GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 2 februari 2010 in de zaak met zaaknummer 200.037.502/01 GDW van:
[gerechtsdeurwaarder]
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
APPELLANT,
[klager],
wonend te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. K.G.A.P. Boemaars te Zundert.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Door appellant, verder (ook) te noemen de gerechtsdeurwaarder, is bij een op 7 juli 2009 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift met bijlagen tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 2 juni 2009, waarbij de klacht van geïntimeerde, verder te noemen klager, deels gegrond en voor het overige ongegrond is verklaard en het opleggen van een maatregel achterwege is gelaten.
1.2 Op 17 juli 2009 is van de zijde van de gerechtsdeurwaarder in aanvulling op het beroepschrift een cd ingekomen.
1.3 Op 16 oktober 2009 is van de zijde van klager een brief ontvangen met de mededeling dat hij volhardt in zijn verweer uit de eerste aanleg.
1.4 Op 25 november 2009 is van de zijde van klager een brief ontvangen.
1.5 De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 2 december 2009, alwaar zijn verschenen de gerechtsdeurwaarder en klager, de laatste bijgestaan door mrs. [naam 1] en [naam 2].
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar wat de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Tegen de vaststelling van die feiten door de kamer hebben partijen geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klagers
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder kort gezegd het volgende.
a. De door hem gegeven opdracht tot het leggen van beslag op roerende zaken en honden is niet uitgevoerd. Er is wel een bezoek gebracht aan de woning, maar uiteindelijk is zonder enig overleg afgezien van beslaglegging.
b. In strijd met de opdracht is geen beslag gelegd ten laste van de debitrice van klager op bankrekeningen bij [bank] en [bank].
c. De gerechtsdeurwaarder heeft ondanks herhaalde verzoeken daartoe niet gepoogd de door de debiteuren van klager gestolen goederen te onderscheppen.
d. Klager, noch zijn Belgische advocaat is op de hoogte gesteld over de voortgang van de zaak.
e. De gerechtsdeurwaarder is er ten onrechte vanuit gegaan dat de Belgische advocaat van klager de opdrachtgever was.
f. De te incasseren bedragen zijn onjuist vastgesteld.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
Voor de weergave van het standpunt van de gerechtsdeurwaarder verwijst het hof naar de beslissing van de kamer. De gerechtsdeurwaarder heeft in hoger beroep met name de vraag aan de orde gesteld wie in deze zaak dient te worden aangemerkt als opdrachtgever.
6.1 De klacht was in eerste aanleg mede gericht tegen kandidaat-gerechtsdeurwaarder [naam 3]. Blijkens het beroepschrift komt alleen [de gerechtsdeurwaarder] in hoger beroep. Hij werpt zich daardoor op als enige beklaagde en zal als zodanig worden aangemerkt, ook voor zover de verweten handelingen niet door hem zijn verricht.
6.2 Ten aanzien van de vraag wie als de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder moet worden aangemerkt – klager dan wel mr. [Belgische advocaat], zijn Belgische advocaat - heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot de vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 van de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
Het hof voegt daar nog aan toe dat ter mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat het de gerechtsdeurwaarder duidelijk was dat het voor klager – die stelde door zijn debiteuren te zijn bestolen onder achterlating van een huurschuld – een gevoelige kwestie betrof en dat deze daarom specifieke instructies gaf. De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat hij juist om die reden liever zaken deed met de advocaat van klager. Daar staat echter tegenover dat uit het beroepschrift blijkt dat (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder op 7, 8, 9 en 10 mei 2007 rechtstreeks contact heeft gehad met klager of diens echtgenote. Daarom was er reden om in dit bijzondere geval niet alleen de advocaat, maar ook klager van de ontwikkelingen in de zaak op de hoogte te houden.
6.3 Tussen partijen is niet in geschil dat de opdracht aan de gerechtsdeurwaarder inhield dat beslag zou worden gelegd op roerende zaken, honden en de bankrekeningen van de debiteur, de heer [debiteur] en de debitrice, mevrouw [debitrice].
6.4 Ten aanzien van de beslaglegging op de roerende zaken en honden is het volgende gebleken. Klager heeft de gerechtsdeurwaarder ten behoeve van de beslaglegging een door een detective achterhaald adres in [plaats] verschaft waar de debiteuren woonachtig zouden zijn. Uit raadpleging van de Gemeentelijke Basisadministratie bleek dat de debiteuren niet geregistreerd stonden als woonachtig in [plaats]. Op 30 juli 2007 heeft een kandidaat-gerechtsdeurwaarder van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder het opgegeven adres bezocht. Een daar aanwezige man heeft aanvankelijk bevestigd, maar daarna ontkend dat hij de heer [debiteur] was en heeft de toegang tot de woning geweigerd. Er waren ter plaatse enkele honden aanwezig, maar er kon niet worden vastgesteld van wie deze waren.
Bij die stand van zaken kan de gerechtsdeurwaarder niet verweten worden dat besloten is op dat moment af te zien van het leggen van beslag. Juist nu er onzekerheid bestond over de juistheid van het adres diende de gerechts¬deurwaarder bijzonder zorgvuldig te werk te gaan en gelet op de gang van zaken ter plaatse is het niet klachtwaardig dat ervoor is gekozen om verdere actie achterwege te laten tot nader overleg had plaatsgevonden.
Gelet op hetgeen is overwogen in overweging 6.2 had het evenwel op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen om op dat moment niet alleen contact op te nemen met mr. [Belgische advocaat] voor overleg, zoals is gebeurd, maar tevens met klager zelf. Het gaat er daarbij niet zozeer om dat de gerechtsdeurwaarder de instructies van klager had dienen op te volgen, maar dat hij hem had dienen te informeren over de stand van zaken.
Het klachtonderdeel is in zoverre gegrond.
6.5 De gerechtsdeurwaarder heeft in beroep terecht aangevoerd dat hij dient af te wegen of de door hem te verrichten ambtelijke werkzaamheden in overeenstemming zijn met de wet. In zoverre heeft de kamer ten onrechte overwogen dat de beslaglegging op de roerende zaken in dit geval ook tot doel zou hebben om vast te stellen of er zich onder de in beslag te nemen zaken ook van klager gestolen zaken zouden bevinden. Daartoe had de gerechtsdeurwaarder echter geen bevoegdheid, omdat hij daarvoor geen titel bezat.
6.6 De reden dat alleen derdenbeslag is gelegd ten laste van de heer [debiteur] onder diens bankinstelling en niet tevens ten laste van mevrouw [debitrice] was er volgens de gerechtsdeurwaarder in gelegen dat van mevrouw [debitrice] geen adres bekend was, zodat de beslagstukken openbaar zouden moeten worden betekend. In overleg met mr. [Belgische advocaat] hier vanaf gezien vanwege de kosten die dit met zich zou brengen, aldus de gerechtsdeurwaarder. Klager heeft deze gang van zaken niet bestreden. Het niet leggen van derdenbeslag ten laste van mevrouw [debitrice] daarom tuchtrechtelijk niet laakbaar.
Ook hier heeft echter te gelden dat de gerechtsdeurwaarder, gelet op de bijzondere betrokkenheid van klager, niet heeft kunnen volstaan met het plegen van overleg met alleen mr. [Belgische advocaat], maar ook klager van zijn beslissing op de hoogte had moeten stellen.
6.7 Gelet op het voorgaande is uitsluitend klachtonderdeel d gedeeltelijk gegrond, namelijk voor zover dit betreft het op de hoogte houden van klager in de in de klachtonderdelen a en b genoemde kwesties. Wat betreft het op de hoogte houden van mr. [Belgische advocaat] sluit het hof zich aan bij overweging 4.6 van de beslissing van de kamer, zodat klachtonderdeel d in zoverre ongegrond is.
6.8 Overigens heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot de vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de overwegingen van de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
6.9 Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.10 Het hiervoor overwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
- vernietigt de beslissing van de kamer van 2 juni 2009, en, opnieuw beslissende,
- verklaart het klachtonderdeel d gegrond maar slechts voor zover dit ziet op het niet op de hoogte houden van klager van de stand van zaken,
- laat het opleggen van een maatregel achterwege,
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, L.J. Saarloos en C.P. Boodt en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2010 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 2 juni 2009 zoals bedoeld in artikel 43, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 631.2007 ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
gemachtigde: [ ],
1. [ ] en 2. [ ],
(kandidaat-)gerechtsdeurwaarders te [ ],
beklaagden.
Bij brief met bijlagen ingekomen op 30 november 2007 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna de gerechtsdeurwaarders. Bij aangehechte brief met bijlagen ingekomen op 23 januari 2008 hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd.
De klacht is behandeld ter zitting van 15 april 2008 alwaar gerechtsdeurwaarder sub 1, mede namens gerechtsdeurwaarder sub 2 en klager vergezeld door zijn gemachtigde zijn verschenen. Van de behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De zaak is vervolgens aangehouden om de gerechtsdeurwaarders in de gelegenheid te stellen gevoerde telefoongesprekken schriftelijk uit te werken, welke zij bij brief van 29 mei 2008 hebben ingezonden.
Vervolgens is de klacht opnieuw behandeld ter terechtzitting van 21 april 2009 alwaar namens beklaagden sub 1 en sub 2 gerechtsdeurwaarder [ ] is verschenen. Klager is in persoon verschenen vergezeld van zijn gemachtigde. Van deze behandeling is eveneens afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 2 juni 2009.
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden.
a) Ten gunste van klager zijn in [ ] twee vonnissen gewezen tegen twee in Nederland verblijvende debiteuren.
b) Bij brief van 23 april 2007 heeft [ ], advocaat te België (hierna: de Belgische advocaat), de gerechtsdeurwaarders een fotokopie van voormelde vonnissen toegezonden met de mededeling dat hij uit het telefonisch onderhoud dat hij had gehad met gerechtsdeurwaarder sub 2 had begrepen dat het voor de gerechtsdeurwaarders mogelijk was tot tenuitvoerlegging van deze vonnissen over te gaan.
c) Bij brief van 4 mei 2007 hebben de gerechtsdeurwaarders de ontvangst van de opdracht aan de Belgische advocaat bevestigd. Bij brief van gelijke datum heeft de Belgische advocaat het gesprek met beklaagde sub 2 bevestigd.
d) Klager heeft aan de gerechtsdeurwaarders een voorschot betaald. Aan de gerechtsdeurwaarders is opdracht gegeven beslag te leggen op de roerende zaken, drie honden en het inkomen van de debiteuren.
e) Op 30 juli 2007 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 getracht om beslag roerende zaken te leggen. Daarna hebben de gerechtsdeurwaarders ten laste van één debiteur executoriaal derdenbeslag gelegd op een bankrekening.
f) Bij brief van 27 augustus 2007 heeft de Belgische advocaat aan de gerechtsdeurwaarders onder meer medegedeeld – samengevat- dat hij van mening is dat hij van meet af aan duidelijk heeft aangegeven dat klager en niet hij de opdrachtgever is omdat er rechtstreeks contact diende te bestaan tussen de gerechtsdeurwaarders en klager en dat hij niet voor brievenbus wenste te spelen. Voorts heeft hij verwezen naar de zeer genuanceerde instructies van klager.
g) Op 11 oktober 2007 heeft een collega van de gerechtsdeurwaarders ten laste van de debiteuren beslag roerende zaken gelegd alsmede op drie zich daar bevindende Mechelse herdershonden.
h) Bij brief van 29 mei 2008 hebben de gerechtsdeurwaarders een schriftelijke weergave van de met de Belgische advocaat gevoerde telefoongesprekken overgelegd en een CD-rom met een opname van deze gesprekken ingezonden.
2.1 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders, kort samengevat, allereerst dat de opdracht tot het leggen van beslag op roerende zaken en op de honden niet is uitgevoerd. De gerechtsdeurwaarder is weliswaar aan de deur geweest maar heeft de kosten van het beslag hoger ingeschat dan de te verwachten opbrengsten en heeft het beslag zonder enig overleg niet gelegd. Volgens klager is dit in strijd met de ministerieplicht, omdat het niet aan een gerechtsdeurwaarder is om te beoordelen of er beslag gelegd moet worden maar aan de opdrachtgever. Het is niet aannemelijk dat alle roerende zaken waarop later alsnog beslag is gelegd zich eerder niet in de woning hebben bevonden. Ook heeft de gerechtsdeurwaarder in het geheel geen voorbereidingen getroffen om de honden in beslag te nemen, met bijvoorbeeld politie, een kennel of een hondenmeester.
2.3 Voorts verwijt klager de gerechtsdeurwaarders – samengevat - dat :
- de opdracht onjuist is uitgevoerd omdat ten onrechte geen beslag is gelegd ten laste van de debitrice op de bankrekeningen bij [ ]en [ ]bank;
- de gerechtsdeurwaarders ondanks herhaalde verzoeken daartoe niet hebben gepoogd de door de debiteuren van klager gestolen goederen te onderscheppen;
- evenmin ondanks herhaalde verzoeken geen beslag is gelegd op roerende goederen en de honden van de debiteuren;
- hij, noch zijn Belgische advocaat op de hoogte is gesteld over de voortgang van de zaak en dat er ten onrechte van is uitgegaan dat zijn Belgische advocaat opdrachtgever was;
- de te incasseren bedragen onjuist zijn vastgesteld.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders
3.1 De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd bestreden. Zij hebben daartoe aangevoerd dat:
- klager dan wel zijn echtgenote zich weliswaar intensief hebben bemoeid met de uitvoering van de opdracht maar dat de Belgische advocaat hun opdrachtgever was, zoals blijkt uit de opdrachtbevestiging van 4 mei 2007, de bevestiging door deze advocaat bij gelegenheid van een telefoongesprek en het feit dat meerdere malen contact tussen hem en gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft plaatsgevonden om de voortgang van de zaak te bespreken;
- er voldoende moeite is gedaan om het door klager gewenste beslag te leggen, maar dat bleek dat de inboedel onvoldoende waarde vertegenwoordigde en dat de inbeslagname daarvan geen zin had, althans als men ervan uit gaat dat de beslaglegging moet dienen tot verhaal van de vordering;
- vanwege de onduidelijkheid over de identiteit van de bewoner, het ontbreken van een inschrijving bij het GBA, het ontbreken van verhaalsobjecten en omdat onduidelijk was wie de eigenaar van de honden was, is besloten de beslagpoging af te breken;
- in overleg met Belgische advocaat geen nieuwe beslagpogingen zijn ondernomen en dat in overleg met hem is besloten tot bankbeslag alleen onder de debiteur;
- een gerechtsdeurwaarder een eigen verantwoordelijkheid heeft en hij binnen het kader van de wettelijke mogelijkheden en zijn beroepsethiek een afweging zal moeten maken;
- er geen sprake is van schending van de ministerieplicht. Er is weloverwogen gehandeld en in overleg en samenspraak met de opdrachtgever;
- er voortdurend overleg is geweest met de Belgische advocaat;
- de berekende bedragen juist zijn berekend.
4. Beoordeling van de klacht
4.1 Het antwoord op de vraag wie als opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders moet worden beschouwd is niet van tuchtrechtelijke maar van civielrechtelijke aard. Dit antwoord kan niet worden gegeven zonder nader onderzoek. In dat verband acht de Kamer mede van belang dat bij de beoordeling van de vraag of een tuchtklacht gegrond is andere maatstaven worden gehanteerd dan bij de beoordeling van de vraag wie als opdrachtgever dient te worden beschouwd, alsmede dat de mede ter bescherming van een gedaagde in een civiele procedure strekkende bewijsregels niet gelden in een tuchtprocedure.
4.2 De Kamer stelt echter vast dat uit de overgelegde telefoongesprekken blijkt dat alle contacten met de Belgische advocaat zijn uitgegaan van de gerechtsdeurwaarders. Ter zitting van 21 april 2009 is ook niet weersproken dat klager en zijn partner uitdrukkelijk hebben verzocht aan beklaagde sub 2 om de Belgische advocaat erbuiten te houden gelet op de daarmee samenhangende kosten.
4.3 Gelet op vorenstaande en op de brieven van de Belgische advocaat van 4 mei 2007 en 27 augustus 2007, in samenhang bezien, is de Kamer van oordeel dat de gerechtsdeurwaarders zich – wat er ook zij van de vraag of deze advocaat de opdrachtgever was - in deze situatie in ieder geval niet konden beperken tot contact met enkel de Belgische advocaat. Door dit wel te doen zijn de uitdrukkelijke instructies van klager niet opgevolgd en is in strijd met de bedoelingen van klager gehandeld.
4.4 In het verweerschrift hebben de gerechtsdeurwaarders erkend dat opdracht is gegeven om beslag te leggen op alle vermogensbestanddelen. De aard van de zaak bracht met zich dat de gerechtsdeurwaarders dit voortvarend dienden aan te pakken en dat is niet gebeurd. De gerechtsdeurwaarders hebben een eigen koers gevaren door geen beslag te leggen op de boedel en de honden maar enkel bankbeslag te leggen onder de debiteur en niet onder de andere debiteur. Deze klachtonderdelen zijn dan ook terecht voorgesteld.
Vast staat immers dat zich op 30 juli 2007 aanvankelijk iemand heeft gemeld die bevestigde dat hij de debiteur was, zodat onduidelijkheid over de identiteit van de bewoner onvoldoende reden was om af te zien van het leggen van beslag.
Ook is niet van belang dat niet kon worden vastgesteld van wie de in beslag te nemen honden waren. Het moment waarop beslag wordt gelegd leent zich immers niet voor een uitgebreid onderzoek naar de eigendomsverhoudingen van de in beslag te nemen zaken. Dit hoeft een gerechtsdeurwaarder dan ook niet van het beslag te weerhouden.
Uit de schriftelijke weergave van het gesprek met de Belgische advocaat van 30 juli 2007 blijkt ook dat slechts de waarde van de in beslag te nemen zaken aan de orde is geweest bij de vraag of er een nieuwe beslagpoging diende te worden ondernomen. Dit kan dus geen rechtvaardiging vormen voor het niet leggen van het beslag. De beslaglegging diende immers niet enkel tot verhaal van de vordering maar ook om vast te stellen of er zich onder de in beslag te nemen goederen de gestolen roerende zaken bevonden. Dat nadien over het niet leggen van het beslag contact is opgenomen met de Belgische advocaat, is onvoldoende gelet op wat hiervoor onder 4.3 is overwogen.
4.5 Ook de klacht dat klager niet is geïnformeerd is terecht voorgesteld. Zoals hiervoor is overwogen mochten de gerechtsdeurwaarders immers in dit speciale geval niet volstaan met het enkel informeren van de Belgische advocaat.
4.6 Uit de schriftelijke weergave van de telefoongesprekken blijkt dat de Belgische advocaat regelmatig op de hoogte werd gebracht van de stand van zaken. De klacht dat er aan hem geen informatie is verstrekt dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
4.7 De klacht dat de te incasseren bedragen onjuist zijn vastgesteld zal eveneens ongegrond worden verklaard omdat deze klacht niet nader is onderbouwd. De enkele mededeling dat de nadien ingeschakelde deurwaarder uren bezig zou zijn geweest met het vaststellen van de juiste te incasseren bedragen omdat er in de eerdere berekening vele onjuistheden scholen, is daarvoor onvoldoende.
5. Uit het voorgaande volgt dat de klacht op voormelde onderdelen gegrond dient te worden verklaard en voor het overige ongegrond. De Kamer acht onvoldoende termen aanwezig om tot het opleggen van een maatregel over te gaan.
6. Beslist wordt daarom als volgt.
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- ?verklaart de klacht ten aanzien van het niet leggen van beslag
. op roerende zaken,
. op de honden
. en ten laste van debitrice,
alsook ten aanzien van het niet informeren van klager,
gegrond;
?- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
?- laat het opleggen van een maatregel achterwege.
Aldus gegeven door mr. C.M. Berkhout, voorzitter, mr. G.H.I.J. Hage en N.J.M. Tijhuis (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 juni 2009 in tegenwoordigheid van H.A.J. van der Lee, secretaris.