GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[J],
wonend te [X],
APPELLANT,
advocaat: mr. H.P. Abma, te Purmerend,
1. [B] in zijn hoedanigheid van executeur-testamentair van mevrouw [G],
kantoorhoudende te [Y],
2. [P],
wonend te [Z],
VERWEERDERS,
advocaat: mr. L.T. van Eyck van Heslinga, te Alkmaar.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [J], [B] en [P] genoemd.
[J] is bij beroepschrift met bijlagen, dat op 4 juni 2009 ter griffie van het hof is ingekomen, in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 maart 2009 van de rechtbank te Amsterdam kenmerk EA 09-581 gegeven tussen [J] als verzoeker en [B] en [P] als verweerders.
Het beroepschrift, waarin één algemene grief wordt geformuleerd, strekt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen, voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek van [J] tot benoeming van een of meer deskundigen, en opnieuw rechtdoende dit verzoek alsnog toe zal wijzen, met veroordeling van [B] en [P] in de kosten van de procedure in beide instanties.
Op 24 augustus 2009 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van [B] ingekomen. [B] verzoekt het hof primair [J] niet ontvankelijk te verklaren en subsidiair het hoger beroep af te wijzen, met veroordeling van [J] in de kosten van de procedure in beide instanties.
Bij brief van 16 september 2009 heeft [J] nog vier producties aan het hof doen toekomen.
Op 24 september 2009 heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden. Bij die gelegenheid heeft namens [J] mr. Abma voornoemd, het woord gevoerd en daarbij gebruik gemaakt van aan het hof overgelegde aantekeningen, en namens en [B] en [P] mr. Van Eyck van Heslinga voornoemd.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en meegedeeld dat uitspraak zal volgen.
2.1. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking onder 1. een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.2. Het gaat in deze zaak, kort gezegd en voorzover thans van belang, om het volgende.
(i) In 2008 is op 81-jarige leeftijd te Amsterdam overleden [G] (hierna: erflaatster). Erflaatster was weduwe van de heer [J]. Appellant en verweerder sub 2 zijn de kinderen van erflaatster.
(ii) Erflaatster heeft bij testament, op 6 december 2007 verleden voor [B], die notaris te Alkmaar is, over haar nalatenschap beschikt. Erflaatster heeft in het testament aan [J] gelegateerd het object aan de [straat] te [X] (hierna: de stolpboerderij) en aan [P] het perceel aan de [gracht] te [Z] (hierna: de woning), beide onder de last om de waarde van de legaten in verhuurde staat in de nalatenschap in te brengen. Bij haar leven heeft erflaatster de stolpboerderij ten dele verhuurd/verpacht aan [J].
(iii) Onder de last van de legaten en een aantal andere in het testament getroffen beschikkingen heeft erflaatster [J] en [P] tot haar enig erfgenamen benoemd. Voorts heeft erflaatster in het testament [B] benoemd tot executeur testamentair van haar nalatenschap.
(iv) Erflaatster had bij leven een deel van de woning [gracht] in huur gegeven aan [P] voor een huurprijs van € 385,71 per maand.
(v) Bij leven had erflaatster de intentie om de woning aan [P] te verkopen, ter gelegenheid waarvan zij op 4 maart 2008 de woning heeft laten taxeren door een taxateur van LTO Vastgoed B.V. (hierna: LTO) en een taxateur onroerende zaken van de belastingdienst Amsterdam, zulks naar de waarde in verhuurde staat per peildatum 31 december 2006. Het taxatierapport (hierna: de minnelijke taxatie) meldt dat de taxatie is verzocht met het oog op de door [P] voorgenomen koop van de woning. Blijkens het taxatierapport had de woning een waarde van € 1.100.000,00.
(vi) De stolpboerderij te [X] is blijkens het taxatierapport van 6 maart 2008 gewaardeerd op € 1.302.500,-waarbij rekening is gehouden met de waarde in het economisch verkeer per peildatum datum overlijden.
(vii) Op het kantoor van [B] heeft op 31 juli 2008 een bespreking plaatsgevonden. Bij deze bespreking waren aanwezig [B] de heer [W] van LTO, [J] en [P]. Blijkens de door [B] in het geding gebrachte notulen van de bespreking wilde [P] een nieuwe taxatie omdat hij de minnelijke taxatie te hoog vond. Voorts staat in de notulen dat is afgesproken dat de uitkomst van een tweede taxatie van beide objecten bindend zal zijn voor de waarderingsgrondslag voor de verdeling van de nalatenschap en de afgifte van de legaten, ongeacht hoe deze taxaties zullen uitvallen.
(viii) Bij brief van 26 augustus 2008 bericht de toenmalige gemachtigde van [J] aan [B] dat hij namens [J] wenst te protesteren tegen de weigering van [B] om [J] bij de tweede taxatie
aanwezig te laten zijn, dat de aanwezigheid van [J] juist wenselijk is omdat anders niet valt te controleren welke informatie [P] aan de taxateur zal verstrekken, dat een en ander niets heeft te maken met achterdocht maar wel met hoor en wederhoor, dat [J] zich op voorhand niet gebonden acht aan de uitkomst van de taxatie en zich het recht voorbehoudt om zijnerzijds een taxatie te laten uitbrengen.
(ix) Op 26 augustus 2008 heeft taxateur [M] de woning getaxeerd (hierna: de tweede taxatie). Het taxatierapport meldt dat de taxatie heeft plaatsgevonden in opdracht van de erven van de erflaatster. Blijkens dit tweede taxatierapport bedraagt de waarde van de woning in het economische verkeer € 450.000,00, zulks naar de waarde in verhuurde staat per peildatum 10 april 2008.
(x) Op 24 november 2008 heeft taxateur [V] de woning getaxeerd (hierna: de derde taxatie). Dit taxatierapport, dat een onderzoeksrapport is ten aanzien van de eerdere twee taxaties, meldt dat de taxatie heeft plaatsgevonden in opdracht van [B] en dat het doel van deze taxatie is om duidelijkheid te verkrijgen in het grote verschil tussen de twee eerdere taxaties en de wijze waarop die taxaties hebben plaatsgevonden. Blijkens dit derde taxatierapport bedraagt de waarde van de woning in het economisch verkeer € 520.000,00. Het rapport vermeldt geen peildatum.
Partijen verschillen van mening over de waarde van de woning en over de afgifte van het legaat aan [J] tegen inbreng van de onderhandse verkoopwaarde van de stolpboerderij in verhuurde staat bij voortgezet agrarisch gebruik ten bedrage van € 265.000,-.
2.3. In eerste aanleg heeft [J] de rechtbank verzocht om een of meer deskundigen te benoemen, teneinde tot een bindende taxatie te komen van de waarde in verhuurde staat van de woning. [P] en [B] hebben hiertegen verweer gevoerd en onder meer aangevoerd dat [J] niet ontvankelijk is in zijn verzoek omdat partijen zijn overeengekomen dat de tweede taxatie bindend is. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen nu partijen geen heldere opdracht voor een eventueel te benoemen deskundige hebben meegegeven en er nog discussie bestaat over de vraag of [J] gebonden is aan de tweede taxatie. Tegen die afwijzing richt zich het beroep.
2.4. [J] betoogt in beroep dat de kantonrechter ten onrechte het verzoek tot benoeming van een of meer deskundigen op de voet van artikel 679 Rv heeft afgewezen. Het is [J] er om te doen dat er duidelijkheid komt over de grondslag voor de waardering van de woning, waarbij met name de vraag speelt wat moet worden verstaan onder het begrip: “de waarde in verhuurde staat”. Volgens [J] bestaat er onduidelijkheid of het daarbij dient te gaan om de relatief lage huurprijs die destijds tussen erflaatster en [P] is overeengekomen of om de objectieve of markthuurwaarde, inhoudende de huur die een redelijk handelend verhuurder en een redelijk handelend huurder, rekening houdende met inrichting en bestemming, met elkaar zouden overeenkomen op het tijdstip van overlijden. [J] stelt zich op het standpunt dat voor de waarderingsgrondslag beide legaten één maatstaf dient te gelden. [J] acht zich niet gebonden aan de tweede taxatie omdat hij niet aanwezig mocht zijn bij deze taxatie.
2.5. Het hof beoordeelt de zaak als volgt.
2.6. Anders dan [P] en [B] is het hof van oordeel dat [J] ontvankelijk is in zijn beroep. Het gaat in deze niet om de afgifte van het legaat maar om de inbreng van de waarde van de woning in de nalatenschap met het oog op verdeling. Artikel 679 Rv is op deze situatie onverkort van toepassing. Het hof verwerpt voorts het standpunt van [P] en [B] dat [J] gebonden is aan de tweede taxatie en om die reden niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Ongeacht de vraag of de tweede taxatie bindend is, kan er om benoeming van een deskundige worden verzocht indien partijen het oneens zijn over de waardering van een woning in een verdelingskwestie.
2.7. Naar het oordeel van het hof kan [J] niet gebonden worden aan de tweede taxatie nu hij bij die taxatie niet aanwezig heeft kunnen zijn omdat [B] hem deze aanwezigheid heeft ontzegd. Uit dit oordeel volgt dat een deskundige zal worden benoemd om de woning te taxeren. Op dezelfde wijze als bij de stolpboerderij zal taxatie dienen plaats te vinden op basis van de objectief verhuurde staat. Daarbij gaat het om de waarde in het economisch verkeer op basis van verhuurde staat en op basis van een huurprijs die een redelijk handelende verhuurder en een redelijk handelende huurder met elkaar zouden zijn overeengekomen op het tijdstip van overlijden van erflater.
2.8. Het hof heeft de heer P.J. Besselaar bereid gevonden om in deze zaak het deskundigenonderzoek te verrichten. Het hof gaat er van uit dat partijen zelf zorg dragen voor de verdere afhandeling van het deskundigenbericht.
Het voorgaande betekent dat de grief slaagt, de bestreden beschikking zal worden vernietigd en dat het inleidend verzoek alsnog zal worden toegewezen als hierna vermeld. Het hof ziet aanleiding de proceskosten te compenseren.
- vernietigt de beschikking van de rechtbank te Amsterdam kenmerk EA 09-581 tussen partijen gewezen;
- beveelt een deskundigenonderzoek ter beantwoording van de vraag:
“Wat was de waarde van de woning [gracht] in het economisch verkeer op basis van verhuurde staat en op basis van een huurprijs die een redelijk handelend verhuurder en een redelijk handelend huurder, rekeninghoudende met inrichting en bestemming, met elkaar zouden overeenkomen op het tijdstip van overlijden.”
Het hof benoemt als deskundige om de hierboven opgenomen vraag te beantwoorden:
De heer P.J. Besselaar, [adres], [telefoon];
- bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal toezenden;
- compenseert de proceskosten aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.L.M. Broekhuijsen-Molenaar, A. Rutten-Roos en J.C. Toorman en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 februari 2010.