ECLI:NL:GHAMS:2010:BN1319

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.023.340-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake agentuurovereenkomst en onverschuldigde betaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de vonnissen van de rechtbank Alkmaar. De zaak betreft een agentuurovereenkomst tussen [appellant] en de besloten vennootschap Flex Holland B.V., waarbij [appellant] verantwoordelijk was voor de verkoop van snijbloemen en potplanten in naam en voor rekening van Flex Holland. De overeenkomst liep van 1 maart 1995 tot 31 oktober 2006. De kern van het geschil draait om de vraag of [appellant] een bedrag van € 33.090,- onverschuldigd heeft ontvangen van Flex Holland, die stelt dat de gefactureerde bedragen niet in overeenstemming waren met de werkelijke kosten die [appellant] heeft gemaakt.

Flex Holland vorderde in hoger beroep de terugbetaling van dit bedrag, terwijl [appellant] betoogde dat hij recht had op de gefactureerde bedragen, omdat deze ook een vergoeding voor extra werkzaamheden omvatten. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de specifieke werkzaamheden die [appellant] heeft verricht voor een klant in Egypte, waarvoor extra kosten en inspanningen nodig waren. Het hof oordeelde dat Flex Holland niet kon terugvorderen, omdat [appellant] reële inspanningen had geleverd en de gefactureerde bedragen inmiddels door de klant waren vergoed.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en wees de vordering van Flex Holland af. Tevens werd Flex Holland in de proceskosten verwezen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak van redelijkheid en billijkheid in contractuele relaties, vooral wanneer onvoorziene omstandigheden zich voordoen die de uitvoering van de overeenkomst beïnvloeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ZESDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te Bergen aan Zee, gemeente Bergen (NH),
APPELLANT IN PRINCIPAAL BEROEP,
GEÏNTIMEERDE IN VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL BEROEP,
advocaat: mr. M.E. van Zutphen, te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FLEX HOLLAND B.V.,
gevestigd te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem,
GEÏNTIMEERDE IN PRINCIPAAL BEROEP,
APPELLANTE IN VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL BEROEP,
advocaat: mr. A. van Hees, te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna respectievelijk [appellant] en Flex Holland genoemd.
Bij dagvaarding van 30 december 2008 is [appellant] in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 1 oktober 2008 en 12 november 2008 van de rechtbank Alkmaar, in deze zaak onder nummer 95212/HA ZA 07-416 gewezen tussen Flex Holland als eiseres in conventie/verweerster in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie/eiser in reconventie.
[Appellant] heeft bij memorie vier grieven aangevoerd, bewijs aangeboden, producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden vonnissen zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van Flex Holland zal afwijzen, met veroordeling van Flex Holland in de kosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord tevens houdende grieven in voorwaardelijk incidenteel appel heeft Flex Holland de grieven bestreden, bewijs aangeboden, producties overgelegd, harerzijds in voorwaardelijk incidenteel appel twee grieven aangevoerd en geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen van 22 oktober 2007, 1 oktober 2008 en 12 november 2008 zal bekrachtigen en – voor het geval ten minste één grief van [appellant] zal slagen – de bestreden vonnissen zal vernietigen, met veroordeling van [appellant] tot betaling van € 33.090,-, vermeerderd met wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2007, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het (principaal en incidenteel) appel.
Bij memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel appel heeft [appellant] de incidentele grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof de vonnissen van 22 oktober 2007, 1 oktober 2008 en 12 november 2008 zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Flex Holland zal afwijzen, met veroordeling van Flex Holland in de kosten van beide instanties.
Partijen hebben de zaak op 29 januari 2010 doen bepleiten, – [appellant] door mr. C.A. Deenik, advocaat te Alkmaar, en Flex Holland door mr. G. van der Spek, advocaat te Rotterdam, beiden aan de hand van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd aan het hof.
Ten slotte hebben partijen aan het hof verzocht arrest te wijzen op de stukken van beide instanties.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memories van grieven.
3. Feiten
De rechtbank heeft in het vonnis van 1 oktober 2008 onder 2 (2.1 t/m 2.9) een aantal feiten vermeld. De juistheid hiervan is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten tot uitgangspunt zal nemen.
4. Beoordeling
4.1. Tussen Flex Holland en [appellant] heeft van 1 maart 1995 tot 31 oktober 2006 een agentuurovereenkomst bestaan. Op grond van die overeenkomst verkocht [appellant] in naam en voor rekening van Flex Holland snijbloemen en potplanten. Artikel 7 van de agentuurovereenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Partij B ([appellant], hof) zal een provisie van 10% (tien procent) ontvangen van de faktuurbedragen die door zijn afnemers voor de uitgevoerde orders zijn voldaan. Reis-, verblijf- en telefoonkosten alsmede autokosten zijn voor rekening van partij B. Alle overige kosten zijn voor rekening van partij A (Flex Holland, hof).”
Het provisiepercentage is op enig moment verhoogd tot 15%.
4.2. In dit geding vordert Flex Holland, voor zover in hoger beroep nog van belang, veroordeling van [appellant] om aan haar te betalen € 33.090,-, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft het genoemde bedrag toegewezen en tegen die beslissing komt [appellant] op in principaal beroep.
4.3. Flex Holland vordert het genoemde bedrag van [appellant] op grond van onverschuldigde betaling. Zij stelt daartoe dat [appellant] bij haar vanaf 1 januari 2003 tot het einde van de agentuurovereenkomst telkens facturen heeft ingediend met als omschrijving “certificaat van oorsprong” en telkens ten bedrage van € 200,-, terwijl haar na afloop van de overeenkomst is gebleken dat de desbetreffende kosten per keer niet € 200,- bedroegen, maar € 95,- (tot 1 januari 2005) respectievelijk € 80,- (na 1 januari 2005). Voor zover [appellant] voor het verkrijgen van de certificaten van oorsprong werkzaamheden heeft moeten verrichten of andere kosten heeft moeten maken, komen deze volgens Flex Holland ingevolge artikel 7 van de agentuurovereenkomst voor rekening van [appellant]. Aldus heeft zij [appellant] in haar visie in totaal € 33.090,- onverschuldigd betaald.
4.4. [Appellant] bestrijdt de vordering van Flex Holland. Zij voert daartoe aan dat tussen partijen uitdrukkelijk is overeengekomen dat [appellant] telkens een bedrag van € 200,- in rekening zou brengen en dat hierin, naast het eerdergenoemde bedrag van € 95,-/€ 80,-, een tegemoetkoming begrepen was in [appellant]’ kosten voor transport, afhandeling en dergelijke.
4.5. In hoger beroep heeft [appellant] zich ter bestrijding van de vordering van Flex Holland voorts beroepen op onvoorziene omstandigheden (artikel 6:258 BW).
4.6. Bij de beoordeling van dit verweer neemt het hof het volgende tot uitgangspunt.
4.7. (i) De overeenkomst tussen partijen dateert, zoals overwogen, van 1 maart 1995. Het onderhavige dispuut tussen partijen hangt samen met een door [appellant]/Flex Holland per 1 januari 2003 verworven klant in Egypte. De bijzonderheid van deze klant was volgens [appellant] dat niet alleen bij elke zending een certificaat van oorsprong was vereist – dat vereiste gold bij meer klanten -, maar dat de verkrijging van het certificaat van oorsprong extra werkzaamheden van [appellant] vergde doordat de handtekening van de ambtenaar van de Kamer van Koophandel op het certificaat van oorsprong nog gelegaliseerd moest worden op het consulaat van Egypte in Den Haag. [Appellant] moest daarvoor een afstand afleggen van ongeveer 110 km heen en 110 km terug. Ter plekke moest ongeveer een half uur worden gewacht (in verband waarmee [appellant] parkeerkosten verschuldigd werd), voordat het certificaat werd teruggegeven. Ook kwam het voor dat [appellant] pas twee dagen later het certificaat kon komen ophalen. Ter zitting is van de zijde van Flex Holland bevestigd dat deze gang van zaken zich alleen voordeed ten aanzien van de desbetreffende Egyptische klant. Voor zover Flex Holland naar voren heeft gebracht dat “op geen enkele wijze geadstrueerd (wordt) dat kosten van [appellant] voor deze klant sterk afweken van kosten gemaakt voor andere klanten” (memorie van antwoord onder 54), faalt de tegenwerping van Flex Holland derhalve.
(ii) Het hof neemt de door [appellant] aldus over een aantal jaren globaal beschreven werkzaamheden als vaststaand aan. Dat de certificaten “ook wel” per post naar het consulaat werden gestuurd en dat “evenmin valt uit te sluiten dat de werkzaamheden voor verschillende certificaten werden gecombineerd” (memorie van antwoord onder 63) acht het hof niet een voldoende gemotiveerde bestrijding. Hetzelfde geldt voor de opmerking van de zijde van Flex Holland ter zitting dat [W] een aantal keren heeft aangeboden een certificaat zelf af te halen.
(iii) Het hof neemt verder als vaststaand aan dat Flex Holland – dat wil zeggen: [appellant] namens Flex Holland - het door [appellant] bij haar in rekening gebrachte bedrag van € 200,- telkens als onderdeel van de vrachtkosten feitelijk doorberekende aan de meerbedoelde klant in Egypte, met een opslag van (minimaal) € 100,- per keer. Ook hier geldt dat Flex Holland haar betwisting van de stellingen van [appellant] niet voldoende heeft gemotiveerd. Zij brengt naar voren dat de overeenkomst met de Egyptische klant “kennelijk transactiewinsten op de transportkosten toe(stond)” (memorie van antwoord onder 67), waaruit een erkenning valt af te leiden dat een toeslag op de werkelijke transportkosten werd gehanteerd. Voorts brengt zij naar voren dat zij zich nooit verdiepte in de systematiek die [appellant] hanteerde en die haar betrekkelijk willekeurig leek. “Zij controleerde slechts of tenminste de werkelijk aan haar in rekening gebrachte transportkosten aan de klant werden gefactureerd” (memorie van antwoord onder 20). Het hof leidt hieruit af dat Flex Holland over de mogelijkheden beschikt om de stellingen van [appellant] in dit verband nader te onderzoeken. Flex Holland heeft nog opgemerkt dat [appellant] ook bij andere klanten een opslag hanteerde en als voorbeeld heeft zij verwezen naar enkele facturen voor een Amerikaanse klant (memorie van antwoord 21/22). Ter zitting is evenwel gebleken dat Flex Holland bij haar vergelijking het onderscheid tussen dollars en euro’s uit het oog is verloren. De tegenwerping van Flex Holland is daarom niet steekhoudend. Dat, ten slotte, de opslag voor Flex Holland niet kenbaar is geweest, is hier zonder belang.
(iv) Aan [appellant] moet op grond van de voorgaande overwegingen worden toegegeven dat de extra werkzaamheden en kosten die gemoeid waren met het verkrijgen van een certificaat van oorsprong voor de klant in Egypte afwijkend waren van die waarvoor de regeling voor de reis-, verblijf-, telefoon- en autokosten in artikel 7 van de agentuurovereenkomst tot dan toe werd gebruikt. De desbetreffende stellingen van [appellant] in de toelichting op grief II treffen dan ook in zoverre doel. Ook indien in rechte er niet van zou kunnen worden uitgegaan dat partijen uitdrukkelijk hebben afgesproken dat [appellant] voor deze extra werkzaamheden en kosten € 200,- in rekening zou brengen bij Flex Holland, kan op grond van het voorgaande worden aangenomen – Flex Holland heeft geen gronden aangevoerd die tot een andere conclusie voeren - dat [appellant] bij het afzonderlijk in rekening brengen van de extra werkzaamheden en kosten (waarbij hij kennelijk van mening was dat het bepaalde in artikel 7 van de overeenkomst daaraan niet in de weg stond) in elk geval te goeder trouw heeft gehandeld. Of artikel 7 inderdaad moet worden uitgelegd zoals [appellant] heeft bepleit bij memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel en of het verloop van het processuele debat [appellant] op dat moment nog de mogelijkheid bood de uitleg van artikel 7 aan de orde te stellen op de wijze zoals hij daar heeft gedaan, kan hier in het midden blijven.
4.8. Op grond van hetgeen hiervoor tot uitgangspunt is genomen, is het hof van oordeel dat, indien zou moeten worden aangenomen dat de hiervoor bedoelde extra werkzaamheden en kosten ingevolge artikel 7 van de agentuurovereenkomst voor rekening van [appellant] zouden moeten komen, sprake is van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat Flex Holland naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten en dat het hierop gerichte verweer van [appellant] aan toewijzing van de vordering van Flex Holland in de weg staat. Recapitulerend: het hof acht het onaanvaardbaar dat Flex Holland [appellant] ook nog achteraf aan het bepaalde in artikel 7 houdt door een bedrag van € 33.090,- als onverschuldigd terug te vorderen, terwijl [appellant] daarvoor reële inspanningen heeft geleverd en kosten heeft gemaakt die afwijkend waren van de inspanningen en kosten die gebruikelijk waren, Flex Holland de door [appellant] gefactureerde bedragen (verhoogd met een toeslag) inmiddels vergoed heeft gekregen van haar klant en aangenomen kan worden dat [appellant] te dezer zake geen kwade trouw valt te verwijten. Grief II is derhalve ook in zoverre gegrond.
4.9. De overige grieven van [appellant] laat het hof bij gebreke van voldoende belang onbesproken.
4.10. De voorwaarde waaronder Flex Holland incidenteel beroep heeft ingesteld, is vervuld. Uit het eerder overwogene volgt echter dat en waarom zij bij haar grieven geen belang heeft.
5. Slotsom en kosten
Grief II in principaal beroep slaagt. Het bestreden eindvonnis (zoals hersteld bij vonnis van 12 november 2008) kan niet in stand blijven. De vordering van Flex Holland behoort alsnog te worden afgewezen. Flex Holland zal bij deze stand van zaken worden verwezen in de kosten in eerste aanleg in conventie en in hoger beroep (zowel in principaal als in incidenteel beroep).
6. Beslissing
Het hof
vernietigt het bestreden vonnis van 1 oktober 2008 (zoals hersteld bij vonnis van 12 november 2008) en, opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van Flex Holland af;
verwijst Flex Holland in de kosten in eerste aanleg in conventie en begroot deze kosten tot 12 november 2008 aan de zijde van [appellant] op € 835,96 wegens verschotten en € 1.447,50 wegens salaris;
verwijst Flex Holland in de kosten van het hoger beroep (zowel het principale als het incidentele beroep) en begroot deze kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] op € 501,80 wegens verschotten en € 2.682,- wegens salaris in principaal beroep en op € 447,- wegens salaris in incidenteel beroep;
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.F. Thiessen, W.J. van den Bergh en A.R. Sturhoofd en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2010.