GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
zaaknummer gerechtshof 200.059.990
(zaaknummer rechtbank 277402/JE RK 09-2734)
beschikking van de familiekamer van 22 juni 2010
inzake
[verzoeker sub 1],
verder te noemen "de vader", en
[verzoekster sub 2]
verder te noemen "de moeder",
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
tezamen verder te noemen "de ouders",
advocaat: mr. J.D. van Vlastuin te Utrecht,
Raad voor de Kinderbescherming Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen "de raad".
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen "stichting".
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Utrecht van 8 januari 2010, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 18 maart 2010, zijn de ouders in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De ouders verzoeken het hof die beschikking te vernietigen dan wel het verzoek tot ondertoezichtstelling alsnog af te wijzen.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 8 april 2010, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van de ouders bestreden. De stichting verzoekt het hof het verzoek van de ouders in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 9 april 2010, heeft de raad het verzoek in hoger beroep van de ouders bestreden. De raad verzoekt het hof het hoger beroep af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.4 Ter griffie van het hof is op 4 juni 2010 een brief van mr. Van Vlastuin van 3 juni 2010 met bijlagen binnengekomen.
2.5 Naar aanleiding van een op 4 juni 2010 gedaan verzoek van mr. Van Vlastuin heeft de griffier van dit hof een CD in depot genomen.
2.6 De mondelinge behandeling heeft op 16 juni 2010 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de raad zijn mr. [...] en [...] verschenen. Namens de stichting zijn verschenen [...], [...] en [...].
2.7 Het hof heeft kennisgenomen van de stukken eerste aanleg, waaronder een rapport van de raad van 9 november 2009.
3.1 Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [kind 1], op [geboortedatum] 2000;
- [kind 2], op [geboortedatum] 2003 en
- [kind 3], op [geboortedatum] 2005,
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Utrecht op 13 november 2009, heeft de raad de rechtbank verzocht, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, de kinderen voor een periode van twaalf maanden onder toezicht te stellen van de stichting.
3.3 Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter in de rechtbank Utrecht de kinderen met ingang van 8 januari 2010 voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van de stichting.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Een minderjarige kan ingevolge artikel 1:254 lid 1 BW onder toezicht worden gesteld van de stichting indien hij zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
4.2 Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat onvoldoende is gebleken van gronden die een ondertoezichtstelling van de kinderen rechtvaardigen. Vast staat dat de kinderen in het verleden met een pollepelachtige stok zijn geslagen. Op 10 maart 2009 heeft de politie aan het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) gemeld zorgen te hebben over de opvoedingssituatie van de kinderen. Op 25 juni 2009 heeft de raad een zorgmelding ontvangen van het AMK en heeft de raad een onderzoek verricht.
4.3 In het rapport van de raad is te lezen dat het rapport tot stand is gekomen zonder de kinderen, op een korte ontmoeting na, te hebben gesproken. De raad constateert dat bij alle drie de kinderen slaan als opvoedingsmiddel wordt toegepast, zodat sprake is van fysieke kindermishandeling. Op basis van theoretische en juridische uitgangspunten acht de raad de ontwikkeling van de kinderen bedreigd. Daarnaast zijn er volgens de raad positieve, en daarmee protectieve, factoren aanwezig binnen het gezin. De ouders bieden de kinderen veel regelmaat en structuur binnen een liefdevolle omgeving en zij lijken erg betrokken door tijd vrij te maken en activiteiten te ondernemen. Daarnaast zitten de ouders ten aanzien van de opvoeding op één lijn en hebben zij een evenwichtige taakverdeling.
De zorgen bij de raad zijn gelegen in de forse consequentie die volgt op negatief gedrag, namelijk het slaan. Hierdoor leren de kinderen op een verkeerde manier te voldoen aan de wensen van de ouders en creëren de ouders een onveilig opvoedingsklimaat.
4.4 De ouders hebben onweersproken verklaard dat zij in ieder geval sinds het uitspreken van de ondertoezichtstelling afstand hebben genomen van het slaan als opvoedmethode. De raad en de stichting achten deze wijziging in de opvoedmethode positief, maar stellen dat de ouders niet om de juiste reden hebben besloten in het vervolg af te zien van het slaan van de kinderen en dat hieruit niet voortvloeit dat de kinderen niet in hun ontwikkeling zijn geschaad. De raad en de stichting achten nader onderzoek van de kinderen noodzakelijk om te bezien of sprake is van een ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen.
4.5 Het hof is, met de raad en de stichting, van oordeel dat de door de ouders tot voor kort gehanteerde methode om de kinderen, nadat zij herhaalde malen een waarschuwing hebben genegeerd, met een pollepelachtige stok te slaan, in strijd is met de wet en dat gebruik van deze methode kan leiden tot het oordeel dat sprake is van een ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de kinderen. De ouders hebben evenwel uitdrukkelijk aangegeven van deze methode afstand te hebben genomen. De raad en de stichting hebben aangegeven er niet aan te twijfelen dat de ouders deze methode inderdaad niet meer zullen toepassen. Dit betekent dat niet langer kan worden gezegd dat thans nog sprake is van een bedreiging als hiervoor bedoeld.
4.6 Andere feiten of omstandigheden die aanleiding geven tot het oordeel dat de kinderen ernstig worden bedreigd in hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid, zijn naar het oordeel van het hof niet gebleken. Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is opgemerkt, blijkt dat de ouders de kinderen een liefdevolle omgeving bieden met regelmaat en structuur. Op de school van de kinderen bestaan, zo blijkt uit een brief van 25 januari 2010, op dit moment geen zorgen. De kinderen zijn wel competitief ingesteld, maar van excessen is niet gebleken. Bovendien zijn de ouders zich van deze eigenschap van de kinderen bewust en begeleiden zij de kinderen hierin. De ouders hebben een goed contact met de school en zijn betrokken bij de ontwikkelingen van de kinderen.
4.7 Op grond van een en ander is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de gronden voor een ondertoezichtstelling op dit moment nog bestaan, zodat deze moet worden opgeheven. Het door de raad en de stichting gewenste onderzoek van de kinderen is op zichzelf geen reden om de ondertoezichtstelling te laten voortduren. Een ondertoezichtstelling kan niet worden uitgesproken of gehandhaafd louter om een onderzoek te laten verrichten naar de vraag of de gronden voor die ondertoezichtstelling mogelijk aanwezig zijn.
4.8 Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 8 januari 2010 voor zover de daarin uitgesproken ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode tot heden;
vernietigt die beschikking voor zover de daarin uitgesproken ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode vanaf heden en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen af voor zover dat verzoek betrekking heeft op de periode vanaf heden.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.L.R. Wefers Bettink, J.H. Lieber en S.M. Evers, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 22 juni 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.