ECLI:NL:GHAMS:2010:BL7200

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-003851-09
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inbraak in auto met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor het inbreken in een auto, waarbij schade is toegebracht aan het voertuig. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest, en had een schadevergoeding van 242,23 euro opgelegd aan het slachtoffer.

Het hof bevestigt het vonnis van de politierechter, maar vernietigt de strafoplegging en de motivering daarvan. Het hof oordeelt dat de benadeelde partij niet rechtsgeldig in het geding is gevoegd, omdat het voegingsformulier pas na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting was ontvangen. Desondanks oordeelt het hof dat de verdachte de schade aan het slachtoffer moet vergoeden en legt een schadevergoedingsmaatregel op.

De uitspraak is gedaan na onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte. De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de beslissing genomen om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vier maanden en een betalingsverplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Uitspraak

parketnummer: 23-003851-09
datum uitspraak: 9 maart 2010
VERSTEK (raadsvrouw niet gemachtigd)
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2009 in de strafzaak onder parketnummer 13-401157-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 28 juli 2009 en op de terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep -voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan. In zoverre wordt het vonnis vernietigd.
Oplegging van straf en maatregel
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest en tot betaling aan de staat van een geldbedrag van 242,23 euro ten behoeve van het slachtoffer.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 16 juli 2009 te Amsterdam heeft verdachte ingebroken in een auto, welke toebehoorde aan de heer [S]. Door zijn handelen heeft verdachte schade aan de auto, een Ford Focus, toegebracht.
Het door het in Duitsland woonachtige slachtoffer ingevulde voegingsformulier benadeelde partij is door toepassing van het snelrecht pas na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting van 28 juli 2009, te weten op 5 augustus 2009, door het arrondissementsparket Amsterdam ontvangen. Om deze reden heeft de politierechter op het tijdstip van de terechtzitting geen kennis kunnen nemen van het voegingsformulier en is niet sprake van een voeging door de benadeelde partij in het strafproces op de voet van artikel 51 eerste of tweede lid Wetboek van Strafvordering (Sv).
Op grond van artikel 421 Sv is de benadeelde partij die zich niet overeenkomstig artikel 51 eerste of tweede lid Sv in het geding in eerst aanleg heeft gevoegd, daartoe onbevoegd in het geding in hoger beroep. Nu gebleken is dat de voeging in eerste aanleg niet op de door de wet voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden, is de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep dan ook niet aan de orde.
Niettemin heeft het hof vastgesteld dat door het slachtoffer van het bewezenverklaarde feit schade is geleden tot een bedrag ad 242,23 euro. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachte deze schade dient te vergoeden. Derhalve zal het hof aan de verdachte op de voet van artikel 36f Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling van dit bedrag aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 februari 2010 is de verdachte eerder veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, de op te leggen straf en maatregel passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 242,23 (tweehonderdtweeënveertig euro en drieëntwintig cent), zulks ten behoeve van [benadeelde partij].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 4 (vier) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel, mr. J.D.L. Nuis en mr. P.A.M. Hoek, in tegenwoordigheid van mr. J. Ineke, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 maart 2010.