ECLI:NL:GHAMS:2010:BM9478

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.030.089/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte en ontruimingsbescherming in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de huur van bedrijfsruimte en de ontruimingsbescherming. De kantonrechter had de huurders, aangeduid als [Appellanten], niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot verlenging van de ontruimingsbescherming. Dit verzoek was ingediend door de verhuurders, aangeduid als [Verweerders] c.s., die op 18 december 2007 een verlengingsverzoek hadden ingediend. De kantonrechter oordeelde dat het bepaalde in artikel 7:230a BW niet van toepassing was en verklaarde de [Verweerders] c.s. niet-ontvankelijk in hun verzoek. De [Appellanten] gingen in hoger beroep tegen deze beslissing, maar het hof oordeelde dat zij ontvankelijk waren in hun hoger beroep, ondanks de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek. Het hof bevestigde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat er geen grond was voor ontruimingsbescherming en dat de [Verweerders] c.s. niet konden worden ontvangen in hun verzoek om verlenging van de termijn. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter en veroordeelde de [Appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep, die werden begroot op € 262,- voor verschotten en € 1.788,- voor salaris advocaat. De uitspraak werd gedaan op 16 februari 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BESCHIKKING
in de zaak van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V., gevestigd te A.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABOJACO BEHEER B.V., gevestigd te Utrecht,
APPELLANTEN ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, te Amsterdam,
t e g e n
1. [Verweerder A], wonende te A.,
2. [Verweerder B], wonende te A.,
VERWEERDERS,
advocaat: mr. J.P.M. Seegers, te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellanten worden hierna samen aangeduid met [Appellanten] en verweerders met [Verweerders] c.s.
1.2 [Appellanten] zijn op 24 maart 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking die door de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (locatie Amsterdam) onder kenmerk EA 07-3817 tussen partijen is gegeven en die is uitgesproken op 24 december 2008.
Hun daartoe ingediende beroepschrift bevat elf grieven. Bovendien hebben [Appellanten] producties in het geding gebracht.
1.3 [Verweerders] c.s. hebben daarop een verweerschrift ingediend.
1.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 8 februari 2010. Namens de eerste appellante is verschenen haar directeur [Y]. Ook [Verweerders] c.s. zijn verschenen.
De raadslieden van partijen hebben het woord gevoerd, mr. W. van Galen, advocaat te Utrecht namens [Appellanten] en mr. Seegers voornoemd. Mr. Van Galen heeft zich bediend van pleitaantekeningen, die hij heeft overgelegd.
1.5 Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd een beschikking te geven.
2. Ontvankelijkheid
[Appellanten] kunnen in hun hoger beroep worden ontvangen ondanks het bepaalde in artikel 7:230a, lid 8 Burgerlijk Wetboek (BW). Door hen is blijkens de inhoud van de grieven en de daarop gegeven toelichting de vraag aan de orde gesteld of de kantonrechter terecht artikel 7:230a BW buiten toepassing heeft gelaten.
3. Waarvan het hof uitgaat
De kantonrechter heeft in de beschikking waarvan beroep in rechtsoverweging nummer één onder 1.1 tot en met 1.9 een aantal feiten vastgesteld. De juistheid van die feiten is niet in geding, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan, met dien verstande dat [Appellanten] met hun tiende grief hebben bestreden dat zij de kantonrechter geen uitsluitsel hebben gegeven over een door hen in te stellen cassatieberoep tegen de beschikking van dit hof van 19 juni 2008.
Die grief moet falen. Het maakt voor de beslissing in hoger beroep geen verschil, wat [Appellanten] indertijd precies aan de kantonrechter hebben bericht.
4. Behandeling van het hoger beroep
4.1 [Verweerders] c.s. hebben op 18 december 2007 bij de kantonrechter een zogenoemd verlengingsverzoek ontruimingsbescherming ingediend. Dat verzoek strekt er primair toe dat de kantonrechter hen niet ontvankelijk zal verklaren en subsidiair, voor het geval de kantonrechter artikel 7:230a BW van toepassing zou oordelen, dat de termijn waarbinnen ontruiming van het gehuurde dient plaats te hebben, wordt verlengd.
De kantonrechter heeft [Verweerders] c.s. bij de beschikking waarvan beroep in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bepaalde in artikel 7:230a BW niet van toepassing is.
4.2 Eerder verzochten [Verweerders] c.s. eveneens om ontruimingsbescherming en ook die keer slechts voor het geval het bepaalde in artikel 7:230a BW van toepassing zou zijn op het gehuurde.
In dit verzoek zijn zij door de kantonrechter niet-ontvankelijk verklaard bij beschikking van 21 december 2007. Deze beschikking is in hoger beroep bekrachtigd bij beschikking van 19 juni 2008. Het daartegen door [Appellanten] ingestelde cassatieberoep is bij beschikking van 9 oktober 2009 door de Hoge Raad verworpen.
Dat betekent dat in dit geding uitgangspunt is dat door de rechter onherroepelijk is geoordeeld dat er geen grond is om aan [Verweerders] c.s. ontruimingsbescherming als bedoeld in artikel 7:230a BW te verlenen.
4.3 Het hof heeft vervolgens in dit geding de vraag onder ogen te zien of voor [Verweerders] c.s. toereikende grond bestaat om in rechte – voor het geval artikel 7:230a BW van toepassing zou zijn – verlenging van de ontruimingsbescherming aan de orde te stellen.
Naar het oordeel van het hof moet het antwoord op die vraag ontkennend luiden. Daartoe overweegt het hof als volgt.
4.4 Artikel 7:230a, lid 5 BW biedt een huurder van bedrijfsruimte (niet zijnde 290-bedrijfsruimte) in het geval de termijn waarbinnen ontruiming moet plaatsvinden op grond van artikel 7:230a, lid 1 BW door de rechter is verlengd, de mogelijkheid om verlenging van de door de rechter vastgestelde termijn te verzoeken.
Die situatie doet zich hier niet voor. De kantonrechter heeft geen termijn vastgesteld waarbinnen ontruiming dient plaats te hebben als bedoeld in artikel 7:230a, lid 1 BW, welke beslissing in hoger beroep en cassatie in stand is gebleven.
Voor verlenging is er in zo’n geval geen plaats.
Dat [Verweerders] c.s. primair hebben verzocht om hen in hun verzoek om verlenging niet-ontvankelijk te verklaren maakt in dit verband geen verschil. Dat verzoek levert na de eerder gevoerde procedure die is uitgemond in de beschikking van de Hoge Raad van 9 oktober 2009 geen afzonderlijk procesbelang op.
Reeds daarom had de beslissing van de kantonrechter op het verzoek van [Verweerders] c.s. geen andere kunnen zijn dan deze gegeven heeft: niet-ontvankelijkheid.
4.5 Dat betekent dat de grieven I tot en met IX van [Appellanten] geen afzonderlijke bespreking behoeven. Ook al zouden zij slagen, dan zou de slotsom geen andere zijn dan dat [Verweerders] c.s. niet kunnen worden ontvangen in hun verzoek om verlenging als bedoeld in artikel 7:230a, lid 5 BW.
4.6 Ten overvloede wil het hof daaraan nog het volgende toevoegen.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben [Appellanten] betoogd dat de grenzen van de door de eigenaar/verhuurder gegeven volmacht om een overeenkomst van huur/verhuur tot stand te brengen zijn overschreden maar dat deze bevoegdheidsoverschrijding hen niet tot de conclusie voert dat tussen partijen geen huurovereenkomst is tot stand gekomen. [Appellanten] accepteren dat tussen partijen een huurovereenkomst bestaat maar dat is, zo begrijpt het hof de stellingen van [Appellanten], een andere huurovereenkomst dan waarover tot nu toe is geprocedeerd, die bovendien later is ontstaan, welke overeenkomst huns inziens betrekking heeft op bedrijfsruimte.
[Verweerders] c.s. hebben zich daartegen verweerd door te wijzen op de rechtsoverwegingen 4.15, 4.16 en 4.17 in de beschikking van dit hof van 19 juni 2008.
4.7 Het hof heeft indertijd op geleide van de stelling van [Appellanten] dat de inhoud van de volmachten althans de opgewekte schijn van volmachtverlening redengevend zou kunnen zijn voor de uitleg van de huurovereenkomst onderzocht of [Verweerders] c.s. redelijkerwijze mochten aannemen dat toereikende volmachten waren verleend (artikel 3:61, lid 2 BW). Het hof heeft die vraag bevestigend beantwoord. Dat oordeel luidt binnen het verband dat thans aan de orde is niet anders. Het hof blijft dan ook bij zijn eerdere overwegingen.
Daarbij past niet om aan te nemen, zoals [Appellanten] hebben betoogd, dat na de onbevoegd gesloten huurovereenkomst woonruimte tussen partijen een huurovereenkomst bedrijfsruimte is tot stand gekomen.
4.8 Grief XI gaat over de proceskostenveroordeling.
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat [Appellanten] deze tweede procedure op de voet van het bepaalde in artikel 7:230a BW hebben uitgelokt.
Op het moment dat door [Verweerders] c.s. het verlengingsverzoek werd ingediend, was onzeker hoe zou worden geoordeeld over het eerste door [Verweerders] c.s. ingediende voorwaardelijke verzoek ex artikel 7:230a BW. Ondertussen liep de termijn door. Het is alleszins begrijpelijk dat [Verweerders] c.s. niet het risico hebben genomen die termijn te laten verlopen. Na het hoger beroep en het cassatieberoep van [Appellanten] tegen de voor [Verweerders] c.s. gunstige beschikkingen bestond er voor hen al evenmin goede reden om hun verlengingsverzoek in te trekken.
Daarbij past om [Appellanten] als de in het ongelijk gestelde partij te beschouwen. Terecht heeft de kantonrechter dan ook de proceskosten van de eerste aanleg voor hun rekening gebracht.
4.9 [Appellanten] hebben geen succes met hun hoger beroep.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
[Appellanten] zijn in hoger beroep de in het ongelijk gestelde partij. Zij zullen in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
veroordeelt [Appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot deze tot de dag van deze uitspraak aan de zijde van [Verweerders] c.s. op € 262,- voor verschotten en € 1.788,- voor salaris advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.B.C.M. van der Reep, J.C.W. Rang en R.J.Q. Klomp en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2010 door de rolraadsheer.