ECLI:NL:GHAMS:2010:3908

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2010
Publicatiedatum
27 april 2013
Zaaknummer
23-003491-07 en 23-005474-08
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en poging zware mishandeling met TBS en verweer OM niet-ontvankelijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Haarlem was veroordeeld voor meerdere geweldsdelicten. De zaak betreft onder andere de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 3]. De verdachte heeft op 2 november 2006 in Heemskerk met zijn bromfiets tegen de fiets van [slachtoffer 1] aangereden, waardoor zij ten val kwam. Vervolgens heeft hij haar meermalen geschopt terwijl zij op de grond lag, wat leidde tot ernstige verwondingen. In zaak B heeft de verdachte op 23 mei 2007 in de penitentiaire inrichting geprobeerd [slachtoffer 3] te doden met een gebroken fles en een mes. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was, omdat de verdachte eerder disciplinair was gestraft voor dezelfde feiten. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de vervolging rechtmatig was. Het hof sprak de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten, maar achtte de poging tot doodslag en zware mishandeling bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging, gezien de ernst van de feiten en het recidivegevaar. De benadeelde partij, [slachtoffer 1], kreeg een schadevergoeding toegewezen van 750 euro. Het hof benadrukte de impact van de daden van de verdachte op de slachtoffers en de noodzaak van een strenge straf.

Uitspraak

parketnummers: 23-003491-07 en 23-005474-08
datum uitspraak: 19 november 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 11 mei 2007 in de strafzaak onder de parketnummers 15-630848-06 en 15-030760-04 (TUL) (zaak A) en tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 8 oktober 2008 in de strafzaak onder parketnummer 15-710892-07 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek in zaak A op de terechtzitting in eerste aanleg van 27 april 2007 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 2 april 2010 en 5 november 2010 en in zaak B op de terechtzitting in eerste aanleg van 24 september 2008 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 2 april 2010 en 5 november 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Zaak A

1.primair

hij op of omstreeks 02 november 2006 te Heemskerk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
  • met zijn bromfiets tegen (de achterkant van) de fiets van die [slachtoffer 1] is aangereden waardoor zij (van haar fiets) ten val is gekomen en/of (vervolgens)
  • zittend op zijn bromfiets meermalen (met kracht) tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geschopt en/of getrapt (terwijl zij op de grond lag) en/of (vervolgens)
  • nadat hij, verdachte, van zijn bromfiets is afgestapt en naar die [slachtoffer 1] is toegelopen) meermalen (met kracht) tegen de buik en/of het hoofd heeft geschopt en/of getrapt (terwijl die [slachtoffer 1] bewusteloos op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

1.subsidiair

hij op of omstreeks 02 november 2006 te Heemskerk een persoon (te weten [slachtoffer 1]), heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte,
  • opzettelijk met zijn bromfiets tegen de achterzijde van de fiets van die [slachtoffer 1] aangereden waardoor zij van haar fiets ten val is gekomen en/of (vervolgens)
  • zittend op zijn bromfiets meermalen (met kracht) tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] geschopt en/of getrapt (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) en/of (vervolgens)
  • nadat hij, verdachte, van zijn bromfiets was afgestapt en naar die [slachtoffer 1] is toe gelopen) meermalen (met kracht) tegen de buik en/of het hoofd en/of de armen en/of de benen geschopt en/of getrapt (terwijl die [slachtoffer 1] bewusteloos op de grond lag), waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

2.

hij op of omstreeks 02 november 2006 te Heemskerk als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Handelstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer 1]) letsel en/of schade was toegebracht.
parketnummer 640192-06
3. primair
hij op of omstreeks 12 februari 2006 te Heemskerk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk Kia, type Sephia en kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten: een ontvreemde autosleutel).

3.subsidiair

hij op of omstreeks 12 februari 2006 te Beverwijk, in elk geval in Nederland, een personenauto (merk Kia, type Sephia en kenteken [kenteken]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van deze personenauto wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Zaak B

1.primair

hij op of omstreeks 23 mei 2007 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg
(terwijl hij, verdachte, zich in zijn cel bevond)
-een (ketjap)fles kapot heeft geslagen en/of gebroken en/of
  • het handvat van) een mes met plastic en/of tape heeft omwikkeld en/of (vervolgens)
  • met voornoemd(e) (gebroken) fles en/of (geprepareerd) mes op zoek is gegaan naar die [slachtoffer 3] en/of naar die [slachtoffer 3] heeft gevraagd en/of
  • die [slachtoffer 3] met voornoemde (gebroken) fles in de richting van de halsslagader, althans het bovenlichaam heeft gestoken/geslagen en/of
  • die [slachtoffer 3] met voornoemde (geprepareerd) mes in en/of tegen de (linker)schouder, althans het bovenlichaam heeft gestoken en/of geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
1.subsidiair
hij op of omstreeks 23 mei 2007 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet
(terwijl hij, zich in zijn cel bevond)
-een (ketjap)fles kapot heeft geslagen en/of gebroken en/of
  • het handvat van) een mes met plastic en/of tape heeft omwikkeld en/of (vervolgens)
  • met voornoemd(e) (gebroken) fles en/of (geprepareerd) mes op zoek is gegaan naar die [slachtoffer 3] en/of naar die [slachtoffer 3] heeft gevraagd en/of
  • die [slachtoffer 3] met voornoemde (gebroken) fles in de richting van de halsslagader, althans het bovenlichaam heeft gestoken/geslagen en/of
  • die [slachtoffer 3] met voornoemde (geprepareerd) mes in en/of tegen de (linker)schouder, althans het bovenlichaam heeft gestoken en/of geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

1.meer subsidiair

hij op of omstreeks 23 mei 2007 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
die [slachtoffer 3] met voornoemde (gebroken) fles in de richting van de halsslagader, althans het bovenlichaam heeft gestoken/geslagen en/of
- die [slachtoffer 3] met voornoemde (geprepareerd) mes in en/of tegen de (linker)schouder, althans het bovenlichaam heeft gestoken en/of geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.

hij op of omstreeks 23 mei 2007 te Haarlem [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (onder het roepen van "weg!, weg!") met een mes stekende bewegingen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 4] gemaakt.
parketnummer 710176-08

3. primair

3. primair

hij op of omstreeks 04 juli 2007 te Vught ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 5] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
  • zich naar de recreatieruimte van unit 6 heeft begeven en/of
  • aldaar) die [slachtoffer 5] (nauwgezet) in de gaten heeft gehouden en/of
  • vervolgens) de bewaardersruimte heeft betreden en/of (aldaar) een mes uit de besteklade heeft gepakt en/of meegenomen en/of
  • vervolgens) zich uit die bewaardersruimte heeft begeven en/of
  • zich weer naar die recreatieruimte heeft begeven en/of
  • aldaar) direct en/of in een snelle beweging op die [slachtoffer 5] is afgelopen en/of
  • met dat mes (een of meer) stekende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer 5],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.subsidiair

hij op of omstreeks 04 juli 2007 te Vught ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 5] van het leven te beroven, met dat opzet,
  • zich naar de recreatieruimte van unit 6 heeft begeven en/of
  • aldaar) die [slachtoffer 5] (nauwgezet) in de gaten heeft gehouden en/of
  • vervolgens) de bewaardersruimte heeft betreden en/of (aldaar) een mes uit de besteklade heeft gepakt en/of meegenomen en/of
  • vervolgens) zich uit die bewaardersruimte heeft begeven en/of
  • zich weer naar die recreatieruimte heeft begeven en/of
  • aldaar) direct en/of in een snelle beweging op die [slachtoffer 5] is afgelopen en/of
  • met dat mes (een of meer) stekende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer 5],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.meer subsidiair

hij op of omstreeks 4 juli 2007 te Vught ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 5], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
- met dat mes (een of meer) stekende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer 5],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het openbaar ministerie ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu aan de verdachte reeds voor dit feit een disciplinaire straf in de zin van de artikelen 50 en 51 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is opgelegd. De raadsman verwijst daarbij naar een uitspraak van de politierechter Almelo van 8 juli 2010 (LJN: BN1369) waaruit zou blijken dat artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Publicatieblad van de Europese Unie, 2010/C 83/02) (hierna: Handvest) zich verzet tegen vervolging van de verdachte door het openbaar ministerie.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De dagvaarding voor de terechtzitting in eerste aanleg van 27 juni 2008 is door de verdachte op 6 juni 2008 in persoon betekend.
Gelet op de datum van inwerkingtreding van het Handvest, te weten 1 december 2009, kan de verdachte zich niet beroepen op artikel 50 van het Handvest, nu de vervolging voor 1 december 2009 is aangevangen. Afgezien daarvan getuigt de stelling van de raadsman dat met de veroordeling door de rechtbank sprake is van een tweede vervolging, aangezien de verdachte eerder voor dezelfde feiten al is veroordeeld tot een disciplinaire straf (opsluiting isoleercel), van een onjuiste opvatting aangaande de definitie van het begrip vervolgen en vindt mitsdien geen steun in het recht. Immers dient naar het oordeel van het hof onder vervolging van strafbare feiten te worden volstaan het door het openbaar ministerie betrekken van de strafrechter in een strafzaak (en het opleggen van een strafbeschikking door het openbaar ministerie); dit is een exclusieve taak van het openbaar ministerie. Een door de directeur van de penitentiaire inrichting opgelegde opsluiting in een isoleercel als disciplinaire straf in het kader van de Penitentiaire beginselenwet valt om meerdere redenen niet onder deze definitie. Hier komt -naar het oordeel van het hof- bij dat een disciplinaire straf op grond van de Penitentiaire beginselenwet wordt opgelegd wegens betrokkenheid bij feiten, die onverenigbaar zijn met de orde of veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en deze kan leiden tot een verzwaring van het regime van een reeds lopende detentie in het kader van dezelfde gedraging.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak A onder 3 en in zaak B onder 1 primair en subsidiair en onder 3 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 primair en 2 en in zaak B onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A

1. primair

1. primair

hij op 02 november 2006 te Heemskerk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
  • met zijn bromfiets tegen de achterkant van de fiets van die [slachtoffer 1] is aangereden waardoor zij van haar fiets ten val is gekomen en vervolgens
  • zittend op zijn bromfiets meermalen met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geschopt en getrapt terwijl zij op de grond lag en vervolgens
  • nadat hij, verdachte, van zijn bromfiets is afgestapt en naar die [slachtoffer 1] is toegelopen meermalen met kracht tegen de buik en het hoofd heeft geschopt en getrapt terwijl die [slachtoffer 1] bewusteloos op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.

hij op 02 november 2006 te Heemskerk als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Handelstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander, te weten [slachtoffer 1], letsel en/of schade was toegebracht.
Zaak B

1.meer subsidiair

hij op 23 mei 2007 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
die [slachtoffer 3] met een gebroken fles in de richting van het bovenlichaam heeft geslagen en
- die [slachtoffer 3] met een geprepareerd mes in schouder heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.

hij op 23 mei 2007 te Haarlem [slachtoffer 4] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend onder het roepen van "weg!, weg!" met een mes stekende bewegingen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 4] gemaakt.
parketnummer 710176-08

3. meer subsidiair

3. meer subsidiair

hij op 4 juli 2007 te Vught ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 5], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
- met dat mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer 5],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen in zaak A onder 1 primair en 2 en in zaak B onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bespreking van de bewijsverweren
Zaak A feit 1
Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, aangezien overtuigend bewijs ontbreekt. Daarbij merkt de raadsman op dat op basis van de aannemelijke consistente verklaringen van de verdachte en zijn vriendin
([naam 1]), kan worden vastgesteld dat het letsel het gevolg is van de gezamenlijke valpartij van de verdachte en [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]).
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend de poging tot doodslag kan worden bewezen. Krind aanvaardde de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] fataal letsel zou oplopen, door haar bewust aan te rijden en haar diverse malen heel hard te schoppen, onder andere tegen haar hoofd, het meest kwetsbare deel van het lichaam, aldus de advocaat-generaal.
Overweging hof
Uit de stukken van het dossier stelt het hof het volgende vast.
Op 2 november 2006 fietste [slachtoffer 1] naar huis. Onderweg reed een meisje op een fiets en de verdachte reed zigzaggend naast haar op een brommer. [slachtoffer 1] wilde de verdachte en het meisje, diens vriendin, passeren en vroeg of zij er langs mocht. Toen ze hen inhaalde, kwam de verdachte achter haar aan. De verdachte probeerde [slachtoffer 1] tegen te houden door haar hand tijdens het fietsen vast te pakken. Daarna komt [slachtoffer 1] te vallen.
Van de aanrijding waren onder meer [getuige 1] en [getuige 2] getuigen. Zij hebben bij de politie en bij de raadsheer-commissaris verklaringen afgelegd. Het hof leidt uit deze verklaringen af dat op het moment dat [slachtoffer 1] op de grond lag, de verdachte haar meermalen heeft geschopt, waarbij hij haar hoofd heeft geraakt. [slachtoffer 1] is buiten bewustzijn geraakt.
Het hof acht de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], zoals die zijn afgelegd bij de politie en de raadsheer-commissaris overtuigend, nu deze voldoende gedetailleerd en consistent zijn, en voorts steun vinden in de overige bewijsmiddelen. Door meermalen te schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer 1], een en ander zoals hiervoor omschreven, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn handelen de dood van [slachtoffer 1] tengevolge zou hebben. Het hof acht derhalve poging tot doodslag bewezen. Het verweer wordt verworpen.
Zaak B feit 1
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting voor het onder 1 ten laste gelegde vrijspraak bepleit, aangezien (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op de levensberoving dan wel zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 3] niet kan worden bewezen.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot veroordeling van de verdachte voor poging tot moord op [slachtoffer 3]. De verdachte heeft [slachtoffer 3] opgezocht en hem aangevallen met een gebroken ketjapfles. De verdachte geeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij het gezicht van [slachtoffer 3] had kunnen verwonden. Gelet op het feit dat zich in de buurt van het gezicht vitale organen zoals de halsslagader bevinden, is sprake van een situatie waarin de verdachte de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 3] deze aanval niet zou overleven, waarbij hij tijd en gelegenheid had voor kalm beraad en rustig overleg, aldus de advocaat-generaal.
Overweging hof
Uit de stukken van het dossier is gebleken dat op 23 mei 2007 de verdachte en [slachtoffer 3] in de penitentiaire inrichting in Haarlem gedetineerd zaten. [slachtoffer 3] mocht als reiniger onder andere het wasgoed van de medegedetineerden, waaronder ook dat van de verdachte, ophalen en brengen.
In zijn aangifte van 23 mei 2007 (doorgenummerde pagina’s 9 e.v.) heeft [slachtoffer 3] verklaard dat hij en de verdachte die bewuste ochtend conflict hebben gehad over het wasgoed. Later die ochtend is de verdachte vanuit het washok direct naar hem toegelopen en heeft hij hem met een gebroken fles, welke op zijn schouder terechtkwam, geslagen. Vervolgens heeft de verdachte met een mes een steekbeweging richting zijn schouder gemaakt.
De bewaker [slachtoffer 4] heeft verklaard (doorgenummerde pagina’s 42 e.v.) gezien dat de verdachte op weg naar de luchtplaats richting [slachtoffer 3] is gelopen. De bewaker hoorde de verdachte over wasgoed praten. Kort hierna zag hij de verdachte een slaande beweging naar [slachtoffer 3] maken, waarbij de verdachte [slachtoffer 3] op zijn schouder raakte. Daarna zag hij de verdachte, met in zijn hand een mes, een slaande beweging in de richting van [slachtoffer 3] maken. [slachtoffer 3] was niet geraakt, omdat hij het mes wist te ontwijken.
De verdachte heeft verklaard (proces-verbaal van verhoor van 20 maart 2008) dat hij na het wasgoedincident uit boosheid een ketjap fles tegen de muur van zijn cel had gegooid. De troep, waaronder ook de glasscherven, heeft de verdachte opgeruimd, alleen de hals van de fles had hij nog. Op weg naar het luchten had hij deze kapotte flessenhals meegenomen om weg te gooien. Toen hij onderweg [slachtoffer 3] tegenkwam heeft hij de kapotte fles naar hem gegooid. Bovendien heeft de verdachte verklaard dat hij een mes in zijn broekzak had zitten, maar dat hij deze niet heeft gebruikt.
Ter terechtzitting in hoger beroep op 2 juli 2010 heeft de verdachte bevestigd dat hij de flessenhals naar [slachtoffer 3] heeft gegooid, en verklaard dat het niet de bedoeling was om hem te verwonden. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 3] aan wilde spreken op het voorval bij de wasmachine.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachte van de hem ten laste gelegde poging tot moord, subsidiair poging tot doodslag, dient te worden vrijgesproken. Mede gelet op de gemoedstoestand van de verdachte, kan niet worden vastgesteld met welke intentie hij naar [slachtoffer 3] is gelopen. Ook op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen, kan niet worden bewezen dat deze gedragingen gericht waren op het doden van [slachtoffer 3]. Evenmin is bewezen dat de verdachte door zijn handelen willens en wetens het risico op de koop toe heeft genomen dat dodelijk letsel daarvan het gevolg zou kunnen zijn.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht het hof de verklaring van de verdachte aannemelijk dat hij boos was op [slachtoffer 3] en dat hij daarom de kapotte flessenhals gericht tegen hem heeft gegooid, waarbij hij diens schouder heeft geraakt. In die omstandigheid is er méér dan een vermoeden dat de verdachte de intentie had om [slachtoffer 3] daarmee ook te raken.
Het slaan met een kapotte fles tegen het bovenlichaam (schouders en halsstreek), gelet op de aard van dit voorwerp (scherp), reeds naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het mogelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het hof ervan uitgaat dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Daarbij in aanmerking genomen de verklaring van de verdachte waarin hij zegt dat hij wist dat met de kapotte fles het gezicht van [slachtoffer 3] had kunnen verwonden, maar daar niet aan heeft gedacht op het moment van gooien. Dat door verdachtes handelen [slachtoffer 3] enkel een oppervlakkige snijwond heeft opgelopen maakt dit niet anders.
Op grond van het voorafgaande is het hof van oordeel dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Zaak B feit 3
Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte voor het onder 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu de verdachte, om zichzelf te kunnen verdedigen, slechts wilde dreigen tegen [slachtoffer 5]. Voorts merkt de raadsman op dat de intentie van de verdachte wordt bevestigd door de medische gegevens waaruit blijkt dat enkel twee schrammen (zonder bloed) op de rug van [slachtoffer 5] zijn waargenomen.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van een poging tot moord. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de camerabeelden duidelijk valt op te maken dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had. Te zien is dat hij talmt, wacht en draalt, en op het geschikte moment direct een mes pakt en in een rechte lijn naar [slachtoffer 5] toe loopt, en meermalen met kracht bovenhands toesteekt in de halsstreek/ bovenlichaam. De verdachte had dus tijd en gelegenheid om na te denken. Gelet op de plaats waar hij toesteekt (gezicht/hals en bovenlichaam) aanvaardde hij in elk geval de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 5] de aanval niet zou overleven. In combinatie met de tijd en gelegenheid om na te denken levert dit poging tot moord op.
Overweging hof
Uit de stukken van het dossier is gebleken dat op 4 juli 2007 de verdachte en [slachtoffer 5] op dezelfde afdeling in de penitentiaire inrichting in Vught gedetineerd zaten.
[slachtoffer 5] heeft in zijn aangifte van 18 september 2007 (doorgenummerde pagina’s 10 e.v) verklaard dat hij op 4 juli 2007 in de recreatieruimte stond om te luchten, toen hij op enig moment uit de bewaardersruimte de verdachte met een mes in zijn hand op zich af zag komen lopen. De verdachte maakte vervolgens tweemaal een slaande beweging met het mes richting [slachtoffer 5].
In zijn aangifte heeft [slachtoffer 5] voorts verklaard dat hij de messteken heeft kunnen ontwijken.
Op 6 september 2007 heeft de verdachte verklaard (doorgenummerde pagina’s 19 e.v.) dat hij op de bewuste dag op zijn weg naar de recreatieruimte om te luchten [slachtoffer 5] zag staan en naar hem toe is gelopen. [slachtoffer 5] begon hem te slaan. Hierop is de verdachte naar de bewaardersruimte gelopen en heeft uit de bestekbak een willekeurig stuk bestek gepakt. Hij bleek een mes te hebben gepakt. Vervolgens is de verdachte naar [slachtoffer 5] gerend en heeft hem tweemaal met het mes gestoken. In het verhoor heeft de verdachte verklaard dat hij boos was op [slachtoffer 5] en hem daarom met een mes te lijf is gegaan om hem te bedreigen.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2010 heeft de verdachte wederom verklaard dat hij [slachtoffer 5] bang wilde maken, omdat hij zich bedreigd voelde en zichzelf wilde verdedigen. Hij heeft hierbij een mes, welke hij uit de besteklade had gepakt, gebruikt. Over het mes zegt de verdachte dat het ook een vork of een lepel kon zijn geweest.
Behalve kennis te hebben genomen van het verslag van de registratie van de observatiecamera (proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina’s 22.e.v.) heeft het hof ook de camerabeelden ter terechtzitting van 2 juli 2010 bekeken.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de feiten en omstandigheden in deze zaak er onvoldoende op duiden dat de verdachte op [slachtoffer 5] is toe gestapt met het idee hem van het leven te beroven. De verdachte heeft verklaard dat hij verhaal wilde halen bij [slachtoffer 5].
Uit het dossier, met name uit de beschrijving van de videobeelden en na het zien van de beelden is het hof niet gebleken van bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering. Het pakken van een mes voorafgaand aan de vechtpartij lijkt eerder een impulsieve daad te zijn geweest dan een daad van kalm overleg.
De verdachte heeft [slachtoffer 5] twee keer bovenhands gestompt met naar later blijkt een mes in zijn hand. In het dossier zijn geen foto’s of beschrijving van het mes opgenomen. Ook is niet beschreven op welke wijze de verdachte het mes in zijn hand droeg. Uit een afdruk van de medische gegevens betreffende [slachtoffer 5] van 4 juli 2007 (doorgenummerde pagina’s 27 en 28) blijkt dat op de dag van het incident bij [slachtoffer 5] twee rode schrammen op de rug, geen wondjes en geen bloed zijn geconstateerd. Deze informatie geeft geen aanwijzing voor de vaststelling dat de verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 5] van het leven te beroven.
Het hof acht derhalve het onder 3 meer subsidiair ten laste gelegde bewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde
poging tot doodslag.
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Zaak B
ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde
poging tot zware mishandeling.
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
bedreiging met zware mishandeling.
ten aanzien van het onder 3 meer subsidiair bewezen verklaarde
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen en maatregelen
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte in zaak A voor het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met afrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de in beslag genomen bromfiets verbeurd verklaard en de vordering tenuitvoerlegging van de niet tenuitvoergelegde gevangenisstraf van 6 maanden toegewezen.
In zaak B heeft de rechtbank Haarlem de verdachte voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met aftrek van voorarrest, alsmede de terbeschikkingstelling gelast van de verdachte bevel verpleging van overheidswege. Bovendien heeft de rechtbank de in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard.
Tegen voormelde vonnissen is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld. Tegen het vonnis in zaak B is ook door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 primair, 2 en 3 primair en in zaak B onder 1 primair, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd de terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel verpleging van overheidswege. Bovendien heeft de advocaat-generaal toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 750,- euro gevorderd en oplegging van een schadevergoedingsmaatregel van 750,- euro. Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen heeft de advocaat-generaal verbeurdverklaring gevorderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere geweldsdelicten.
De verdachte heeft met zijn brommer ingereden op een fietser, waardoor zij is komen te vallen. Vervolgens heeft de verdachte meermalen tegen de buik en het hoofd van het slachtoffer geschopt. Hierna is de verdachte op zijn brommer weggereden. Door aldus te handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is evident dat een dergelijk feit een enorme impact heeft op het slachtoffer en langdurige gevolgen kent die diep ingrijpen in de persoonlijke levensfeer van het slachtoffer. Poging tot doodslag is een ernstig geweldsdelict met een voor de rechtsorde schokkend karakter en leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Het hof acht het dan ook zeer kwalijk dat de verdachte na het veroorzaken van het ongeval en het schoppen van het op de grond gelegen slachtoffer, is doorgereden. Door zich aldus te gedragen heeft de verdachte het slachtoffer aan haar lot overgelaten, met alle mogelijke (fatale) gevolgen van dien.
Voorts heeft de verdachte tweemaal gepoogd een medegedetineerde zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Telkens was de verdachte geïrriteerd, boos en/of opgefokt. In het ene geval heeft de verdachte een kapotte flessenhals naar het bovenlichaam van de medegedetineerde gegooid. Vervolgens heeft de verdachte met een mes in de richting van het bovenlichaam van die medegedetineerde gestoken. Tevens heeft hij een bewaarder van de penitentiaire inrichting bedreigd door met een mes stekende bewegingen naar deze bewaarder te maken en te roepen “weg, weg”.
In het andere geval heeft de verdachte meermalen met een mes richting een medegedetineerde gestoken.
Terbeschikkingstelling
De raadsman heeft betoogd dat, indien het ten laste gelegde wordt bewezen verklaard, de verdachte de maatregel terbeschikkingstelling niet kan worden opgelegd, nu niet aan de eisen gesteld in artikel 51l van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is voldaan. De raadsman voert daartoe -kort gezegd- aan dat de deskundigen van het PBC voor hun rapportage van 29 januari 2010 vier oude strafzaken van de verdachte hebben bestudeerd en op basis daarvan en van eerdere Pro Justitia rapportages tot een oordeel over de verdachte zijn gekomen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de rapporteurs over alle informatie over (de persoon van) de verdachte mogen beschikken. De bron van informatie heeft niets met deugdelijkheid te maken, aldus de advocaat-generaal.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt het volgende.
Artikel 51l Sv is ingevoegd bij de Wet Deskundige in strafzaken van 22 januari 2009 en is in werking getreden op 1 januari 2010 en luidt als volgt:
De deskundige brengt aan zijn opdrachtgever een met redenen omkleed verslag uit. Hij geeft daarbij aan welke methode hij heeft toegepast, in welke mate deze methode en de resultaten daarvan betrouwbaar kunnen worden geacht en welke bekwaamheid hij heeft bij de toepassing van de methode.
. (…)
Het verslag is gebaseerd op wat zijn wetenschap en kennis hem leren omtrent datgene wat aan zijn oordeel onderworpen is.
Uit de onderzoeksopzet van het PBC-rapport (pagina’s 9 en 10) valt af te leiden dat de verdachte van 25 september 2009 tot en met 13 november 2009 is ter observatie opgenomen in het PBC. Op grond van de observaties, gesprekken en tests zijn de rapporteurs tot hun conclusies gekomen. Daarnaast hebben de rapporteurs gebruik gemaakt van eerdere rapportages omtrent de persoon van de verdachte, evenals een viertal strafdossiers. Hiermee hebben de deskundigen met het PBC-rapport van 29 januari 2010 verslag uitgebracht volgens de geldende wettelijke vereisten.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de rapportage Pro Justitia van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum (PBC), van 29 januari 2010, opgesteld door [naam 2], psychiater, en [naam 3], klinisch psycholoog dat onder meer als diagnostische overwegingen, conclusies en advies inhoudt:
Bij betrokkene is sprake van een licht verstandelijke handicap met een ernstige persoonlijkheidsproblematiek, waarbij krenkbaarheid, zelfoverschatting en beperkte gewetensfunctie het beeld bepalen. Tevens moet er bij betrokkene worden gesproken van een gestoorde agressiehuishouding. Daarnaast is er sprake van afhankelijkheid van cannabis.
Het is niet goed aan te tonen dat cannabisafhankelijkheid een min of meer overwegende rol bij de ten laste gelegde feiten zou hebben gespeeld. Des te meer geldt dit, indien bewezen, voor de verstandelijke beperking en de persoonlijkheidsproblematiek.
Wij adviseren de betrokkene voor het ten laste, indien bewezen, enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Het feit dat betrokkene het overzicht van gegevens mist, tezamen met zijn krenkbaarheid en zijn onderliggende boosheid en licht ontvlambare gevoelens van verongelijktheid, jaloezie en achterdocht maken de kans op herhaling van vergelijkbare delicten groot. Gezien de ernst en de omvang van de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van betrokkene, in combinatie met het vrijwel volledig ontbreken van besef en inzicht in deze problematiek bij betrokkene zelf, afgezet tegen het grote recidivegevaar, adviseren wij de betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
Tijdens de terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2010 zijn voornoemde deskundigen ter gehoord. Zij hebben hun rapportage nader toegelicht en vragen hieromtrent beantwoord.
Psychiater Bruijns heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Het onvermogen van de verdachte om in te zien hoe ernstig zijn beperkingen zijn, sluit TBS met voorwaarden per definitie uit. Er is sprake van een groot recidivegaar bij een man die dat helemaal niet inziet bij zichzelf. De verdachte moest even afgezonderd worden, omdat men bang voor hem was. Bij iemand die een dergelijke cognitieve stoornis heeft en waarbij zijn persoonlijkheid niet is uitgerijpt, is het gewoon unfair om te zeggen dat hij een persoonlijkheidsstoornis heeft. Wij komen niet tot ontoerekeningsvatbaarheid dus dan kan de maatregel van plaatsing in een psychiatrische ziekenhuis niet worden opgelegd.
Psycholoog Van Deutekom heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Wij zijn er echter op uitgekomen dat TBS met voorwaarden niet mogelijk is. De verdachte heeft in het verleden laten zien dat hij zijn afspraken met de Reclassering niet na kwam. Hij heeft geen inzicht in zijn beperkingen. Hij legt het probleem altijd bij een ander neer. Er is een intensieve en langdurige aanpak nodig. Wat je nu ziet, is dat er niet veel hoeft te gebeuren voordat er een situatie ontstaat waarin het uit de hand loopt. TBS met dwangverpleging wordt geadviseerd op basis van de gevaarlijkheid. De problematiek van de verdachte is van dien aard dat dwangverpleging noodzakelijk is. Er is een verslavingsgevoeligheid. Het is een risicofactor.
Het hof neemt de conclusie van de deskundigen van het PBC dat het ten laste gelegde de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend over, maakt deze tot de zijne en verenigt zich met het door hen gegeven advies om de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging aan de verdachte op te leggen, nu de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel en de verpleging eist. Aan de wettelijke voorwaarden van de artikelen 37a en 37b, telkens onder het eerste lid van het Wetboek van Strafrecht is voldaan.
Het hof heeft naast de reeds genoemde rapportages acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 oktober 2010 van de verdachte waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld ter zake van ernstige geweldsdelicten.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf van na te melden duur, alsmede de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege passend en geboden.
Met betrekking tot de op te leggen straf van verbeurdverklaring overweegt het hof het volgende.
Het hierna als zodanig te melden in beslag genomen voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurdverklaard en is daarvoor vatbaar aangezien het onder 1 primair bewezen verklaarde met behulp van dit voorwerp is begaan of voorbereid.
Vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de meervoudige kamer te Haarlem van 27 juni 2005, parketnummer 15-030760-04, van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de bij dat vonnis voorwaardelijk opgelegde een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden dient te worden gelast.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte in zaak A onder 1 primair ten laste gelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 1.000,- zoals door haar ook in eerste aanleg is gevorderd.
Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 285, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 3 en in zaak B onder 1 primair en subsidiair en onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 primair en 2 en in zaak B onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte zaak A onder 1 primair en 2 en in zaak B onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair en 2 en in zaak B onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 meer subsidiair bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij terzake van het onder 1 primair bewezenverklaarde gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1], wonende te Nijkerk, een bedrag van EUR 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer 1].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 15 (vijftien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: bromfiets.
Wijst af de vordering van het openbaar ministerie Haarlem van 7 november 2006, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer te Haarlem van 27 juni 2005 met parketnummer 15-030760-04 voorwaardelijk opgelegde een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. P.A.M. Hoek en mr. E.J. van Keken, in tegenwoordigheid van mr. J. Ineke, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 november 2010.
mrs. Hoek en Van Keken zijn buiten staat dit verkorte arrest mede te ondertekenen.