GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 9 februari 2010 in de zaak onder nummer 200.024.555/01 NOT van:
[klager],
wonende te [plaats],
APPELLANT,
MR. [de notaris],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof is op 3 februari 2009 van de zijde van appellant, hierna klager, een verzoekschrift ingekomen, waarbij hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Rotterdam, hierna te noemen de kamer, van 23 oktober 2008, waarbij de kamer klager niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.2. Op 3 maart 2009 is van de zijde van de notaris een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Op 6 maart 2009 is van de zijde van klager nog een aanvullend stuk ingekomen.
1.4. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 12 november 2009. Daarbij is klager verschenen en heeft het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben de juistheid van deze feiten niet betwist, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. De ontvankelijkheid van klager in zijn hoger beroep
4.1. De notaris heeft in de eerste plaats betoogd dat klager niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen omdat hij het beroepschrift te laat heeft ingediend. De notaris wijst er op dat de beslissing van de kamer van 23 oktober 2008 op 18 december 2008 is verzonden en dat op die datum de termijn van dertig dagen, waarbinnen appel kan worden ingesteld, een aanvang heeft genomen. Het beroepschrift diende derhalve uiterlijk op 18 januari 2009 ter griffie van het hof te worden ingediend. Het beroepschrift is pas op 3 februari 2009 ter griffie van het hof ingekomen.
4.2. Het hof deelt het standpunt van de notaris niet. In het dossier van de zaak in eerste aanleg, dat het hof van de kamer heeft ontvangen bevindt zich de beslissing van de kamer van 23 oktober 2008. Onder die beslissing, staat dat deze op 18 december 2008 is verzonden. Onder het “AFSCHRIFT” van de beslissing, dat klager heeft overgelegd staat evenwel dat de beslissing op 5 januari 2009 is verzonden De aanbiedingsbrief aan klager vermeldt eveneens de datum van 5 januari 2009. Klager heeft als productie overgelegd een kopie van de enveloppe afkomstig van de kamer waarmee de beslissing hem destijds kennelijk is toegezonden. Hieruit blijkt dat het aangetekend verzonden stuk hem op 7 januari 2009 is aangeboden. Onder deze omstandigheden dient ervan te worden uitgegaan dat de beslissing klager inderdaad eerst op 5 januari 2009 is toegezonden. Het hof is daarom van oordeel dat het beroep tijdig is ingesteld. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn appel.
5. Het standpunt van partijen
De wederzijdse standpunten van partijen blijken uit de beslissing waarvan beroep.
6. De beoordeling van de klacht
6.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen omtrent de klachten dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
6.2. Dit leidt tot de volgende beslissing.
- bekrachtigt de beslissing waarvan beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L. Verheij, A.M.A. Verscheure en P. Blokland en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2010 door de rolraadsheer.
Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam
Beslissing op een klacht als bedoeld in artikel 99 van de Wet op het notarisambt van:
[naam],
wonend te [plaats],
klager,
- tegen -
mr. [naam],
notaris te [plaats],
hierna te noemen de notaris.
1. Het verloop van de procedure
1.1
De Kamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- klaagschrift d.d. 7 april 2008;
- aanvullend klaagschrift d.d. 11 mei 2008
- verweerschrift d.d. 12 juni 2008.
1.2
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden tijdens de vergadering van de Kamer op 23 oktober 2008. Daarbij is de notaris, bijgestaan door prof. mr. A.I.M. van Mierlo, advocaat te Rotterdam verschenen. Klager is niet verschenen. De notaris heeft zijn standpunt tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht. De Kamer heeft na beraad mondeling uitspraak gedaan. De schriftelijke weerslag van deze uitspraak volgt hierna.
2. De feiten
De Kamer gaat uit van de navolgende feiten:
2.1
Op 19 maart 1993 heeft de heer [naam] (hierna: erflater) een testament doen verlijden voor notaris mr. [naam] te [plaats]. Dit testament bevat – naast de gebruikelijke herroeping van eerdere wilsbeschikkingen – uitsluitend de beschikking dat erflater zijn kinderen benoemt tot zijn erfgenamen.
2.2
Klager was getrouwd met de dochter van erflater mevrouw [naam] (hierna: de dochter), zij hebben samen twee kinderen (hierna: de kleinkinderen). Voorts heeft erflater nog een zoon, te weten de heer [naam] (hierna: de zoon)
2.3
De vrouw is in 2002 overleden.
2.4
De erflater is op 24 juli 2004 overleden. De notaris heeft op 16 augustus 2004 een verklaring van erfrecht opgemaakt voor de nalatenschap van erflater, waarin de zoon tot enig erfgenaam wordt benoemd.
2.5
Klager en de kleinkinderen hebben op 25 maart 2005 inzage gekregen in het testament van erflater.
3.1
In essentie stelt klager dat de notaris ten onrechte alleen de zoon als erfgenaam heeft genoemd in het testament. Hij is van mening dat ook de kleinkinderen als erfgenaam moeten worden aangemerkt. Klager stelt dat de notaris de zoon, volgens klager een persoonlijke vriend van de notaris, ten onrechte heeft bevoordeeld bij het afwikkelen van de nalatenschap van erflater, waardoor de kleinkinderen schade hebben geleden.
4. Standpunt van de notaris
Primair voert de notaris aan dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht. Subsidiair voert de notaris gemotiveerd verweer tegen de klacht.
5. De beoordeling van de ontvankelijkheid
5.1
Op grond van artikel 99 lid 2 Wna, kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde heeft kennis genomen van het handelen of nalaten van de notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven. Erflater is in 2004 overleden, op grond van hetgeen is genoemd onder 2.4 en 2.5 was klager reeds uiterlijk in maart 2005 op de hoogte van de inhoud van het testament en de verklaring van erfrecht van erflater. Nu klager de klacht eerst bij brief d.d. 7 april 2008 heeft ingediend en derhalve meer dan de bedoelde drie jaren zijn verstreken, dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn klacht.
De Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam,
verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht;
Deze beslissing is gegeven door mrs. W. van Veen, R. Veenendaal, R. van der Galiën, H.M. Kolster en W.F.O Stricker in tegenwoordigheid van de secretaris, W. Blokland.
Uitgesproken ter openbare vergadering op 23 oktober 2008.
De secretaris, De voorzitter,
Deze beslissing is verzonden op: