GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
1. X,
2. Y,
beiden wonende te …,
APPELLANTEN,
advocaat: mr. J.W. Versteeg te Amsterdam,
1. de stichting STICHTING "Z",
gevestigd te …,
2. t/m 8. …,
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat: mr. K.J. Koelman te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Appellanten worden hierna "X en Y" genoemd en ieder afzonderlijk "X" en "Y". Geïntimeerden worden hierna "Z c.s." genoemd. Geïntimeerde onder 1 wordt hierna afzonderlijk aangeduid als "Stichting Z" en geïntimeerde onder 6 als "A".
Bij dagvaarding van 19 september 2007, hersteld bij exploot van 9 januari 2008, zijn X en Y in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van 23 augustus 2007 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Alkmaar (hierna: de "voorzieningenrechter"), in deze zaak onder num¬mer 96529/ KG ZA 07-232 gewezen tussen X en Y als eisers en Z c.s. als gedaagden.
X en Y hebben bij memorie zestien grieven aangevoerd, hun eis verminderd en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, Stichting Z en A hoofdelijk a) zal veroordelen om mee te werken aan de uitvoering van het bestuursbesluit tot het in de statuten opnemen van een kwaliteitszetel; b) zal veroordelen om overeenkomstig deze statutenwijziging te handelen; c) zal verbieden uitvoering te geven aan de beslissing van 13 juni 2007 inhoudende dat van het invoeren van een kwaliteitszetel wordt afgezien en d) zal veroordelen X en Y toe te laten als bestuurders van Stichting Z, met veroordeling van Z c.s. in de kosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord hebben Z c.s. de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van X en Y in de kosten van (naar het hof begrijpt) het hoger beroep.
Partijen hebben hun zaak op 5 maart 2010 doen bepleiten, X en Y door hun advocaat, die pleitnotities heeft overgelegd, Z c.s. door hun advocaat, die pleitaantekeningen heeft overgelegd, en door mr. J.G. Molenaar, advocaat te Amsterdam.
Na afloop van de pleidooien hebben partijen aan het hof verzocht arrest te wijzen op de stukken van beide instanties.
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van X en Y.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.13 een aantal feiten vermeld. De juistheid hiervan is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten tot uitgangspunt zal nemen.
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende. Beeldend kunstenaar D (hierna: "D"), vader van X en Y, heeft vanaf 1980 in het duingebied "Z" te Den Helder een beeldend kunstproject opgezet waarbij door hem ontworpen kunstobjecten zijn geplaatst in en onderdeel vormen van het landschap. Op initiatief van D is in 1981 Stichting Z opgericht met als doelstellingen enerzijds het bevorderen en begeleiden van de uitvoering en de exploitatie van het kunstproject Z en anderzijds het ontwikkelen, beheren en behouden van het landschap van duingebied Z. Stichting Z is eigenares van de grond en verantwoordelijk voor het beheer van Z en heeft in dat verband overheidssubsidies en bijdragen van particuliere fondsen ontvangen. Het beheer van het terrein en van de kunstwerken is door Stichting Z uitbesteed aan D B.V., waarvan D tot zijn overlijden directeur-grootaandeelhouder was. D woonde tot zijn overlijden op 30 mei 2006 op het terrein van Z, evenals zijn drie vriendinnen B, C en A, als directeur, medewerker respectievelijk bestuurslid bij Stichting Z betrokken. X en Y zijn de erfgenamen bij versterf van D. Tussen X en Y enerzijds en B, C en A anderzijds zijn vanaf het overlijden van D geschillen gerezen. Stichting Z heeft in de zomer van 2006 Boer&Croon Executive Managers B.V. ("Boer&Croon") ingeschakeld om te bemiddelen. In augustus/september 2006 is een minnelijke regeling tot stand gekomen, die onder andere inhoudt dat X en Y hun verzet tegen de bewoning van Z door B, C en A voorlopig staken en dat X en Y toetreden tot het bestuur van Stichting Z. In de bestuursvergadering van 15 september 2006 zijn X en Y tot het bestuur toegetreden en zijn de gemaakte afspraken vastgelegd omtrent de taakverdeling tussen Stichting Z en D B.V., de bruikleen van de kunstwerken en de huisvesting van B, C en A op het terrein van Z. In de bestuursvergadering van 14 december 2006 is besloten dat de erfgenamen van D gezamenlijk één kwaliteitszetel in het bestuur krijgen en dat daartoe de statuten zullen worden gewijzigd. Een zodanige statutenwijziging is niet geëffectueerd in een notariële akte. In maart 2007 zijn opnieuw geschillen gerezen tussen X en Y enerzijds en de overige leden van het bestuur van Stichting Z anderzijds. Voor de bestuursvergadering van 21 mei 2007 was het ontslag van X en Y niet geagendeerd. Niettemin hebben de overige bestuursleden in die vergadering besloten X en Y ontslag te verlenen als bestuurders. Op de bestuursvergadering van 13 juni 2007 is door de zes behalve X en Y ter vergadering aanwezige bestuursleden besloten tot het ontslag van X en Y als bestuurders op grond van de in de toelichting op de agenda omschreven gewichtige redenen. Voorts is besloten af te zien van statutenwijziging ter invoering van een kwaliteitszetel.
4.2. X en Y hebben Z c.s. in kort geding gedagvaard. Zij hebben hoofdelijke veroordeling van Z c.s. gevorderd tot – kort gezegd – effectuering van de statutenwijziging met betrekking tot de kwaliteitszetel en tot toelating van X en Y als bestuurders. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van X en Y afgewezen. Hiertegen komen X en Y in hoger beroep op.
4.3. De grieven I tot en met V stellen het geschilpunt aan de orde of het bestuur in de vergadering van 13 juni 2007 het besluit tot statutenwijziging nog rechtsgeldig kon intrekken. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
4.4. Artikel 13 van de statuten bevat de volgende bepaling met betrekking tot statutenwijziging: "Over een wijziging of aanvulling van de statuten (…) beslist het bestuur in een vergadering, waarin tenminste drie/vierde der leden aanwezig is, met een meerderheid van tenminste twee/derde der geldig uitgebrachte stemmen." In de vergadering van 13 juni 2007 waren inclusief X en Y acht van de negen bestuursleden aanwezig. Van hen hebben zes bestuursleden vóór intrekking van het besluit tot statutenwijziging gestemd. Hiermede is zowel voldaan aan het quorumvereiste als aan de in de statuten vereiste gekwalificeerde meerderheid.
4.5. X en Y stellen allereerst dat de tekst van de nieuwe statuten in januari 2007 al was vastgesteld door het bestuur, zodat het bestuur was gebonden aan het daarin opgenomen vereiste van unanimiteit voor afschaffing van de statutaire bepaling met betrekking tot de kwaliteitszetel. Het hof acht niet aannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure dit standpunt zal volgen: een statutenwijziging heeft pas effect nadat deze bij notariële akte is tot stand gebracht, aldus artikel 2:293 BW.
4.6. X en Y doen daarnaast een beroep op vernietigbaarheid van het intrekkingsbesluit wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist. Zoals hierna in rechtsoverweging 4.11 nader zal worden overwogen, is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat in april 2007 door de opstelling van X en Y een onwerkbare situatie in het bestuur was ontstaan en dat op grond hiervan een gewichtige reden bestond hen als bestuurders te ontslaan. Deze omstandigheden brengen - voorshands - mee dat het bestuur op 13 juni 2007 in redelijkheid heeft kunnen besluiten af te zien van de statutenwijziging, die immers tot gevolg zou hebben dat X en/of Y op grond van hun hoedanigheid van erfgenaam van D aanspraak kunnen/kan maken op een plaats in het bestuur.
4.7. Het voorgaande brengt mee dat de grieven I tot en met V falen.
4.8. De grieven VI tot en met XVI betreffen het ontslag van X en Y als bestuurders en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. X en Y doen allereerst een beroep op artikel 5 lid 3 van de statuten, dat voor zover hier van belang luidt: "Voorts eindigt het bestuurslidmaatschap door ontslag om gewichtige redenen, door het bestuur te verlenen met eenparigheid van stemmen van alle andere leden." X heeft op 21 mei 2007 of op 13 juni 2006 niet vóór het ontslag van Y gestemd en Y niet vóór het ontslag van X, zodat niet is voldaan aan het vereiste van eenparigheid en het ontslagbesluit non-existent althans nietig is, aldus X en Y. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
4.9. Voorshands wordt de aldus door X en Y verdedigde uitleg van de statuten onvoldoende aannemelijk geacht. In het geval dat wegens dezelfde gewichtige redenen het ontslag van twee bestuurders wordt gevergd, zou deze uitleg immers leiden tot het onaannemelijke gevolg dat ondanks het bestaan van gewichtige redenen deze bestuurders het ontslag kunnen blokkeren door ieder tegen het ontslagbesluit van de andere bestuurder te stemmen. Een redelijke uitleg van de statuten houdt naar het voorlopig oordeel van het hof in dat in een dergelijk geval eenparigheid van de stemmen van de overige bestuurders, ten aanzien van wie de gewichtige redenen niet aan de orde zijn, voldoende is.
4.10. X en Y betwisten daarnaast het bestaan van de door Z c.s. gestelde gewichtige redenen, kort gezegd dat door de opstelling van X en Y na hun toetreding tot het bestuur - zoals onder andere naar voren komt uit de brieven van hun advocaat van 2 maart 2007 en 23 maart 2007 aan het bestuur en uit het verslag van het gesprek van 11 april 2007 met de toenmalige voorzitter van het bestuur - in Stichting Z een onwerkbare situatie was ontstaan en dat hun ontslag hierdoor werd genoodzaakt. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
4.11. In het kader van dit kort geding is voldoende aannemelijk geworden dat de advocatenbrieven van 2 maart 2007 en 23 maart 2007 en door de niet constructieve opstelling van X en Y tijdens het naar aanleiding van deze brieven door de toenmalige voorzitter van het bestuur op 11 en 17 april 2007 met hen gevoerde gesprek in het bestuur van Stichting Z een onwerkbare situatie is ontstaan. In deze brieven hebben X en Y de in de zomer van 2006 bereikte minnelijke regeling opnieuw ter discussie gesteld, zowel op het punt van het beheer van Z en de bruikleen van de kunstwerken als op het punt van de (voorlopige) huisvesting van B, C en A op het terrein van Z. In het gesprek van 11/17 april 2007 is naar voren gekomen dat een nieuwe bemiddeling door Boer&Croon niet zinvol werd gevonden. Tegen de achtergrond hiervan is daarnaast voldoende aannemelijk geworden dat het ontstaan van de onwerkbare situatie in overwegende mate aan de opstelling van X en Y kan worden verweten en dat zich een gewichtige reden voor ontslag van ieder van hen als bestuurder voordeed.
4.12. Het voorgaande voert het hof tot de conclusie dat het ontslagbesluit van 13 juni 2007 vruchteloos wordt aangevochten. De grieven VI tot en met XVI falen.
De slotsom luidt dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd, met veroordeling van X en Y in de kosten van het hoger beroep.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt X en Y in de kosten van het hoger beroep en begroot deze kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van Z c.s. op € 300,- wegens verschotten en € 2.682,- wegens salaris;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J. van den Bergh, R.J.F. Thiessen en J.E. Molenaar, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 april 2010.