ECLI:NL:GHAMS:2010:BM6120

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.013.602
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst of subsidierelatie tussen gemeente en stichting

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om de rechtsverhouding tussen de Stichting Sociaal Cultureel Centrum Vreeswijk en de gemeente Nieuwegein. De stichting had in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat de rechtsverhouding met betrekking tot de sporthal als een huurovereenkomst moest worden gekwalificeerd. De gemeente daarentegen stelde dat het ging om een subsidierelatie in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De stichting had de gemeente aangeklaagd na een vonnis van de kantonrechter Utrecht van 9 juli 2008, waarin was geoordeeld dat er geen huurovereenkomst was, maar een subsidierelatie.

Tijdens de zitting op 12 maart 2010 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De stichting, vertegenwoordigd door mr. S.H.W. Le Large, betoogde dat de vergoeding die zij van de gemeente ontving, verband hield met het ter beschikking stellen van de sporthal, en dat dit een huurovereenkomst impliceerde. De gemeente, vertegenwoordigd door mr. C.W. Oudenaarden, betwistte dit en stelde dat de relatie voornamelijk publiekrechtelijk van aard was.

Het hof oordeelde dat de relatie tussen de stichting en de gemeente, zoals vastgelegd in eerdere convenanten, niet stilzwijgend was veranderd van een subsidierelatie naar een huurovereenkomst. Het hof concludeerde dat de subsidierelatie was voortgezet met het sluiten van een nieuw convenant en dat er geen sprake was van een huurovereenkomst. De grieven van de stichting werden verworpen en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij de stichting werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.013.602
(zaaknummer rechtbank 5335574)
arrest van de vijfde civiele kamer van 18 mei 2010
inzake
de stichting
Stichting Sociaal Cultureel Centrum Vreeswijk,
gevestigd te Nieuwegein,
appellante,
advocaat: mr. A. Knigge,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
gemeente Nieuwegein,
zetelende te Nieuwegein,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
9 juli 2008 dat de kantonrechter Utrecht (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) tussen appellante (hierna ook te noemen: de stichting) als eiseres en geïntimeerde (hierna ook te noemen: de gemeente) als gedaagde heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De stichting heeft bij exploot van 5 september 2008 de gemeente aangezegd van dat vonnis van 9 juli 2008 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van de gemeente voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft de stichting twee grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, heeft zij haar eis vermeerderd en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, de vordering van de stichting zoals geformuleerd in de dagvaarding in eerste aanleg, de in de memorie van grieven gedane eisvermeerdering daarbij in aanmerking nemende, zal toewijzen, met veroordeling van de gemeente in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft de gemeente de grieven bestreden, heeft zij bewijs aangeboden en twee producties in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof, indien mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, de stichting niet-ontvankelijk zal verklaren in haar grieven c.q. deze haar als ongegrond zal ontzeggen, en zonodig onder aanvulling en verbetering van de gronden waarop het vonnis berust, het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van de stichting in (bedoeld zal zijn:) de kosten van het hoger beroep, alsmede in de kosten vallende op de tenuitvoerlegging en daarbij zal bepalen dat de stichting vanaf de datum van de verschuldigdheid tevens wettelijke rente daarover is verschuldigd.
2.4 Daarna heeft de stichting bij akte gereageerd op de door de gemeente bij memorie van antwoord in het geding gebrachte producties.
2.5 Ter zitting van 12 maart 2010 hebben partijen de zaak doen bepleiten, de stichting door mr. S.H.W. Le Large, advocaat te Utrecht en de gemeente door mr. C.W. Oudenaarden, advocaat te Utrecht, beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
Mr. Oudenaarden voornoemd heeft voorafgaand aan de zitting aan mr. Le Large en het hof productie drie gezonden. Het hof heeft, met partijen, geconstateerd dat de door mr. Oudenaarden in het geding gebrachte productie kort en eenvoudig te doorgronden is. Mr. Le Large heeft verklaard tegen het in het geding brengen van die productie geen bezwaar te hebben, waarna het hof aan mr. Oudenaarden akte heeft verleend van het in het geding brengen van die producties.
Mr. Le Large voornoemd heeft voorafgaand aan de zitting aan mr. Van Noort (kantoorgenoot van mr. Oudenaarden) en het hof een drietal producties gezonden. Het hof heeft, met partijen, geconstateerd dat de door mr. Le Large in het geding gebrachte producties kort en eenvoudig te doorgronden zijn. Mr. Oudenaarden heeft verklaard tegen het in het geding brengen van die producties geen bezwaar te hebben, waarna het hof aan mr. Le Large akte heeft verleend van het in het geding brengen van die producties.
2.6 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
De kantonrechter heeft in het vonnis van 9 juli 2008 onder 1.1 tot en met 1.12 de feiten vastgesteld. Het hof gaat in hoger beroep ook van die feiten uit.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 In deze zaak gaat het, kort gezegd, om de vraag of de rechtsverhouding tussen de gemeente en de stichting is aan te merken als huurovereenkomst of als subsidierelatie in de zin van artikel 4:21 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna ook: Awb).
De stichting is eigenaar van een multifunctioneel complex gelegen aan de Nijenmonde 4 te Nieuwegein. Onderdeel van dit complex is een sporthal. Deze sporthal stelt de stichting ter beschikking aan de gemeente. De gemeente verhuurt de sporthal op haar beurt aan verschillende scholen, (sport)verenigingen etc. Als de stichting gebruik wil maken van de sporthal, dient zij daarvoor een vergoeding te betalen aan de gemeente.
Andere delen van het complex worden door de stichting verhuurd aan derden. De gemeente stelt jaarlijks een bedrag beschikbaar aan de stichting. De stichting beheert het gehele complex.
4.2 De stichting heeft de gemeente in rechte betrokken en, kort gezegd, een verklaring voor recht gevorderd dat de rechtsverhouding tussen partijen met betrekking tot de sporthal een huurovereenkomst is, alsmede dat de daarvoor verschuldigde vergoeding, behoudens nadere afspraken tussen partijen, tot het einde van de huurovereenkomst elk jaar is vast te stellen volgens de tussen partijen afgesproken uitgangspunten.
4.3 De kantonrechter heeft, kort gezegd, geoordeeld dat niet is gebleken dat de financiële middelen door de gemeente aan de stichting zijn verstrekt als tegenprestatie voor het ter beschikking stellen van de sporthal. Ook overigens is naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken dat de middelen een tegenprestatie vormen voor door de stichting aan de gemeente geleverde goederen of diensten. Aldus heeft de kantonrechter geconcludeerd dat tussen partijen geen (privaatrechtelijke) huurovereenkomst tot stand is gekomen, derhalve moet de tussen partijen bestaande rechtsverhouding als (publiekrechtelijke) subsidierelatie in de zin van de Awb worden beschouwd. Tegen dat oordeel richten zich de grieven van de stichting.
4.4 De stichting betoogt, kort gezegd, dat zij een sporthal ter beschikking stelt aan de gemeente en dat de vergoeding die zij van de gemeente ontvangt (mede) hierop ziet. Aldus is er naar de mening van de stichting sprake van een huurovereenkomst in de zin van artikel 7:201 van het Burgerlijk Wetboek (hierna ook: BW). Het standpunt van de gemeente is, eveneens kort gezegd, dat de relatie tussen haar en de stichting in overwegende mate wordt beheerst door het publiekrechtelijke regime. In haar visie is sprake van een subsidierelatie in de zin van artikel 4:21 lid 1 Awb.
4.5 Tussen partijen is op 27 september 1995 een convenant gesloten voor de periode 1994 tot en met 1997 (hierna ook: Convenant I). In dit Convenant is ondermeer het volgende bepaald:
“(…) Algemeen
1. Voor zover in dit convenant niet anders bepaald wordt, is de Algemene Subsidieverordening 1989 van de gemeente Nieuwegein van toepassing.
Prestatienormen/taakstelling
2. De hoofdfunctie van de stichting is om ruimte te verhuren aan sociaal culturele en sportgebruikers. Daarnaast moeten andere activiteiten ontwikkeld worden teneinde het exploitatietekort zoveel mogelijk te beperken c.q. tot nul terug te brengen.
Er wordt niet verwacht dat de stichting zelf sociaal culturele activiteiten organiseert. Het staat de stichting wel vrij om, indien men dat wenst, activiteiten te ontwikkelen. Deze komen echter niet voor bekostiging door de gemeente in aanmerking.
Onder verhuur aan sociaal culturele en sportgebruikers wordt in ieder geval verstaan de verhuur in het kader van de sporthal, de bibliotheek, de peuterspeelzaal en de overige (vergader)zalen. (…)”
4.6 Convenant I is na het aflopen van genoemde termijn telkens met één jaar verlengd.
4.7 Op 1 maart 2002 is tussen partijen een nieuw convenant gesloten voor de periode 2001 tot en met 2004 (hierna ook: Convenant II). In dit Convenant is ten aanzien het gebruik van de sporthal en het bedrag dat de gemeente aan de stichting jaarlijks betaald het volgende bepaald:
“(…) Algemeen
1. Voor zover in dit convenant niet anders bepaald wordt, is de Algemene Subsidieverordening 2000 van de gemeente Nieuwegein (bijlage 1) van toepassing.
Prestatie
2. De hoofdfunctie van de stichting is het als een goed huisvader op een adequate wijze beheren van de sporthal en uit dien hoofde alle noodzakelijke exploitatie- en investeringsuitgaven te verrichten. De verhuur van de sporthal vindt plaats door de gemeente. Het staat de stichting vrij om binnen de beschikbare uren ‘eigen’ activiteiten in de sporthal te ondernemen conform de daarvoor geldende afspraken (…)
Meerjarenbudget
3. De gemeente stelt jaarlijks een vast subsidiebudget ten behoeve van het beheer van de sporthal beschikbaar. (…)
5. De stichting is bevoegd om het toegekende subsidiebudget, binnen de kaders van dit convenant, de Algemene subsidieverordening en de Algemene wet bestuursrecht, naar eigen inzicht te besteden ter realisatie van de prestatie zoals verwoord in artikel 2. (…)”
4.8 Na het aflopen van Convenant I hebben partijen overleg gevoerd over een nieuw te sluiten convenant. Desgevraagd hebben partijen ten tijde van het pleidooi verklaard dat de onderhandelingen met betrekking tot Convenant II fel, langdurig en intensief zijn geweest. Zowel door de gemeente als de stichting is tijdens deze onderhandelingen niet gesproken over een huurovereenkomst. De stichting heeft verklaard dat het pas later, nadat Convenant II was gesloten, in haar op is gekomen dat wel eens sprake kon zijn van een huurovereenkomst tussen haar en de gemeente met betrekking tot de sporthal.
4.9 Naar het oordeel van het hof kan de relatie tussen de stichting en de gemeente zoals vastgelegd in Convenant I worden gekwalificeerd als een subsidierelatie, een relatie die overigens al teruggaat tot in de jaren ’70 van de vorige eeuw. In dit convenant is een totaalbedrag opgenomen dat de stichting voor méér dan het ter beschikking stellen van de sporthal van de gemeente heeft gekregen. De vergoeding voor de sporthal is niet afzonderlijk in Convenant I opgenomen. Bovendien is in Convenant I de Algemene Subsidieverordening 1989 van de gemeente, een regime van publiekrechtelijke aard, expliciet van toepassing verklaard.
4.10 De subsidierelatie zoals vastgelegd in Convenant I is ook het uitgangspunt geweest bij de onderhandelingen tussen partijen met betrekking tot Convenant II. Gesteld noch gebleken is dat partijen bij de totstandkoming van Convenant II een wijziging van deze relatie hebben beoogd. De stichting heeft immers ten tijde van het pleidooi desgevraagd verklaard bij de onderhandelingen over Convenant II niet gesproken te hebben over een huurovereenkomst. De stichting heeft bij het pleidooi weliswaar toegelicht bij de onderhandelingen te hebben gezegd dat in haar ogen ‘subsidie’ niet de juiste benaming was voor de gelden van de gemeente, uiteindelijk hebben partijen Convenant II gesloten waarop de Algemene Subsidieverordening 2000 van de gemeente Nieuwegein van toepassing is verklaard. Dat wellicht sprake zou kunnen zijn van een huurovereenkomst is pas later bij de stichting opgekomen.
Het moge dan ook zo zijn dat Convenant II ook enkele kenmerken in zich heeft van een huurovereenkomst, de relatie tussen partijen kan naar het oordeel van het hof met het sluiten van Convenant II, tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden niet stilzwijgend zijn overgegaan van een subsidierelatie in een huurovereenkomst.
4.11 Het ter beschikking stellen van een sporthal is een tegenprestatie die niet in de weg staat aan het subsidiebegrip. De enkele omstandigheid dat de gemeente in het algemeen belang een subsidie verleent ter stimulering van bepaalde activiteiten, is niet voldoende om subsidie als een vergoeding voor een geleverde dienst aan te merken. Bovendien past het ter beschikking stellen van de sporthal zowel in het subsidiedoel van de gemeente als in het doel van de stichting.
4.12 Op basis van het convenant stelt de stichting de sporthal ter beschikking aan de gemeente, die op haar beurt vrij is de sporthal ter beschikking te stellen aan derden. Dat dit ter beschikking stellen aan derden door de gemeente geschiedt op basis van een huurovereenkomst, maakt niet dat de relatie tussen de stichting en de gemeente ook als huurovereenkomst gekwalificeerd dient te worden.
4.13 Aldus is het hof, gelet op voornoemde omstandigheden, van oordeel dat de subsidierelatie tussen partijen zoals deze bestond op basis van Convenant I met het sluiten van Convenant II is voortgezet. Convenant II kan dan ook niet worden beschouwd als huurovereenkomst.
4.14 De slotsom is dat de grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal de stichting in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) van 9 juli 2008;
veroordeelt de stichting in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente begroot op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 254,- voor griffierecht te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt de stichting in de nakosten, begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval de stichting niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan en betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest, voor zover het voornoemde proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. Fokker, C.J.H.G. Bronzwaer en J.L. Smeehuijzen en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 mei 2010.