ECLI:NL:GHAMS:2010:BM6665

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00968 en 08/00969
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake teruggaaf van omzetbelasting door een vereniging die voetbalsport faciliteert

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de teruggaaf van omzetbelasting aan een vereniging die voetbalsport faciliteert. De inspecteur van de Belastingdienst had een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd aan de vereniging over het tijdvak van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002. De vereniging had bezwaar aangetekend tegen deze naheffingsaanslag en tegen eerdere afwijzende beschikkingen van de inspecteur met betrekking tot teruggaafverzoeken voor de jaren 2003 en 2004. De rechtbank had de beroepen van de vereniging ongegrond verklaard en het hoger beroep was ingediend op 4 september 2008.

Het Gerechtshof heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de vereniging uitsluitend vrijgestelde prestaties verricht. Hierdoor heeft de vereniging geen recht op aftrek van de in rekening gebrachte omzetbelasting. De inspecteur was niet gebonden aan inlichtingen van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, die door de vereniging waren ingeroepen ter ondersteuning van haar standpunt. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De kosten werden niet toegewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte om een partij in de kosten te veroordelen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de beslissing is genomen door een meervoudige belastingkamer.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P08/00968 en 08/00969
29 april 2010
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
S, gevestigd te A, belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaken no. AWB 07/7887 en 07/7888 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft bij beschikkingen van 11 november 2005 een tweetal verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting van belanghebbende voor de jaren 2003 en 2004 afgewezen.
1.2. Belanghebbende heeft bij brief van 23 augustus 2007, ontvangen bij de rechtbank op 21 november 2007, beroep ingesteld.
1.3. Op 24 november 2005 heeft de inspecteur een naheffingsaanslag omzetbelasting aan belanghebbende opgelegd over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002. Belanghebbende heeft daartegen een bezwaarschrift ingediend dat tevens betrekking had op de sub 1.1. genoemde afwijzende beschikkingen. Op 6 december 2006 heeft de inspecteur uitsluitend voor wat betreft het bezwaar tegen de naheffingsaanslag uitspraak gedaan. Op 29 maart 2008 heeft de inspecteur alsnog uitspraak op bezwaar gedaan
voorzover het de afwijzing van de teruggaafverzoeken betreft. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht geoordeeld dat de beroepen
geacht worden mede te zijn gericht tegen deze uitspraak.
1.4. Bij mondelinge uitspraak van 1 augustus 2008 heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen inzake de teruggaafverzoeken ongegrond verklaard. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 4 september 2008. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep inzake de onder 1.3. genoemde naheffingsaanslag is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Het hiertegen aangetekende verzet is ongegrond verklaard.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2010. Aldaar zijn verschenen A als gemachtigde, en namens de inspecteur P. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende is een vereniging die aan haar leden gelegenheid geeft de voetbalsport te beoefenen. Voor de toegang tot de voetbalwedstrijden wordt geen entree geheven.
2.2. Belanghebbende exploiteert tevens een kantine ten behoeve van haar leden, waarvan de ontvangsten de in artikel 11, lid 1, onderdeel v, van de Wet op de omzetbelasting 1968 aangegeven grenzen (€ 68.067 voor leveringen, € 31.765 voor diensten van organisaties die zich de beoefening van sport of de bevordering daarvan ten doel stellen) niet overschrijden.
3. Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht heeft geweigerd de gevraagde teruggaaf van omzetbelasting te verlenen.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en het
proces-verbaal van de zitting.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat belanghebbende uitsluitend vrijgestelde prestaties verricht, zodat haar reeds daarom geen recht op aftrek van haar in rekening gebrachte omzetbelasting toekomt.
5.2. Voorzover belanghebbende zich heeft willen beroepen op door de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond verstrekte inlichtingen, faalt dat beroep. De inspecteur is niet gebonden aan inlichtingen die afkomstig zijn van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond.
Slotsom
5.3. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
6. Kosten
6.1. Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. A Bijlsma, voorzitter, A.P.M. van Rijn en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier. De beslissing is op 29 april 2010 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.