ECLI:NL:GHAMS:2010:268

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2010
Publicatiedatum
26 april 2013
Zaaknummer
106.004.023
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar brandstichting in verzekeringsovereenkomst

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Twice-O BV tegen de naamloze vennootschappen Delta Lloyd Schadeverzekering en Nieuwe Hollandse Lloyd. De zaak draait om de vraag of de brand die heeft plaatsgevonden, het gevolg is van merkelijke schuld aan de zijde van Twice-O, en of er deskundigenonderzoek nodig is om deze vraag te beantwoorden. Het hof heeft eerder, op 3 januari 2008, een tussenarrest gewezen en heeft nu besloten dat deskundigen moeten worden benoemd om de oorzaak van de brand te onderzoeken. Twice-O heeft bezwaar gemaakt tegen het inschakelen van deskundigen, met de stelling dat dit onderzoek door de strafrechter zou moeten plaatsvinden. Het hof heeft echter geoordeeld dat het ook de taak van de civiele rechter is om hierover te oordelen en dat deskundigenonderzoek kan bijdragen aan het bewijs. De verzekeraars hebben ingestemd met het voornemen om deskundigen te benoemen en hebben specifieke deskundigen voorgesteld voor gaschromatografisch onderzoek en forensisch brandonderzoek. Het hof heeft deze voorstellen overgenomen en de deskundigen benoemd. De deskundigen zijn belast met het beantwoorden van specifieke vragen over de brand en de mogelijke oorzaken ervan. Het hof heeft bepaald dat Twice-O de kosten van de deskundigen moet dragen en dat de deskundigen hun rapporten voor een bepaalde datum moeten indienen. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen na het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TWICE-O BV,
gevestigd te Haarlem,
APPELLANTE,
advocaat:
mr. B.J.H. Crans, gevestigd te Amsterdam,
t e g e n
1. de naamloze vennootschap DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING
N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de naamloze vennootschap NIEUWE HOLLANDSE LLOYD
SCHADEVERZEKERINGMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat:
mr. W.A.M. Rupert, gevestigd te Rotterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

De partijen worden hierna wederom aangeduid als Twice-O respectievelijk verzekeraars.
Het hof heeft op 3 januari 2008 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot die datum wordt naar dat arrest verwezen.
Beide partijen hebben hierop ieder een akte genomen.
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.
De griffier van het hof heeft bij brief van 11 december 2009 vervolgens twee deskundigen benaderd, [Y] en [X], met het verzoek om nadere informatie over hun persoon, over hun eventuele banden met partijen en met het verzoek de hoogte van hun voorschot te bepalen.
[Y] heeft gereageerd bij brief van 14 december 2009; namens [X] is gereageerd bij brief van 16 december 2009. Deze brieven zijn door de griffier aan partijen verzonden met het verzoek om reactie.
Namens verzekeraars is gereageerd bij brief van 5 januari 2010.
Namens Twice-O is op 7 januari 2010 een schriftelijke reactie verzonden, kennelijk abusievelijk aangeduid als een akte.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1
In het tussenarrest heeft het hof aangekondigd dat het voornemens is deskundigen te benoemen. Dit voornemen heeft het hof aan partijen voorgelegd.
2.2
Twice-O heeft te kennen gegeven dat in de onderhavige zaak geen deskundigenonderzoek zou behoren plaats te vinden. Zij voert aan dat onderzoek naar brandstichting plaats behoort te vinden door de strafrechter. Verder meent zij dat van een onderzoek door deskundigen dient te worden afgezien omdat verzekeraars (op wie terzake de bewijslast rust) niet om een dergelijk onderzoek hebben verzocht.
2.3
Het hof overweegt hierover als volgt. Het gaat in deze zaak om de (civielrechtelijke) vraag of de brand is ontstaan als gevolg van merkelijke schuld aan de zijde van de verzekerde, Twice-O. De omstandigheid dat deze merkelijke schuld – mogelijk – erin bestaat dat sprake is van brandstichting, betekent nog niet dat slechts de strafrechter bevoegd zou zijn hierover een oordeel te geven. Het behoort tot de taak van de civiele rechter om hierover te oordelen. Het hof is van oordeel dat een onderzoek door deskundigen als bedoeld in artikel 194 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan bijgedragen aan het benodigde bewijs. Anders dan Twice-O veronderstelt, staat het het hof vrij dit onderzoek ambtshalve te gelasten. De bezwaren van Twice-O tegen het gelasten van onderzoek door deskundigen worden derhalve verworpen.
2.4
Verzekeraars hebben ingestemd met het voornemen deskundigen te benoemen. Zij stellen voor twee deskundigen te benoemen: een deskundige op het gebied van gaschromatografisch onderzoek ten behoeve van de onderzoekspunten die in rechtsoverwegingen 4.24 en 4.25 van het tussenarrest zijn geformuleerd, en een forensisch brandonderzoeker ten behoeve van het onderzoekspunt dat in rechtsoverweging 4.26 van het tussenarrest is geformuleerd. Het hof stemt in met dit voorstel.
2.5
Het hof zal de deskundige op het gebied van gaschromatografisch onderzoek de volgende vragen voorleggen:
  • a) Kunt u de verschillen in de uitslagen van laboratoriumonderzoeken van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) en Oleotest verklaren?
  • b) Berusten deze verschillen op vergelijking van de gaschromatografische patronen met de referentiechromatogrammen van verschillende laboratoria of is er naar uw mening een andere oorzaak?
  • c) Bij haar onderzoek concludeerde het NFI dat er in het onderhavige geval geen onderscheid kan worden gemaakt tussen motorbenzine en mengsmering, terwijl Oleotest sporen van motorbenzine heeft gevonden. Wat is naar uw mening, na bestudering en vergelijking van de gaschromatografische patronen, het meest aannemelijk?
  • d) Is het mogelijk dat de gaschromatografische patronen van de onderzoeksmonsters ruimte overlaten voor een andere stof of combinatie van stoffen dan motorbenzine?
  • e) Zou u uw deskundig oordeel kunnen geven of de door NFI en Oleotest gevonden resultaten het gevolg kunnen zijn van verontreiniging door dieselolie (afkomstig van zwaar materieel dat na de brand de vloer van de bedrijfshal heeft vrijgemaakt)?
  • f) Heeft u nog andere opmerkingen die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van deze zaak?
2.6
Voor het uitvoeren van het deskundigenonderzoek dienen verzekeraars de uitslagen van de laboratoriumonderzoeken met de bijbehorende gaschromatografische patronen aan de deskundige ter beschikking te stellen. Wanneer de deskundige behoefte heeft aan de bij NFI en Oleotest aanwezige referentiechromatogrammen of andere noodzakelijk informatie, dan staat het de deskundige vrij deze informatie in te winnen. De deskundige dient beide partijen daarvan op de hoogte te stellen.
2.7
Aan de forensisch brandonderzoeker zullen de volgende vragen worden voorgelegd:
  • a) Kunt u na bestudering van het procesdossier en de daarbij behorende bijlagen uw oordeel geven over de vraag of de brand kan zijn ontstaan als gevolg van een gaslek, een defect aan de heaters of als gevolg van een andere technische oorzaak?
  • b) Bent u van mening dat er aanwijzingen zijn dat de brand is ontstaan door brandstichting, c.q. het opzettelijk bijbrengen van vuur met gebruikmaking van een vluchtige brandbare stof?
  • c) Kunt u – gelet op het beeld en verloop van de brand, de (brand)schade (onder meer aan de linker roldeur) en de alarmmeldingen – uw deskundig oordeel geven over de mate van waarschijnlijkheid dat de brand een andere oorzaak heeft dan brandstichting (als bedoeld in vraag b)?
  • d) Kunt u vanuit uw deskundigheid uw oordeel geven over het meest aannemelijke scenario voor het ontstaan van de brand?
  • e) Heeft u nog andere opmerkingen die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van deze zaak?
2.8
Uit de akte van Twice-O blijkt dat partijen overleg hebben gehad over (onder meer) de persoon van de deskundige, maar daarover niet tot overeenstemming konden komen. Verzekeraars hebben thans voorgesteld om als deskundige voor het gaschromatografisch onderzoek [Y] aan te stellen. Voor het forensisch brandonderzoek stellen verzekeraars [X] voor. Nu Twice-O zelf geen concrete voorstellen heeft gedaan en evenmin heeft toegelicht waarom zij het oneens is met de (eerdere) voorstellen van verzekeraars, zal het hof de voorstellen van verzekeraars overnemen.
2.9
Beide deskundigen hebben aan de griffier van het hof schriftelijk medegedeeld voorafgaand aan hun benoeming geen bemoeienis hebben gehad met deze zaak. De bezwaren die Twice-O vervolgens nog heeft geuit tegen hun benoeming worden gepasseerd. De omstandigheid dat de deskundigen veelvuldig tegen betaling opdrachten voor verzekeringsmaatschappijen vervullen is niet voldoende om in deze zaak te twijfelen aan hun onafhankelijkheid. De meer specifieke bezwaren die Twice-O heeft geuit tegen de persoon van ing. Reijman zijn niet voorzien van een concrete onderbouwing.
2.1
Gelet op het bepaalde in artikel 195 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft Twice-O de voorschotten voor de deskundigenonderzoeken te dragen. Het hof ziet onvoldoende aanleiding om van deze regel af te wijken; de omstandigheid dat op Delta Lloyd de bewijslast ligt van haar stelling dat sprake is van merkelijke schuld is daarvoor niet voldoende. Aan partijen is voorafgaand aan de benoeming van de deskundigen de hoogte van de te betalen voorschotten voorgelegd; partijen hebben daartegen geen bezwaar gemaakt.
2.11
De deskundigen zullen hun onderzoeken gelijktijdig maar onafhankelijk van elkaar (kunnen) uitvoeren. Nadat de deskundigen hun rapporten bij het hof hebben ingediend, zal het hof partijen - eerst Twice-O en vervolgens verzekeraars - in de gelegenheid stellen bij akte op de deskundigenrapporten te reageren.
2.12
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

3.Beslissing

Het hof:
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de onder 2.5 genoemde vragen en benoemt tot deskundige voor dit onderzoek:
[Y]
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de onder 2.7 genoemde vragen en benoemt tot deskundige voor dit onderzoek:
[X]
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit arrest aan ieder van de deskundigen zal toezenden;
bepaalt dat beide partijen voor 22 februari 2010 kopieën van de overige gedingstukken en - voorzover mogelijk - de andere door de deskundigen noodzakelijk geachte stukken aan de deskundige zullen doen toekomen, waaronder de informatie als bedoeld onder rechtsoverweging 2.6;
wijst de deskundigen op het bepaalde in artikel 198 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in het bijzonder op de verplichting om bij het onderzoek partijen in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en om in het schriftelijk bericht te doen blijken dat aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding van de inhoud van de opmerkingen en/of verzoeken;
bepaalt dat de deskundigen het onderzoek overigens zelfstandig - in de zin van artikel 198 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat wil zeggen niet onder leiding van het hof - zullen verrichten en dat dit zal plaatsvinden op een door ieder van de deskundigen te bepalen tijdstip;
bepaalt dat [Y] een voorschot toekomt van € 3.000,- (exclusief btw);
bepaalt dat [X] een voorschot toekomt van € 6.378,40 (inclusief btw);
bepaalt dat Twice-O vóór 22 februari 2010 als voorschot op de kosten van de deskundigen een bedrag van € 3.000,- (exclusief btw) en een bedrag van € 6.378,40 (inclusief btw) ter griffie van het hof zal deponeren door overmaking op de rekening bij de Rabobank, nummer 30.00.047.45, ten name van Gerechtshof Amsterdam, onder vermelding van ‘voorschot deskundige, zaak Twice-O / Delta Lloyd, zaaknummer 106.004.023/01’;
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van het desbetreffende voorschot de deskundigen hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundigen pas dan met het onderzoek behoeven te beginnen;
bepaalt dat de deskundigen ieder hun schriftelijk, ondertekend bericht zullen inleveren ter griffie van het hof vóór 30 april 2010;
bepaalt dat de deskundigen tegelijk met hun deskundigenbericht hun declaratie ter griffie zullen indienen onder vermelding van zaaknummer 106.004.023/01;
verwijst de zaak naar de rol van 15 juni 2010 voor het nemen van een akte na deskundigenbericht aan de zijde van Twice-O;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, R.J.Q. Klomp en E.J.H. Schrage en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 februari 2010.