ECLI:NL:GHAMS:2010:BL5721

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.042.329
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzetting uit tijdelijke voogdij en omgangsregeling voor minderjarige Donna

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 februari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontzetting van de pleegmoeder uit de tijdelijke voogdij van de minderjarige Donna. Verzoekers, de biologische vader en moeder van Donna, hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Utrecht van 10 juni 2009 aangevochten, waarin hun verzoek tot ontzetting van de pleegmoeder werd afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de pleegmoeder onvoldoende heeft bijgedragen aan de omgang tussen de biologische vader en Donna, en dat er een noodzaak is voor verder onderzoek naar de omgangsregeling. Het hof heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor proefcontacten tussen de biologische vader en Donna, en heeft mr. M.A.J.S. de Vries Robbé-de Roy van Zuydewijn benoemd tot raadsheer-commissaris voor dit onderzoek. De pleegmoeder blijft voorlopig in haar rol, maar het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling na het rapport van de raad. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de belangen van het kind en de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de betrokken belangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.042.329
(zaaknummers rechtbank 264400/JE RK 09-647, 267008/FA RK 09-2633)
beschikking van de familiekamer van 2 februari 2010
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], België,
verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen “verzoeker”,
[verzoekster],
wonende te [woonplaats], België,
verzoekster in hoger beroep, hierna te noemen “verzoekster”,
samen te noemen “verzoekers”,
advocaat: mr. M.L. Daniëls-Vetter,
en
stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep, hierna te noemen “de stichting”,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, hierna te noemen “de pleegmoeder”,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep, hierna te noemen “de pleegvader”,
samen te noemen “de pleegouders”,
advocaat: mr. J. van Koesveld.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende sub 1],
wonende te [woonplaats], België,
hierna te noemen “de draagmoeder”,
[belanghebbende sub 2],
wonende te [woonplaats], België,
hierna te noemen “de juridische vader”,
samen te noemen “de ouders”,
advocaat: mr. C. van der Stichelen, te Sint-Lievens-Houtem, België.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Utrecht van 10 juni 2009, zoals uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 9 september 2009, zijn verzoekers in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoeken het hof die beschikking te vernietigen, voor zover daarin hun primaire verzoek tot ontzetting van de pleegmoeder uit de tijdelijke voogdij is afgewezen, en opnieuw beschikkende:
a. te bepalen dat de pleegmoeder wordt ontzet uit de tijdelijke voogdij onder gelijktijdige benoeming van de stichting tot voogdes en de ondertoezichtstelling van Donna op te heffen;
b. te bepalen dat de pleegmoeder binnen 10 dagen na afgifte van de beschikking van het hof in dezen Donna moet hebben voorgelicht over het bestaan van haar biologische vader, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de pleegmoeder nalatig blijft aan de beschikking van het hof te voldoen;
c. te bepalen dat verzoeker als de biologische vader het recht heeft op contact met Donna zodra de voorlichting aan haar heeft plaatsgevonden en te bepalen dat hij omgang met Donna mag hebben volgens de regeling zoals aangegeven onder punt 18 van dit beroepschrift, althans volgens een omgangsregeling die het hof in deze situatie passend acht.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 2 november 2009, hebben de pleegouders het verzoek in hoger beroep van verzoekers bestreden. De pleegouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, verzoekers alsnog te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg in aanvulling op deze uitspraak, de aanvullende verzoeken van verzoekers af te wijzen en verzoekers te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.3 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 11 november 2009, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van verzoekers bestreden. De stichting is van mening dat:
- de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig zijn, en in het belang van de verzorging en opvoeding van Donna verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is;
- de gronden voor ontzetting van de pleegmoeder uit de voogdij niet aanwezig zijn;
- voor zover het verzoek om vaststelling van een plicht tot voorlichting aan Donna omtrent het bestaan van haar biologische vader ontvankelijk is, vaststelling van deze plicht geïndiceerd/noodzakelijk is mocht voorlichting nog niet hebben plaatsgevonden;
- het verzoek om vaststelling van een omgangsregeling toegewezen dient te worden, binnen de randvoorwaarden en op de wijze zoals genoemd in het verweerschrift.
2.4 Op 1 december 2009 is ingekomen ter griffie van het hof een brief met bijlage van mr. J. van Koesveld van 30 november 2009. Op 8 december 2009 is ingekomen ter griffie van het hof een brief met bijlage van mr. M.L. Daniëls-Vetter van 7 december 2009. Op 9 december 2009 is ingekomen ter griffie van het hof een brief met bijlage van mr. J. van Koesveld van 8 december 2009.
2.5 De mondelinge behandeling heeft op 18 december 2009 plaatsgevonden. Verzoekers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.L. Daniëls-Vetter, advocaat te Amsterdam. De pleegvader is bijgestaan door mr. J. van Koesveld, advocaat te Amsterdam, en mr. A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat te Ede (Gld). De pleegmoeder is niet verschenen. Namens de stichting zijn [A] (gezinsvoogd), [B] (teamleider) en [C] (juriste) verschenen. De stichting de Rading (jeugdhulpverleningsinstantie, verder “De Rading”) is, met berichtgeving vooraf, niet verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder “de raad”) zijn [D] (jurist) en [E] (gedragsdeskundige) verschenen.
3. De vaststaande feiten
3.1 Uit de draagmoeder is op 26 februari 2005 te [plaats], België, Donna geboren. Donna heeft de Belgische nationaliteit.
3.2 De conceptie van Donna heeft plaatsgevonden op basis van afspraken tussen verzoekers en de ouders over een draagmoederschap, die onder meer inhielden dat de ouders het kind zouden afstaan aan verzoekers. De draagmoeder heeft zich geïnsemineerd met het sperma van verzoeker. Tijdens de zwangerschap zijn de verhoudingen tussen verzoekers en de ouders verstoord geraakt en is uiteindelijk het contact verbroken.
De ouders hebben met de pleegouders een draagmoederovereenkomst gesloten, waarbij zij zich onder meer hebben verbonden om het kind aan hen af te staan.
3.3 Donna verblijft sinds enkele dagen na de geboorte bij de pleegouders in [woonplaats].
3.4 Bij beschikking van 25 mei 2005 heeft de kinderrechter in de rechtbank Utrecht de ouders geschorst in de uitoefening van het ouderlijk gezag over Donna en Donna met ingang van 25 mei 2005 onder voorlopige voogdij geplaatst van de stichting en aan de stichting ten aanzien van de persoon en het vermogen van Donna alle bevoegdheden verleend die een gezaghebbende ouder heeft.
3.5 De Jeugdrechter te Oudenaarde (België) heeft op vordering van de Procureur des Konings Donna bij beschikking van 29 juni 2005 met ingang van die datum -kort gezegd- voorlopig onder toezicht gesteld van de Sociale Dienst van de Vlaamse Gemeenschap bij de Jeugdrechtbank te Oudenaarde. Deze beschikking is bij arrest van 5 september 2005 vernietigd door het Hof van Beroep te Gent, België. Dat hof heeft zich territoriaal onbevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen en heeft partijen verwezen naar de rechtbank Utrecht.
3.6 Bij beschikking van 26 oktober 2005 heeft de rechtbank Utrecht de verzoeken van de pleegouders om de pleegmoeder tot voogd over Donna te benoemen en de pleegouders de gezamenlijke voogdij over Donna te laten uitoefenen, om de ouders te ontzetten van het ouderlijk gezag over Donna en om een onafhankelijke deskundige te benoemen om te onderzoeken welke beslissing in het belang van Donna het beste moet worden geacht, afgewezen. De rechtbank heeft wel voor recht verklaard dat er family life is tussen de pleegouders en Donna.
3.7 Bij beschikking van 13 februari 2006 heeft de kantonrechter (rechtbank Utrecht, locatie Amersfoort) op verzoek van de stichting de pleegmoeder tot tijdelijke voogdes over Donna benoemd.
3.8 Bij beschikking van 7 mei 2008 heeft de rechtbank Utrecht Donna met ingang van 7 mei 2008 onder toezicht van de stichting gesteld voor de duur van een jaar, verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling, het anders of meer verzochte afgewezen en bepaald dat partijen elk de eigen proceskosten moeten betalen. Verzoekers zijn hiervan in hoger beroep gegaan.
3.9 Bij beschikking van 25 november 2008 heeft dit hof, voor zover hier van belang, de beschikking van de rechtbank Utrecht van 7 mei 2008 vernietigd, voor zover verzoekers daarin niet-ontvankelijk zijn verklaard in het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling, en in zoverre opnieuw beschikkende, verzoeker ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en Donna, het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen verzoeker en Donna afgewezen, de beschikking van de rechtbank Utrecht van 7 mei 2008 voor het overige bekrachtigd, en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.10 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Utrecht op 11 maart 2009, heeft de stichting verzocht de ondertoezichtstelling van Donna te verlengen voor de duur van een jaar met ingang van 7 mei 2009, en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.11 Bij beschikking van 31 maart 2009 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van Donna verlengd van 7 mei 2009 tot 17 juni 2009.
3.12 Bij brief van 7 mei 2009 heeft de stichting de pleegouders de volgende aanwijzing gegeven:
Bureau Jeugdzorg Utrecht verwacht van u dat u Donna, in aanwezigheid van de Rading (zoals reeds eerder afgesproken met de Rading) voor 1 juni 2009 op de hoogte stelt van het feit dat u beiden haar biologische ouders niet bent. Vanuit Bureau Jeugdzorg gaan wij uit van het feit dat Donna inmiddels weet dat zij een andere biologische moeder heeft. Meer specifiek dient zij daarom voor de genoemde datum te weten dat zij tevens een andere biologische vader heeft.
3.13 Bij verzoekschrift van 8 mei 2009 hebben de pleegouders verzocht de aanwijzing van de stichting van 7 mei 2009 vervallen te verklaren.
3.14 Bij verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek, ingekomen bij de rechtbank Utrecht op 11 mei 2009, hebben verzoekers primair verzocht het onder 3.10 bedoelde verzoek van de stichting af te wijzen en te bepalen dat de pleegmoeder wordt ontzet uit de tijdelijke voogdij, verzoeker te benoemen tot voogd over Donna en subsidiair verzocht te bepalen dat de rechtbank de ontzetting van de pleegmoeder uit de (tijdelijke) voogdij zal uitspreken indien niet binnen 3 maanden na de afgifte van de beschikking van de rechtbank een contact tussen Donna en verzoeker is tot stand gekomen, en een omgangsregeling tussen verzoeker en Donna is overeengekomen.
3.15 De raad heeft op 6 mei 2009 een rapport uitgebracht.
3.16 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
1. de termijn waarvoor Donna onder toezicht is gesteld van de stichting verlengd, met ingang van 17 juni 2009 tot 6 mei 2010, en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard,
2. de aanwijzing van de stichting van 7 mei 2009 gedeeltelijk vervallen verklaard, te weten de tekstpassages:
- “in aanwezigheid van De Rading (zoals reeds eerder afgesproken met De Rading)”;
- “voor 1 juni 2008 (ter terechtzitting gewijzigd in 1 juli 2009)”;
3. het primaire en subsidiaire verzoek tot ontzetting van de moeder uit de tijdelijke voogdij afgewezen en
4. het meer of anders verzochte afgewezen.
3.17 In augustus 2008 is binnen het gezin van de pleegouders intensieve ambulante hulp vanuit De Rading van start gegaan. De hulpverleenster heeft met de pleegouders een plan van aanpak opgesteld om Donna op de hoogte te brengen van haar ontstaansgeschiedenis. De pleegouders hebben Donna ervan op de hoogte gesteld dat zij niet haar biologische ouders zijn.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Het hof stelt allereerst vast dat verzoekers met hun verzoek in hoger beroep hun aanvankelijke verzoek in eerste aanleg hebben gewijzigd. Verzoekers hebben noch in hun zelfstandig verzoek in eerste aanleg noch tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg, specifiek verzocht een omgangsregeling vast te stellen. Zij hebben weliswaar subsidiair, zoals onder 3.14 weergegeven, verzocht te bepalen dat de rechtbank de ontzetting van de pleegmoeder uit de (tijdelijke) voogdij zal uitspreken indien niet binnen 3 maanden na de afgifte van de beschikking van de rechtbank een contact tussen Donna en verzoeker is tot stand gekomen, en een omgangsregeling tussen verzoeker en Donna is overeengekomen, maar het hof begrijpt dit verzoek als een voorwaarde voor de gevraagde ontzetting uit de voogdij. Verzoekers hebben aldus niet verzocht een omgangsregeling vast te stellen. Thans verzoeken zij de vaststelling van een nader omschreven omgangsregeling, zoals onder 2.1 sub c is weergegeven. Nu de rechtbank kennelijk van oordeel was dat het zelfstandig verzoek van verzoekers (3.14) op hetzelfde onderwerp betrekking had als het verzoek van de stichting (3.10), als bedoeld in artikel 282 lid 4 Rv, en dit oordeel in hoger beroep niet is aangevallen, zal ook het hof daarvan uitgaan. Ook na de wijziging in het verzoek is sprake van bedoelde samenhang.
Op grond van artikel 130 Rv, dat in geval van verandering of vermeerdering van het verzoek van overeenkomstige toepassing is verklaard in verzoekschriftprocedures, is de eiser bevoegd zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, te veranderen of te vermeerderen. De gedaagde is bevoegd hiertegen bezwaar te maken, op grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met een goede procesorde. De rechter kan op dezelfde grond ook ambtshalve een verandering of vermeerdering van eis buiten beschouwing laten.
Nu verweerders in dit geval geen bezwaar hebben gemaakt tegen deze verandering van het verzoek, en het hof ook ambtshalve geen grond ziet voor het oordeel dat behandeling van het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling in hoger beroep in strijd is met een goede procesorde, zal het hof dit verzoek behandelen. Het ter mondelinge behandeling gedane verzoek van verzoekers, de stichting en de pleegouders om zich op grond van artikel 329 Rv (prorogatie) uit te mogen laten over de bevoegdheid van het hof tot beoordeling van het verzoek om een omgangsregeling, behoeft dan ook geen verdere bespreking.
4.2 Verzoekers hebben bij aanvang van de mondelinge behandeling in hoger beroep hun verzoek als volgt gewijzigd. Zij hebben het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
a. primair te bepalen dat verzoeker als biologische vader het recht heeft op contact met Donna zodra de voorlichting aan haar heeft plaatsgevonden en te bepalen dat hij een drietal proefcontacten met Donna mag hebben met een frequentie van eenmaal per twee weken een uur, met inachtneming van de door de stichting opgestelde randvoorwaarden ten aanzien van proefcontacten tussen verzoeker en Donna, de proefcontacten te beginnen vier maanden na uitspraak van dit hof, en
b. subsidiair te bepalen dat de pleegmoeder wordt ontzet uit de tijdelijke voogdij onder gelijktijdige benoeming van de stichting tot voogdes en de ondertoezichtstelling van Donna op te heffen.
Dit komt neer op een toegestane vermindering van het verzoek zoals in het beroepschrift is verwoord. De pleegouders noch de andere belanghebbenden, hebben overigens tegen deze wijziging bezwaar gemaakt.
4.3 Bij aanvang van de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben verzoekers hun onder sub b. van het beroepschrift gedane verzoek ten aanzien van de voorlichting van Donna over het bestaan van haar biologische vader ingetrokken, omdat inmiddels tussen partijen vaststaat dat deze voorlichting heeft plaatsgevonden. Het hof hoeft derhalve op het onder sub b. van het beroepschrift genoemde verzoek niet meer te beslissen.
4.4 De raad heeft het hof ter mondelinge behandeling geadviseerd de pleegmoeder te ontzetten uit de tijdelijke voogdij, om zodoende de weg vrij te maken de stichting te benoemen tot voogdes over Donna. Naar de mening van de raad is er tot op heden, ondanks de jarenlange inzet van betrokken instanties, door de pleegouders onvoldoende gedaan om omgang tussen verzoeker en Donna tot stand te brengen, hetgeen de raad strijdig acht met de belangen van Donna.
Na het horen van alle aanwezige partijen ter mondelinge behandeling en na het voormelde advies van de raad ter mondelinge behandeling, hebben verzoekers hun verzoek wederom gewijzigd. Stellende dat door de pleegouders onvoldoende is gedaan om omgang tussen verzoeker en Donna tot stand te brengen en dat de voorlichting aan Donna inmiddels heeft plaatsgevonden, verzoeken zij het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
a. primair te bepalen dat de pleegmoeder wordt ontzet uit de tijdelijke voogdij onder gelijktijdige benoeming van de stichting tot voogdes en de ondertoezichtstelling van Donna op te heffen en
b. subsidiair te bepalen dat verzoeker als biologische vader het recht heeft op contact met Donna en te bepalen dat hij een drietal proefcontacten met Donna mag hebben met een frequentie van eenmaal per twee weken een uur, met inachtneming van de door de stichting opgestelde randvoorwaarden ten aanzien van proefcontacten tussen verzoeker en Donna, de proefcontacten te beginnen vier maanden na uitspraak van dit hof.
De stichting heeft vervolgens het in het verweerschrift ingenomen standpunt ten aanzien van het verzoek tot ontzetting van de pleegmoeder uit de tijdelijke voogdij gewijzigd en geconcludeerd tot toewijzing van het primaire gewijzigde verzoek, zoals hiervoor weergegeven onder a.
4.5 Tegen de laatstgenoemde wijziging van het verzoek hebben de pleegouders uitdrukkelijk bezwaar gemaakt wegens strijd met de eisen van een goede procesorde. Voor zover verzoekers met het in 4.4 omschreven verzoek niet méér hebben verzocht dan zij in hun verzoekschrift reeds hebben gedaan, zijn de pleegouders naar het oordeel van het hof niet in hun processuele belangen geschaad. In zoverre komt het verzoek zoals het luidt na deze tweede wijziging ter mondelinge behandeling, voor beoordeling in aanmerking. Voor zover verzoekers evenwel aan hun verzoek tot ontzetting van de pleegmoeder uit de tijdelijke voogdij een nieuwe grond hebben toegevoegd, te weten dat door de pleegmoeder onvoldoende is gedaan om omgang tussen verzoeker en Donna tot stand te brengen, oordeelt het hof dat deze hernieuwde wijziging van (de grondslag van) het verzoek in strijd is met de goede procesorde gelet op het late stadium in de procedure waarop deze wijziging is gedaan, de pleegouders daartegen bezwaar hebben gemaakt en zij onvoldoende in de gelegenheid zijn geweest hierop adequaat te reageren. Overigens kan, nu in deze procedure in geschil is of een omgangsregeling moet worden vastgesteld, het niet meewerken aan een omgangsregeling op dit moment niet leiden tot ontzetting van de pleegmoeder uit de tijdelijke voogdij.
4.6 Ter beoordeling staan dus thans:
1. de grieven met betrekking tot de ontzetting van de pleegmoeder uit de tijdelijke voogdij, zoals verwoord in het beroepschrift, en daaraan gekoppeld de opheffing van de ondertoezichtstelling en
2. een omgangsregeling in de vorm van een drietal proefcontacten tussen verzoeker en Donna.
4.7 Ontzetting pleegmoeder uit de tijdelijke voogdij
Op grond van artikel 1:327, lid 1 sub b BW kan de rechter, indien hij dit in het belang van die minderjarige noodzakelijk oordeelt, een voogd ten aanzien van een of meer minderjarigen ontzetten op grond van misbruik van zijn bevoegdheid, verwaarlozing van zijn verplichtingen, of de omstandigheid dat hij niet in staat is tot een behoorlijke uitoefening van zijn voogdij.
4.8 Tussen partijen staat inmiddels vast dat de voorlichting aan Donna over het feit dat de pleegvader haar biologische vader niet is, heeft plaatsgevonden. De stelling van verzoekers dat de geëiste statusvoorlichting niet heeft plaatsgevonden, kan dan ook geen reden zijn voor ontzetting van de pleegmoeder uit de tijdelijke voogdij. De overige feiten die verzoekers ter onderbouwing van hun stelling dat de pleegmoeder haar verplichtingen die voortvloeien uit de tijdelijke voogdij verwaarloost hebben aangevoerd, hebben allemaal te maken met deze statusvoorlichting, de tijdigheid van die statusvoorlichting en de bereidheid van de pleegmoeder om de door de stichting en door De Rading aangeboden hulp te benutten. Hetgeen in het beroepschrift is aangevoerd, is onvoldoende om tot ontzetting van de pleegmoeder uit de tijdelijke voogdij over te gaan.
4.9 Ter mondelinge behandeling hebben verzoekers verduidelijkt dat het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling gekoppeld is aan het verzoek tot ontzetting van de pleegmoeder uit de tijdelijke voogdij: indien het verzoek tot ontzetting van de pleegmoeder uit de tijdelijke voogdij niet wordt ingewilligd, dan verzoeken zij de ondertoezichtstelling te handhaven. Nu het hof het verzoek tot ontzetting van de moeder uit de tijdelijke voogdij zal afwijzen, behoeft het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling geen verdere bespreking.
4.10 Omgangsregeling in de vorm van drietal proefcontacten
De pleegouders verzetten zich tegen elke vorm van omgang tussen verzoeker en Donna, omdat dit naar hun mening apert strijdig is met de belangen van Donna. Zij onderbouwen hun standpunt met twee brieven van prof. dr. W.H.G. Wolters (verder te noemen “Wolters”) van 17 november 2009 en 4 december 2009. Wolters stelt in de eerste brief dat, wil Donna een kans hebben op een redelijke ontwikkeling, er de eerste jaren geen contact zal moeten zijn tussen haar en verzoekers, noch tussen verzoekers en de pleegouders. De raad heeft ter mondelinge behandeling aangegeven dat Wolters een goede reputatie heeft, maar dat hij in dit geval zijn mening niet deelt. Volgens de raad past het standpunt dat Donna op korte termijn contact dient te hebben met verzoeker in een algemeen gedragen inzicht dat het belangrijk wordt gevonden kinderen te laten weten van wie ze afstammen.
Ter mondelinge behandeling zijn verzoekers ermee akkoord gegaan om de volgende, door de stichting opgestelde randvoorwaarden om tot proefcontacten tussen verzoeker en Donna te komen, in acht te nemen:
1. de pleegouders bereiden Donna voor op dit contact en steunen dit contact op positieve wijze;
2. verzoekers zijn goed op de hoogte van de leefwereld van Donna en kunnen daar in het contact met haar op aansluiten;
3. verzoekers zorgen ervoor dat zij reële verwachtingen (met name op betrekkingsniveau) hebben ten aanzien van (de eerste) contacten met Donna en zijn in staat hun emoties in het contact in bedwang te houden;
4. tijdens de contacten is (in eerste instantie) een voor Donna vertrouwd persoon aanwezig, die haar in het contact begeleidt;
5. de pleegouders en verzoekers hebben onderling contact (in samenspraak met de stichting) over het verloop en het effect van de bezoeken;
6. door alle betrokkenen worden te allen tijde dezelfde boodschappen aan Donna gegeven, namelijk a. Donna woont bij haar pleegouders, dat blijft zo en dat is goed en b. verzoekers zijn belangrijke personen in haar leven met wie het goed is om contact te hebben.
Gebleken is dat de pleegouders zich niet kunnen vinden in deze randvoorwaarden en daaraan geen medewerking zullen verlenen. Hiermee staat vast dat de beoogde drie proefcontacten niet kunnen plaatsvinden binnen deze randvoorwaarden. Het hof ziet zich thans geconfronteerd met enerzijds factoren op volwassenenniveau die proefcontacten belemmeren, en anderzijds met uiteenlopende adviezen over de vraag of het starten met proefcontacten tussen verzoeker en Donna in haar belang is. Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen over de vraag of het al dan niet wenselijk is dat drie proefcontacten tussen verzoeker en Donna tot stand worden gebracht. Daarom zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden en de raad verzoeken om een onderzoek in te doen stellen naar de mogelijkheden om tussen Donna en verzoeker proefcontacten tot stand te brengen. Het hof acht het gewenst dat dit onderzoek wordt uitgevoerd door FORA. Aan de raad zal worden verzocht om in dat onderzoek de navolgende vragen te beantwoorden en daarover mede te rapporteren:
1. Op welke leeftijd kan een kind dat opgroeit bij pleegouders in het algemeen het beste kennismaken met de biologische vader?
2. Is het in dit bijzondere geval aan te raden dat Donna proefcontacten heeft met verzoeker en, zo ja, op welke wijze dient aan deze proefcontacten vorm te worden gegeven? Bij dit laatste acht het hof het van belang of de draagkracht en draaglast van Donna op dit moment proefcontacten met verzoeker toelaten.
Het hof zal een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundige(n) kan/kunnen zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan omtrent het verloop en de voortgang van het onderzoek.
4.11 Het hof voegt aan het voorgaande toe dat verzoekers en de pleegouders er goed aan doen, om in de tijd tussen deze beschikking en het uitbrengen van het rapport zoals hiervoor omschreven, in gesprek met elkaar te komen. Deze gesprekken dienen, met tussenkomst van de stichting, op basis van respect voor de wederzijdse belangen, het belang van Donna voorop, vorm te krijgen.
4.12 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen voor wat betreft de verlenging van de termijn waarvoor Donna onder toezicht is gesteld van de stichting en de afwijzing van het verzoek tot ontzetting van de pleegmoeder uit de tijdelijke voogdij, en de zaak voor het overige aan te houden.
5. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 10 juni 2009, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor wat betreft de verlenging van de termijn waarvoor Donna onder toezicht is gesteld van de stichting en de afwijzing van het verzoek tot ontzetting van de pleegmoeder uit de tijdelijke voogdij;
alvorens verder te beslissen omtrent de verzochte omgangsregeling:
verzoekt de raad een nader onderzoek in te doen stellen bij voorkeur door FORA als hiervoor onder 4.10 omschreven en het hof uiterlijk vóór 10 mei 2010 daaromtrent te rapporteren;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van het rapport van de raad te bepalen datum, waarvoor partijen, de raad en de overige belanghebbenden zullen worden opgeroepen;
benoemt mr. M.A.J.S. de Vries Robbé-de Roy van Zuydewijn, lid van dit hof, tot raadsheer-commissaris;
houdt ieder verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.J.S. de Vries Robbé-de Roy van Zuydewijn, M.F.J.N. van Osch en J.H. Lieber, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 2 februari 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordig-heid van de griffier.