3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
a) [H] en [V] zijn zus en broer van elkaar. Zij hebben op 1 juli 1992 het appartementsrecht [gracht] (ook wel aangeduid met indexnummer 2 of A2) te [Y] overgedragen aan [M]. Zij bleven gezamenlijk gerechtigd op de appartementsrechten [gracht] [nummers] (ook aangeduid met indexnummer 1 of A1, respectievelijk indexnummer 3 of A3) in hetzelfde pand aan de [gracht] te [Y].
b) Bij de akte van levering van 1 juli 1992 van het appartementsrecht [gracht] aan [M] is het volgende wederzijdse voorkeursrecht opgenomen (waarbij [H] en [V] gezamenlijk als verkoper worden aangeduid):
“X. VOORKEURSRECHT
1. Verkoper en koper verlenen elkaar, voor de periode dat ieder hunner eigenaar is van respectievelijk het appartementsrecht met het indexnummer 3 en met het indexnummer 2, over en weer een voorkeursrecht voor het geval zij het desbetreffende appartementsrecht wensen te vervreemden.
2. Indien een hunner het desbetreffende appartementsrecht wenst te vervreemden, dient hij dit aan te bieden aan de ander onder mededeling welke de koopsom en de overige condities zijn waarin een met name genoemde derde zich verbonden heeft te zullen kopen, voor het geval de desbetreffende voorkeursgerechtigde van zijn voorkeursrecht geen gebruik zal maken.
3. Indien de voorkeursgerechtigde van zijn voorkeursrecht gebruik wenst te maken, dient hij dit binnen twee weken na de datum dat hij het aanbod heeft ontvangen aan de aanbieder schriftelijk te berichten, in welk geval de akte tot levering uiterlijk twee weken na dit laatste bericht zal moeten worden verleden.
4. Spreekt de voorkeursgerechtigde zich niet uit of indien hij verklaart van zijn voorkeursrecht geen gebruik te zullen maken, is de aanbieder vrij het desbetreffende appartementsrecht aan de onder 2 bedoelde met name genoemde koper over te dragen voor de prijs en onder de condities als bedoeld.”
c) Bij brief van 4 maart 1999 heeft mr. [notaris] te [Y], aan [M] het volgende bericht:
“Betreft: voorkeursrecht [gracht]
[V] heeft het voornemen het appartement aan de [gracht] (A3) te verkopen voor een vraagprijs van ƒ 1.280.000,-.
Conform de koopakte van 1 juli 1992 heeft u een voorkeursrecht tot koop, uit te oefenen gedurende twee weken na ontvangst van dit bericht. Graag zou ik van u vernemen of u van u rechten gebruik wilt maken.”
d) Bij brief van 31 maart 1999 heeft [M] aan [notaris] geschreven:
“inzake Voorkeursrecht [gracht]
Met referte aan onze sinds 4 maart jl. gevoerde correspondentie en telefoongesprekken bericht ik u dat ik van mijn in uw brief dd 4 maart bedoelde rechten gebruik maak.
Met het oog op het vrijmaken van de benodigde fondsen zal ik het op prijs stellen indien de overdracht over twee maanden kan plaatsvinden. Gaarne verneem ik daarover van u.”
e) De brief van 15 april 1999 heeft [M] vervolgens aan [notaris] meegedeeld:
“inzake: Voorkeursrecht [gracht]
Onder verwijzing naar mijn brief aan u van 31 maart jl., naar aanleiding waarvan ik nog niet vernam, bericht ik u dat de benodigde fondsen inmiddels zijn vrijgemaakt.
Volgende week ben ik buitenlands en bij terugkeer hoop ik uw nader bericht aan te treffen.”
f) [notaris] heeft bij brief van 27 april 1999 [M] het volgende bericht:
“Betreft: voorkeursrecht [gracht]
Op 4 maart jongstleden berichtte ik je dat [V] het voornemen had de [gracht] te verkopen. En vroeg ik je of je van het je toegekende voorkeursrecht gebruik wilde maken. Ik heb je in de week voor Pasen, vlak voor je paasreces, nog bericht dat er een gerede kans zou bestaan dat de verkoop niet zou doorgaan. Toen in de week van 21 april duidelijk werd dat de kans steeds groter werd dat zij niet tot verkoop wilden overgaan, maar tot een onderlinge verdeling wilden komen, heb ik je dat meteen bericht, teneinde te voorkomen dat je nog meer actie zou ondernemen. Inmiddels is het zover dat beiden besloten hebben niet te verkopen, maar dat de gemeenschap tussen beide wordt opgeheven en dat de flat wordt toegescheiden aan mevrouw [H].
De boodschapper van deze berichten kan jou niet meer mededelen dan wat hierboven staat. Ik kan me voorstellen dat je teleurgesteld bent, maar de door mij op 4 maart geschreven brief hield de mededeling in dat het voornemen bestond om tot verkoop over te gaan. (...)”
g) Bij akte van 9 juli 1999 zijn [H] en [V] een verdeling per 1 januari 1999 overeengekomen van de hun in gezamenlijk eigendom toebehorende appartementsrechten. De appartementsrechten met huisnummers [nummer] en [nummer] zijn toegedeeld en geleverd aan [H], waarbij aan die appartementsrechten een waarde is toegekend van ƒ 2.680.000,00. Uit hoofde van overbedeling heeft [H] zich bij deze akte tegenover [V] schuldig erkend voor een bedrag van
ƒ 1.380.000,00, voor welk bedrag een geldlening ten behoeve van [V] als schuldeiser is overeengekomen.
h) Op 26 mei 1999 heeft [M] conservatoir beslag laten leggen op het appartementsrecht [gracht] te [Y].
i) [M] is op 24 mei 2009 overleden.