ECLI:NL:GHAMS:2009:BX6436

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-004118-04
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag met gebruik van geweld in een café

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag, wederspannigheid, bedreiging van ambtenaren, belediging van ambtenaren en vernieling. De feiten vonden plaats op 6 maart 2004 in het café 'Hart van Haarlem', waar de verdachte samen met anderen het slachtoffer levensbedreigend heeft mishandeld met een houten barkruk. Het hof oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer de mishandelingen niet zou overleven, wat duidt op voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De verdachte was onder invloed van drank en mogelijk drugs, maar dit werd niet als een verzachtende omstandigheid beschouwd. Het hof verwierp verschillende verweren van de verdediging, waaronder het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, maar het hof matigde deze straf tot 19 maanden, rekening houdend met de tijd die sinds het delict was verstreken en het feit dat de verdachte sindsdien niet opnieuw was veroordeeld. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot een bedrag van EUR 3.045,30, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte veroordeelde tot de genoemde gevangenisstraf en de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelastte.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-004118-04
datum uitspraak: 17 februari 2009
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 20 september 2004 in de strafzaak onder de parketnummers 15-030179-04 en 15-060505-03 (TUL) van het openbaar ministerie tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedaum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[woonadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 6 september 2004 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 19 mei 2005, 12 augustus 2005, 30 januari 2006, 8 mei 2006, 2 oktober 2006, 27 november 2006 en 3 februari 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 6 september 2004 op vordering van de officier van justitie en de op de terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2005 op vordering van de advocaat-generaal toegestane wijzigingen tenlastelegging. Van die dagvaarding en vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw van verdachte heeft gesteld dat het openbaar ministerie om twee redenen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, welke redenen eveneens in samenhang moeten worden bezien. De eerste reden betreft het feit dat de plaats delict, het café “Hart van Haarlem”, door de politie niet is veiliggesteld, met als gevolg dat technisch onderzoek van eventuele sporen niet mogelijk is geweest, waardoor de verdachte –kort gezegd- zodanig in zijn verdediging is geschaad dat gelet op artikel 359a van het wetboek van Strafvordering en het Zwolsman criterium alleen niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie resteert. De tweede reden is gelegen in de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Elke reden afzonderlijk, doch in elk geval in combinatie bezien, brengt volgens de raadsvrouw een dusdanige ernstige en onherstelbare schending van de rechten van de verdachte met zich, dat niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te volgen.
Het hof verwerpt deze verweren en overweegt daarbij als volgt.
Ten aanzien van het niet veilig stellen van de plaats delict overweegt het hof dat in het onderhavige geval niet is gebleken van een doelbewuste schending van de belangen van de verdachte, noch is er sprake van grove veronachtzaming daarvan. Wat er ook zij van de redengeving van de officier van justitie in eerste aanleg -capaciteitsgebrek bij de politie-, naar het oordeel van het hof is geen sprake van een dusdanige schending van de belangen van de verdachte dat de beginselen van een goede procesorde zijn geschonden. Bovendien heeft de verdachte op andere wijze dan mogelijk sporenonderzoek, in het bijzonder door het horen van vele getuigen, ruimschoots de gelegenheid gehad zijn verdediging te voeren. Het beroep op niet-ontvankelijkheid in het licht van artikel 359a Sv faalt derhalve.
Onder verwijzing naar de geldende jurisprudentie, waaronder HR 17 juni 2008, NJ 2008-358, verwerpt het hof eveneens het verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard op grond van overschrijding van de redelijke termijn overeenkomstig artikel 6 EVRM. De behandeling heeft weliswaar in hoger beroep lang geduurd, doch dit is niet aan het hof of aan het openbaar ministerie te wijten. De lange duur heeft met name te maken gehad met het stemvergelijkend onderzoek, dat op verzoek van de verdediging is uitgevoerd, en waarvoor geen deskundige beschikbaar bleek te zijn bij het Nederlands Forensisch Instituut.
Het hof overweegt ten overvloede dat, zou er wel sprake zijn van een (verwijtbare) overschrijding van de redelijke termijn, dit gezien bovengenoemde jurisprudentie niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan leiden, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Nu er geen sprake is van een schending van de behoorlijke procesorde als bovenbedoeld, noch van een verwijtbare overschrijding van de redelijke termijn, kan ook een combinatie van beide voornoemde verweren niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leiden.
Verzoek reconstructie
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter zitting van 3 februari 2009 haar verzoek tot het houden van een reconstructie van het gebeurde in café “Hart van Haarlem” in de nacht van 5 op 6 maart 2004 gehandhaafd.
Nu het verzoek tot het houden van een reconstructie laatstelijk ter zitting van 19 mei 2005 aan de orde is gekomen, waarbij het verzoek door de verdediging is opgeschort, acht het hof het verzoek thans tardief. Daarnaast is het naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Ook ambtshalve ziet het hof geen aanleiding een reconstructie te houden, gelet op de inhoud van de -ná het door de verdediging overleggen van het rapport van Prof. dr. P.J. van Koppen, waarop het verzoek van de verdediging voornamelijk is gestoeld- afgelegde getuigenverklaringen.
Het verzoek tot het houden van een reconstructie wordt derhalve afgewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
Verweer met betrekking tot de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen.
Door de raadsvrouw is betoogd dat de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] ten aanzien van feit 1 (primair) niet tot bewezenverklaring kunnen leiden, nu de verklaringen van [getuige 1] onbetrouwbaar zijn en die verklaringen in samenhang met de overige afgelegde verklaringen in deze zaak niet tot de overtuiging kunnen leiden dat de verdachte het tenlastegelegde feit 1 heeft begaan.
Ten aanzien van dit verweer overweegt het hof als volgt.
De verklaringen van de getuige [getuige 1] acht het hof betrouwbaar. Niet aannemelijk is geworden dat deze getuige ten tijde van het gebeurde wanen had of psychotisch was zoals door de raadsvrouw is gesteld. Dit is ook geenszins af te leiden uit de door de raadsman van [getuige 1] overgelegde brief in het kader van het horen ter zitting van deze getuige. [getuige 1] heeft dicht bij de vechtpartij gestaan en heeft goed kunnen zien wat er zich in het café afspeelde. Hij heeft voorts adequaat gehandeld door het slachtoffer te helpen en bij hem te blijven tot de politie arriveerde. [getuige 1] heeft de verdachte vervolgens herkend als een van de daders die het slachtoffer hebben mishandeld. De verklaring van getuige [getuige 1] wordt onder andere ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 2]. Ook deze getuigenverklaring acht het hof betrouwbaar, nu zij bij de politie helder en gedetailleerd heeft verklaard over het gebeurde en zij deze verklaring bij de rechter-commissaris op 12 augustus 2004 in grote lijnen heeft herhaald.
De getuigenverklaringen van [getuige 3] dragen voorts bij aan de overtuiging van het hof dat de verdachte het tenlastegelegde feit 1 mede heeft begaan. Zij verklaart immers meerdere malen over de plaats waarop zij de verdachte heeft gezien, te weten in de nabijheid van het zwaargewonde slachtoffer.
Daarentegen acht het hof de lezing omtrent het gebeurde van [getuige 4], die overigens diverse malen inconsistent heeft verklaard, mede in het licht van de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], die het hof betrouwbaar acht, niet aannemelijk geworden.
Bewezenverklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1 primair
hij op 6 maart 2004 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet:
- met kracht met een houten barkruk meermalen die [slachtoffer 1] tegen het hoofd en tegen het lichaam heeft geslagen en
- met kracht meermalen die [slachtoffer 1] tegen het hoofd en tegen het lichaam heeft geschopt terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
- 2
hij op 6 maart 2004 te Haarlem toen de aldaar dienstdoende [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 350, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ont¬dekt, hadden aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpoffi¬cier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten Politie Kennemerland, Koudenhorn 2 te Haarlem, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werk¬zaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig slaande bewegingen in de richting van genoemde ambtenaren te maken en te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden;
- 3
hij op 6 maart 2004 te Haarlem, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "kankerhoer, ik vermoord je, hoer" en "ik vermoord jullie" en "ik maak jullie dood";
- 4
hij op 6 maart 2004 te Haarlem opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden: "kankerlijers" en "je moeder krijgt de kanker" en "je kinderen kunnen de kanker krijgen" en "kankermongolen" en "je kan de kanker krijgen" en "smerige kankerhoer" en "gore kankerhoer";
- 5
hij op 6 maart 2004 te Haarlem opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een pand aan de Kleine Houtstraat 103, toebehorende aan [slachtoffer 4], heeft vernield.
Hetgeen onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsoverweging
De verdediging heeft zich met betrekking tot feit 1 op het standpunt gesteld dat het (voorwaardelijk) opzet op medeplegen van poging tot doodslag bij de verdachte niet aanwezig is geweest. Het hof overweegt het volgende.
Het hof acht bewezen dat de verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk met een barkruk op het lichaam en tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen en het slachtoffer tegen het lichaam en het hoofd heeft geschopt. Met deze gedragingen heeft hij, naar het oordeel van het hof, bewust de aanmerkelijke kans geaccepteerd dat het slachtoffer de ernstige mishandelingen niet zou overleven. Er is derhalve, naar het oordeel van het hof, wel degelijk voorwaardelijk opzet op medeplegen en op de dood van het slachtoffer aanwezig geweest bij de verdachte. Dat de verdachte destijds onder invloed van drank (en mogelijk ook drugs) is geweest, komt voor zijn eigen rekening en risico.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
- ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
medeplegen van poging tot doodslag;
- ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
wederspannigheid;
- ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
- ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
- ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank Haarlem de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen tot een bedrag van EUR 3.045,30, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot hetzelfde bedrag, en de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
Tevens heeft de rechtbank Haarlem de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van de politierechter d.d. 3 november 2003 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 (één) week.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 19 maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] bij wijze van voorschot toe te wijzen tot een bedrag van EUR 3.045,30, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot hetzelfde bedrag, en de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem d.d. 3 november 2003, in de zaak met parketnummer 15-060505-03, zijnde één week gevangenisstraf, zal worden tenuitvoergelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Op 6 maart 2004 heeft een gruwelijke vechtpartij plaatsgevonden in café “Hart van Haarlem”, waarbij het slachtoffer [slachtoffer 1] levensbedreigend is toegetakeld. Hij is door meerdere daders met barkrukken tegen zijn hoofd en lichaam geslagen en is tegen zijn hoofd en lichaam geschopt. Het behoeft geen betoog dat deze gebeurtenis een grote impact heeft gehad op het slachtoffer, diens naaste familie en de vele bezoekers van het café die getuige zijn geweest van het incident.
Naar het oordeel van het hof is de verdachte één van de daders geweest van dit gewelddadige incident. Met name het feit dat de verdachte op het slachtoffer is blijven inslaan en schoppen nadat het slachtoffer weerloos op de grond lag, geeft blijk van de roekeloze en zeer gewelddadige gedragingen van de verdachte. Dit agressieve gedrag heeft hij, eenmaal buiten het café gekomen, voortgezet en hij heeft daarbij een ruit vernield (feit 5). Voorts heeft hij zich verzet tegen zijn aanhouding (feit 2) en heeft hij de betrokken ambtenaren in functie meermalen bedreigd en beledigd (feit 3 en 4). Het hof is dan ook van oordeel dat een gevangenisstraf van langere duur de enig passende sanctie is.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 januari 2009 is verdachte eerder veroordeeld voor soortgelijke delicten, hetgeen hem kennelijk niet heeft weerhouden de onderhavige delicten te plegen. Het hof acht de gevangenisstraf van 24 maanden zoals door de rechtbank opgelegd niet onredelijk, doch enerzijds vanwege het feit dat inmiddels bijna vijf jaren zijn verstreken sinds het gebeurde en anderzijds vanwege het feit dat de verdachte sinds het onderhavige incident niet meer voor misdrijven is veroordeeld, zal het hof de gevangenisstraf zoals opgelegd door de rechtbank matigen. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de Politierechter te Haarlem van 3 november 2003, parketnummer 15-060505-03, van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, de tenuitvoerlegging van de bij dat vonnis voorwaardelijk opgelegde 1 week gevangenisstraf dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 180, 266, 267, 285, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding bij wijze van voorschot van door hem geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 primair tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan het hem tenlastegelegde feit.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 primair tenlastegelegde.
De benadeelde partij is in eerste aanleg niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 750,-, zoals door hem ook in eerste aanleg is gevorderd.
De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan het hem tenlastegelegde feit.
Het hof is van oordeel dat [slachtoffer 1] voornoemd niet kan worden aangemerkt als een voegingsgerechtigde als bedoeld in art. 51a, eerste lid, Sv en derhalve niet kan worden ontvangen in een vordering tot schadevergoeding.
Het hof zal de benadeelde partij daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 19 (negentien) maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de Politierechter te Haarlem van 3 november 2003, met parketnummer 15-060505-03, te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
Wijst toe bij wijze van voorschot de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1], wonende te Haarlem, rekeningnummer 84.64.51.921, een bedrag van EUR 3.045,30 (drieduizend vijfenveertig euro en dertig cent), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 3.045,30 (drieduizend vijfenveertig euro en dertig cent), zulks ten behoeve van [slachtoffer 1].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 44 (vierenveertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit arrest is gewezen door de zevende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.E.A. Wildenburg, mr. N. van Wijnen-Vergeer en mr. H.S.G. Verhoeff, in tegenwoordigheid van mr. M.N. Maris, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 februari 2009.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.