ECLI:NL:GHAMS:2009:BY2034

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-004746-08
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en mishandeling met voorbedachte raad

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 mei 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte was beschuldigd van poging tot moord en mishandeling. De tenlastelegging betrof het steken van het slachtoffer, [slachtoffer 1], met een mes, wat resulteerde in meerdere steekwonden. De verdachte verklaarde dat hij slechts éénmaal had gestoken, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor meermalen steken, gebaseerd op getuigenverklaringen en medische rapporten. Het hof concludeerde dat de verdachte de gelegenheid had om zich te beraden op zijn daad, wat duidt op voorbedachte raad. De verdachte had eerder een conflict met het slachtoffer, dat mogelijk voortkwam uit een ruzie over cocaïne. Het hof oordeelde dat de verdachte op brute wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer had geschonden, wat leidde tot blijvende littekens en psychische schade. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 42 maanden gevangenisstraf, maar het hof verlaagde deze straf tot 36 maanden, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke situatie van de verdachte. Daarnaast werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, maar een deel van de vordering werd niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie gelast, omdat de verdachte zich aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt tijdens de proeftijd.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-004746-08
datum uitspraak: 11 mei 2009
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 5 september 2008 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-740415-08 (feit 1) en 15-666927-08 (feit 2), alsmede 15-630947-05 (TUL) van het openbaar ministerie tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats]) op [geboortedatum],
adres: [woonplaats],
thans verblijvende in P.I.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 22 augustus 2008 en op de terechtzitting in hoger beroep van 27 april 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlasteleggingen
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen met parketnummers 15-740415-08 en 15-666927-08. Van die dagvaardingen zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
De daarin vermelde tenlasteleggingen worden hier overgenomen.
Het in de dagvaarding in de gevoegde zaak met parketnummer 15-666927-08 opgenomen feit heeft het hof van doorlopend nummer 2. voorzien. Het hof zal deze nummering in dit arrest aanhouden
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen de verdachte onder 2 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs van het onder 1 bewezenverklaarde
Voorbedachte raad
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – betoogd dat er geen sprake is geweest van voorbedachte raad, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging tot moord. Volgens de raadsman verkeerde de verdachte door de bedreigingen van het slachtoffer [slachtoffer 1] in een dermate heftige gemoedstoestand dat er geen sprake kan zijn geweest van kalm beraad en rustig overleg.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft, volgens zijn eigen verklaring , nadat hij de angst in de ogen van zijn vriend zag als gevolg van een steekbeweging die [slachtoffer 1] in diens richting maakte, in de hal waar het incident plaatsvond, de lift genomen naar de derde verdieping, daar in de woning van zijn vriendin een drietal messen gehaald, deze in de binnenzak van zijn jas gestopt en de trap weer naar beneden genomen. In de hal hing volgens de verdachte op dat moment een geheel andere sfeer, de boel was aardig afgekoeld. Deze waarneming wordt ondersteund door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] die stelt dat [slachtoffer 1] rustiger was geworden, het mes had opgeborgen en een sigaret had opgestoken. Als vervolgens na opmerkingen van de verdachte de agressie wederom oplaait, steekt de verdachte meermalen in op [slachtoffer 1].
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte onder deze omstandigheden de gelegenheid gehad zich te beraden op het genomen besluit om [slachtoffer 1] neer te steken zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Zo er al sprake geweest zou zijn van een heftige gemoedstoestand op enig moment aan de zijde van de verdachte, dan staat deze gemoedstoestand hieraan niet in de weg.
Het hof leidt uit het voorgaande de voorbedachte raad af.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Meermalen steken
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij slechts éénmaal heeft gestoken en wel in de lies van [slachtoffer 1]. Het hof volgt de verdachte op dit punt niet en komt tot een bewezenverklaring van meermalen steken op grond van het navolgende.
[slachtoffer 1] is in het ziekenhuis opgenomen met een zevental steekwonden die hij moet hebben opgelopen in de hal van de flat waar het incident heeft plaatsgevonden. De medeverdachte [medeverdachte] heeft onder meer verklaard dat de verdachte [slachtoffer 1] meerdere keren heeft gestoken in het lichaam, in elk geval in de lies en de buik van [slachtoffer 1], een verklaring die overeenkomt met het uit de medische verklaring op te maken letsel van [slachtoffer 1] De verdachte heeft tegenover de politie zelf verklaard dat hij messen heeft gepakt en op [slachtoffer 1] ging uithalen met de messen en daarbij niet keek wat hij aan het doen was en gewoon maar wat deed. Dit handelen van de verdachte strookt niet met zijn ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring dat hij slechts éénmaal heeft gestoken. Er bevinden zich ten slotte in het dossier geen bewijsmiddelen voor de onderbouwing dat een ander dan de verdachte zou hebben gestoken.
Bewezenverklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
hij op 19 april 2008 te Heemskerk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen die [slachtoffer 1] met een mes in zijn lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde:
hij op 15 juli 2008 te Haarlem opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2], meermalen (met kracht) met zijn vuisten tegen zijn hoofd heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen onder 1 en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
poging tot moord.
ten aanzien van het 2 subsidiair bewezenverklaarde:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft daarnaast de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegwezen tot een bedrag van EUR 1.500,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en voor het overige de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft daarnaast geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van EUR 5.000,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijkheid van het meer gevorderde. Voorts heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Haarlem van 4 mei 2006 met parketnummer 15-630947-05 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van acht maanden gevorderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Tussen de verdachte, een medeverdachte en het slachtoffer is in de hal van het flatgebouw waar de verdachte woonachtig was een ruzie ontstaan die zijn oorsprong vond in – naar het slachtoffer meende – de levering van cocaïne van slechte kwaliteit. Het slachtoffer, zelf onder invloed van drank en vermoedelijk cocaïne, heeft zich tijdens de ruzie verbaal agressief gedragen en heeft zowel tijdens als voorafgaand aan het incident een mes getoond en hiermee gezwaaid.
Door te handelen als bewezenverklaard heeft de verdachte op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Gevolg van zijn handelen is onder meer dat het slachtoffer blijvende ontsierende littekens op zijn lichaam heeft gekregen en ernstige psychische schade heeft opgelopen, zoals uit zijn slachtofferverklaring is gebleken. De ervaring leert bovendien dat een feit als het onderhavige gevoelens van onrust in de samenleving teweegbrengt en aanwakkert.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan een mishandeling van een bewaarder gedurende zijn verblijf in het huis van bewaring. Door zijn handelen heeft de verdachte het slachtoffer letsel en pijn toegebracht en de orde in de inrichting ernstig verstoord.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 14 april 2009 is verdachte eerder voor strafbare feiten veroordeeld.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het feit dat het slachtoffer heeft bijgedragen aan het ontstaan van de bedreigende situatie voorafgaande aan het incident door zich verbaal agressief te gedragen en door het tonen van een mes.
Ten gunste van de verdachte heeft het hof voorts laten meewegen dat de verdachte een cognitieve vaardigheidstraining heeft gevolgd en daarvan zegt te hebben geleerd. Voorts heeft de verdachte te kennen gegeven onlangs vader te zijn geworden en van zins te zijn na zijn detentie een opleiding te gaan volgen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de meervoudige kamer te Haarlem van 4 mei 2006, parketnummer 15-630947-05, van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, de tenuitvoerlegging van de bij dat vonnis voorwaardelijk opgelegde acht maanden jeugddetentie dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 289 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 26.634,80, zoals door haar ook in eerste aanleg is gevorderd.
De benadeelde partij heeft door middel van haar ter terechtzitting verschenen wettelijke vertegenwoordiger, [vertegenwoordiger], gesteld dat zij haar vordering wenst te handhaven.
De verdachte heeft deze vordering betwist.
Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de Meervoudige kamer te Haarlem van 4 mei 2006, met parketnummer 15-630947-05, te weten:
een jeugddetentie voor de duur van 8 (acht) maanden.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1], wonende te Heemskerk, rekeningnummer 502493119, een bedrag van EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer 1].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de zevende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.A.M. de Wit, mr. F.A. Hartsuiker en mr. G.J. Bulsing, in tegenwoordigheid van mr. J.K.D. Bakker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 mei 2009.
Mr. Bulsing is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.