitanten uit schaal 11 en hoger moeten worden gesteld, te weten een afgeronde wetenschappelijke opleiding. Aan dit vereiste werd door [C] niet voldaan, zodat hij niet tot de selectieprocedure had kunnen worden toegelaten.
ii. de advisering door de Vertrouwenscommissie (een commissie uit de Ondernemingsraad). In paragraaf 3 van het dienstvoorschrift wordt bepaald dat deze Commissie ter advisering van de korpschef met sollicitanten op vacatures in schaal 11 of hoger, die door de Korpschef worden voorgedragen, een gesprek heeft en – indien het een leidinggevende functie betreft – onder andere vraagt naar de visie op mensgericht leiderschap. Omdat in dit geval de Vertrouwenscommissie in het geheel geen advies heeft uitgebracht en het Politiekorps anders dan het dienstvoorschrift voorschrijft en anders dan de Ondernemingsraad voorstaat, er van uitgaat dat de Vertrouwenscommissie slechts adviseert over één aspect van de sollicitant, te weten mensgericht leiderschap, is er sprake van een wijziging van het aanstellingsbeleid waarvoor toestemming was vereist, aldus de Ondernemingsraad.
3.8 Met het Politiekorps is het hof van oordeel dat geen van deze argumenten kan leiden tot het oordeel dat sprake is van een wijziging van een regeling op het gebied van het aanstellingsbeleid, als bedoeld in artikel 27 lid 1 sub e van de WOR. Het aanstellingsbesluit moet, gelijk de kantonrechter met juistheid heeft overwogen, worden aangemerkt als een individueel besluit, waaraan geen algemene strekking kan worden toegekend, zoals artikel 27 lid 1 sub e van de WOR vereist. Die algemene strekking volgt niet uit hetgeen de Ondernemingsraad hierboven weergegeven onder i en ii naar voren heeft gebracht. Nog daargelaten dat het bij de vraag naar de zogenoemde harde opleidingseisen gaat om een uitleg van het dienstvoorschrift, met name over de betekenis van de hiervoor aangehaalde bepaling in paragraaf 3, waarover verschil van mening tussen het Politiekorps en de OR mogelijk is, heeft de Ondernemingsraad onvoldoende gesteld om te kunnen spreken van een gedragslijn van het Politiekorps, neergelegd in het aanstellingsbesluit, waaruit een stelselmatig afwijken blijkt van de opleidingseisen zoals die in de visie van de Ondernemingsraad zouden gelden. Zelfs als die visie tot uitgangspunt voor het geldende beleid moet worden gezien, dan nog kan aan het aanstellingsbesluit van [C], waarin van die visie zou zijn afgeweken, geen algemene strekking worden toegekend omdat relevante voorbeelden die een dergelijke gedragslijn kunnen onderschrijven, ontbreken. Ook een opmerking van [de Korpschef], tijdens een overlegvergadering met de Ondernemingsraad op 4 april 2006, waaruit valt af te leiden dat hij harde opleidingseisen in de vorm van een master- of doctoraaldiploma voor de functie van Chef Operationele Zaken wenselijk acht, is onvoldoende om in het aanstellingsbesluit een wijziging van het aanstellingsbeleid te lezen.
3.9 Ten aanzien van de rol van de Vertrouwenscommissie overweegt het hof het volgende. In het aanstellingsbesluit staat de volgende passage:
“De Vertrouwenscommissie heeft d.d. 14 augustus 2008 besloten het gesprek met [C] niet te voeren. Op 15 augustus heeft de waarnemend korpschef, na overleg met de voorzitter van de Ondernemingsraad, besloten dat de heer [C] aangesteld wordt zonder gesprek met de Vertrouwenscommissie.”
Het hof gaat er van uit dat de Vertrouwenscommissie in de gelegenheid is gesteld om een gesprek met [C] te voeren, maar dat dit gesprek niet is doorgegaan. Wat daar ook van zij, uit het verweerschrift in hoger beroep blijkt dat het Politiekorps het standpunt van de Ondernemingsraad deelt dat de Vertrouwenscommissie op grond van de regels van het dienstvoorschrift om advies moet worden gevraagd als het gaat om sollicitanten op een functie van schaal 11 of hoger. Het had de Korpschef in dit geval niet misstaan om de Vertrouwenscommissie nogmaals te vragen om advies uit te brengen in plaats van op stel en sprong tot benoeming van [C] over te gaan. Een en ander komt het hof voor als een incident, waaruit geen wijziging van beleid kan worden afgeleid. Ten overvloede overweegt het hof nog dat door de gemachtigde van het Politiekorps ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren is gebracht dat de rol van de Vertrouwenscommissie in zijn algemeenheid niet is beperkt tot het uitbrengen van een advies over mensgericht leiderschap, maar dat het advies de kandidaat in zijn of haar totaliteit kan betreffen.
3.10 Uit het voorgaande volgt dat noch het aanstellingsbesluit noch de gang van zaken rond de benoeming van [C] als een wijziging van een regeling op het gebied van het aanstellingsbeleid van het Politiecorps kan worden aangemerkt. Derhalve was hiervoor geen instemming van de Ondernemingsraad vereist, zodat bij gebreke daarvan, niet kan worden gesproken van een nietig aanstellingsbesluit.
4. Slotsom
Het hoger beroep is zonder succes ingesteld. Het bewijsaanbod wordt gepasseerd omdat het niet is gebaseerd op voldoende concrete stellingen die, indien al bewezen tot een ander oordeel kunnen leiden. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. Voor een kostenveroordeling is geen plaats gezien artikel 22a van de WOR.
5. Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter te Amsterdam onder kenmerk EA 09-09-510/1015124 op 22 juni 2009 gewezen tussen de Ondernemingsraad als verzoekster en het Politiekorps als verweerster,
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, W.J.J. Los en R.H. de Bock en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 maart 2010.