parketnummer: 23-002775-09
datum uitspraak: 13 april 2010
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2009 in de strafzaak onder parketnummer 13-467544-08 tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in [detentieadres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 13 februari 2009 en 8 mei 2009 en op de terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof een wijziging aanbrengt in de strafmotivering en in de kwalificatie ter zake van feit 1.
Het hof zal de kwalificatie verbeterd lezen als: opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven, zijnde de verdachte door verbetering van deze evidente omissie in zijn verdediging niet geschaad.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder feit 1, 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht met een proeftijd voor de duur van 3 jaren. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [M] toegewezen tot een bedrag van € 3800, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de vordering van de benadeelde partij [J] toegewezen tot een bedrag van € 94,87, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof neemt de strafmotivering van de rechtbank over onder aanvulling van het onderstaande.
Het hof zal de proeftijd van de bijzondere voorwaarde vaststellen op 2 jaren nu uit de jurisprudentie van de Hoge Raad reeds bleek dat moest worden aangenomen dat artikel 14b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.) bij vergissing bij de Wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29 niet was aangepast aan de nieuwe nummering van artikel 14c, tweede lid, Sr. Inmiddels is per 1 april 2010 artikel 14b, tweede lid, Sr. aangepast (Stb. 2009, 525 en Stb. 2010, 139). Dit brengt met zich dat de proeftijd in het geval als bedoeld in artikel 14c, tweede lid, onder 5°, ten hoogste twee jaren kan bedragen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte een rapportage ten behoeve van het Detentieberaad per 29 maart 2010 en een Reclasseringsadvies van 15 juli 2009 betreffende de verdachte aan het hof overgelegd. Uit deze rapportages komt onder meer naar voren dat de verdachte de goede weg lijkt te zijn ingeslagen en dat hij met behulp van De Waag hard aan zijn problemen werkt en bezig is zijn leven weer op orde te krijgen.
Het hof is van oordeel dat voor een ernstig feit als het onderhavige in beginsel een gevangenisstraf van lange duur is geïndiceerd. Gelet op het bovenstaande, als ook gelet op de indruk die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op het hof heeft gemaakt, acht het hof echter termen aanwezig een lagere straf op te leggen dan door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 maart 2010 is de verdachte eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
ten aanzien van het onder feit 1, 2, 3, 5 en 6 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 (achtenveertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op de grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, op het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt, ook indien dit inhoudt een behandeling bij de Waag, dan wel bij een andere door de Reclassering aan te wijzen instantie, en deelname aan een budgetteringscursus.
Stelt de proeftijd ten aanzien van de bijzondere voorwaarde vast op 2 (twee) jaren.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervooroverwogene.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. N.A. Schimmel en mr. D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel, in tegenwoordigheid van mr. E. Wiersma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 april 2010.